27 085
Wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (implementatie biociden richtlijn)

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 november 2001

In overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer en met de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, bericht ik u het volgende.

De Raad van State heeft advies uitgebracht over het amendement van het kamerlid Van Ardenne-van der Hoeven c.s. (27 085, nr. 7). Dat advies, alsmede het aan de Koningin naar aanleiding van dat advies uitgebrachte nader rapport, zend ik u hierbij toe (27 085-B).

Hangende de onderhavige adviesaanvraag hebben de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Feenstra en Udo op 6 november 2001 een amendement ingediend om voor de door het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen (CTB) doorgevoerde herprioritering van de behandeling van aanvragen voor herbeoordeling van toelatingen en registraties van bestrijdingsmiddelen een specifieke voorziening in de BMW op te nemen. Ingevolge deze voorziening zal het CTB de werkzame stoffen in de toegelaten respectievelijk geregistreerde bestrijdingsmiddelen aanwijzen teneinde te bereiken dat:

– de betrokken werkzame stoffen met een hoog risicoprofiel voor mens, dier en milieu nationaal onverkort zullen worden herbeoordeeld in het kader van de verlenging van de lopende toelatingen en registraties, en

– de betrokken werkzame stoffen met een laag risicoprofiel voor mens, dier en milieu nationaal zullen worden herbeoordeeld in het kader van het communautaire besluitvormingstraject van deze stoffen.

Het CTB zal bij deze aanwijzing rekening houden met de risico's van de betrokken werkzame stoffen voor mens, dier en milieu. Deze zal slechts werkzame stoffen betreffen met een dusdanig risicoprofiel dat er geen noodzaak bestaat om vast te houden aan een volledige herbeoordeling op korte termijn van bestrijdingsmiddelen op basis van die stoffen. De toelating, onderscheidenlijk registratie van bestrijdingsmiddelen op basis van de aangewezen bestaande werkzame stof duurt in principe tot het tijdstip waarop de lidstaten naar aanleiding van de besluitvorming met betrekking tot de betrokken werkzame stof in het kader van het werkprogramma van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, maatregelen moeten treffen teneinde de nationale toelatingen in overeenstemming te brengen met het betrokken besluit van de Commissie. Voorts geldt dat voor het betrokken bestrijdingsmiddel een aanvraag tot verlenging van de toelating of registratie moet zijn ingediend bij het CTB.

De onderhavige voorziening zal niet van toepassing zijn op bestrijdingsmiddelen:

– die op 1 januari 2001 niet meer waren toegelaten

– waarvoor ingevolge een communautaire maatregel geen toelating of registratie mag worden afgegeven, of

– waarvoor op grond van artikel II van de wet van 25 januari 2001, houdende wijziging van de BMW (landbouwkundig onmisbare gewasbeschermingsmiddelen) een toelating heeft gegolden.

Tijdens de plenaire behandeling van het onderhavige voorstel van wet tot wijziging van de BMW heeft de Minister van VROM mede namens mij de volgende drie voorlopige bezwaren geuit tegen het amendement van Van Ardenne-van der Hoeven c.s. van 25 september jl.:

a. Inhoudelijk: er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de te herbeoordelen werkzame stoffen.

b. Politiek: het is contraproductief het goede in Nederland ingezette beleid om risicovolle werkzame stoffen vooruitlopend op Europa te herbeoordelen, weg te geven.

c. Juridisch: twijfel of er wel overeenstemming is met de biociden richtlijn.

Het op 6 november jl. ingediende amendement komt tegemoet aan deze bezwaren. Het is van wezenlijk belang dat er thans een onderscheid wordt aangebracht tussen riskante stoffen voor mens, dier en milieu en minder riskante dan wel twijfelachtige stoffen. De riskante stoffen zullen nationaal onverkort worden herbeoordeeld in het kader van de verlenging van de lopende toelatingen en registraties. Hiermee wordt het Nederlandse beleid om risicovolle stoffen vooruitlopend op Europa te herbeoordelen, in stand gehouden. Met het aanbrengen van het onderscheid tussen riskante stoffen voor mens, dier en milieu en minder riskante dan wel twijfelachtige stoffen vindt er een beoordeling plaats van de risico's van de betrokken werkzame stoffen. Dit onderscheid past in het huidige Nederlandse stelsel van beoordeling. Een en ander brengt mij tot de conclusie dat er geen bezwaar is tegen het amendement van 6 november jl.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Naar boven