nr. 23
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 april 2006
Bijgaand bied ik u aan het onderzoeksrapport «Evaluatie Vrijstellingsbesluit
Wet Bpf 2000».1 De evaluatie geeft
antwoord op de vraag wat de ervaringen zijn van werkgevers, werknemers en
pensioenuitvoerders met het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000. Ik stel
vast dat het Vrijstellingsbesluit bijdraagt aan een grotere transparantie
in de praktijk over het omgaan met verzoeken van werkgevers tot vrijstelling
van verplichte aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds. De evaluatie
wijst uit dat het omgaan met vrijstellingen een grotere aandacht vraagt van
besturen van bedrijfstakpensioenfondsen. Vooral de communicatie over de mogelijkheid
tot vrijstelling van verplichte aansluiting en de registratie van de behandeling
van verzoeken van werkgevers tot vrijstelling moet beter. Ik constateer bij
betrokken partijen een positieve opstelling om tot verbeteringen te komen.
Er is mijn inziens dan ook geen aanleiding om het Vrijstellingsbesluit Wet
Bpf 2000 aan te passen.
Het Vrijstellingbesluit Wet Bpf 2000 (Stbl. 2000, 633) stelt regels
op grond waarvan een bestuur van een bedrijfstakpensioenfonds gehouden is
een werkgever op diens verzoek vrijstelling te verlenen van verplichte deelname
in een bedrijfstakpensioenfonds. Het besluit noemt, naast een bevoegdheid
van het bestuur op andere gronden, een viertal concrete gronden: concernvorming,
eigen CAO, bestaande pensioenvoorziening en onvoldoende beleggingsrendement.
De vrijstelling is niet onvoorwaardelijk. De werkgever moet voor zijn werknemers
een aan de bedrijfstakbrede pensioenregeling gelijkwaardige pensioenvoorziening
treffen. Het besluit bevat voorts nadere regels over het verzekeringstechnisch
nadeel, de beoordeling van financiële en actuariële gelijkwaardigheid
en de performancetoets voor bepaling van het beleggingsrendement.
De evaluatie heeft de praktijk van het Vrijstellingsbesluit in kaart gebracht.
Dat is zeker niet volledig en uitputtend gebeurd, omdat bedrijfstakpensioenfondsen
daartoe niet over voldoende gegevens beschikten.
63 van de 77 bedrijfstakpensioenfondsen, die een verplichtgestelde pensioenregeling uitvoeren, hebben ten behoeve van de evaluatie gegevens
beschikbaar gesteld (bij deze fondsen zijn 95% van zowel het aantal
werkgevers als het aantal werknemers in verplichtgestelde pensioenregelingen
aangesloten). Bij 47 fondsen waren vrijgestelde werkgevers geregistreerd.
Over de onderzochte periode is nauwelijks sprake van toe- of afname van het
aantal geregistreerde vrijgestelde werkgevers. In de periode 2000–2004
kregen 34 bedrijfstakpensioenfondsen in totaal 694 verzoeken tot vrijstelling.
Eénderde werd afgewezen omdat de werkgever geen gelijkwaardige pensioenvoorziening
bood. Ongeveer 15% van de aanvragen werd door de werkgever ingetrokken
en de helft werd toegewezen. In de periode 2000–2004 zijn 221 vrijgestelde
werkgevers opnieuw tot het bedrijfstakpensioenfonds toegetreden.
De informatieverschaffing naar werkgevers over de mogelijkheid tot het
indienen van een verzoek tot vrijstelling verdient verbetering. Dit punt is
door de Vereniging Bedrijfstakpensioenfondsen inmiddels opgepakt. Zij zal
bij de leden aandringen op verbetering van de communicatie over de mogelijkheid
tot het verkrijgen van een vrijstelling. Bij het voor de eerste keer aanschrijven
van werkgevers, die met een verplichtstelling te maken krijgen, zal meer aandacht
moeten worden besteed aan de mogelijkheid tot vrijstelling. En ten slotte
zullen de bedrijfstakpensioenfondsen door de Vereniging Bedrijfstakpensioenfondsen
worden aangespoord de interne organisatie beter in te richten op het adequaat
en accuraat verwerken van vrijstellingsverzoeken.
De evaluatie van het Vrijstellingsbesluit geeft aan dat er zich in de
periode 2000–2004 geen grote veranderingen of knelpunten hebben voorgedaan
in de praktijk. Het Vrijstellingsbesluit heeft geleid tot grotere transparantie
in de praktijk van het verlenen van vrijstellingen. Ik heb er vertrouwen in
dat het Vrijstellingbesluit ook voor de overzienbare toekomst voldoende randvoorwaarden
schept voor en waarborgen biedt aan betrokken partijen om op een flexibele
wijze verzoeken van werkgevers tot vrijstelling van de verplichtstelling tot
deelname in een op bedrijfstakniveau tussen sociale partners overeengekomen
aanvullende pensioenvoorziening te behandelen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. J. de Geus