27 072
Wijziging van de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen in verband met de ontkoppeling van de taken in het kader van de geneeskundige hulpverlening bij rampen en zware ongevallen en de functie van de directeur van de gemeentelijke gezondheidsdienst

B
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 17 februari 2000 en het nader rapport d.d. 27 maart 2000, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 14 januari 2000, no. 00.000102, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen in verband met de ontkoppeling van de taken in het kader van de geneeskundige hulpverlening bij rampen en zware ongevallen en de functie van de directeur van de gemeentelijke gezondheidsdienst.

Met deze ontkoppeling wordt een eerste stap gezet in het voorgenomen proces tot verbetering van de geneeskundige hulpverlening bij rampen. Hoofdpunten in dat proces zijn vergroting van de betrokkenheid van het lokale bestuur bij de spoedeisende medische hulpverlening en versterking van de regionale samenwerking. De Raad van State kan zich in hoofdlijnen met het voorstel verenigen, maar maakt twee opmerkingen.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 14 januari 2000, nr. 00.000102, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde wetsvoorstel rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 17 februari 2000, nr. NOWO4.00.0013/1 bied ik U hierbij aan.

1. Ingevolge het voorgestelde artikel 2, tweede lid, van de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen (Wghr) is het college van burgemeester en wethouders bevoegd een functionaris aan te stellen die wordt belast met de leiding over de geneeskundige hulpverlening en in geval van een ramp of een zwaar ongeval bevoegd is om aan degene die is belast met de leiding van de centrale post voor het ambulancevervoer, aanwijzingen te geven omtrent de te treffen maatregelen.1 Het zal na deze wijziging niet langer verplicht zijn de genoemde taken aan de directeur van de gemeentelijke gezondheidsdienst op te dragen. Ingevolge het voorgestelde artikel 3 Wghr draagt de benoemde functionaris onder meer zorg voor de afstemming van de activiteiten die enerzijds door de centrale posten voor het ambulancevervoer en de ziekenhuizen en anderzijds ter voorbereiding op het optreden bij rampen en zware ongevallen worden ondernomen. De omschreven taken zullen niet meer gekoppeld zijn aan de functie van de directeur van de gemeentelijke gezondheidsdienst, maar kunnen ook worden opgedragen aan een andere functionaris. Daardoor kan de situatie zich voordoen dat verschillende functionarissen belast zijn met de leiding van de geneeskundige hulpverlening en de voorbereiding daarop. De toelichting merkt op dat de in artikel 2 bedoelde functionaris de taak heeft de samenwerking tussen de gemeentelijke gezondheidsdiensten te bevorderen en dat hierover geen bepaling in de gemeenschappelijke regelingen opgenomen behoeft te worden. Dat de functionaris de samenwerking tussen de gemeentelijke gezondheidsdiensten moet bevorderen volgt echter niet uit de wet. Naar het oordeel van de Raad is de coördinatie en samenwerking tussen de gemeentelijke gezondheidsdiensten een belangrijk element in de voorgestelde regeling. Daarom dient in dit wetsvoorstel duidelijk tot uitdrukking te worden gebracht tot wiens taak en verantwoordelijkheid deze coördinatie en samenwerking behoort. Daarnaast adviseert de Raad meer in het algemeen in de Wghr voldoende duidelijkheid te verschaffen over de taken en verantwoordelijkheden van de in artikel 2 bedoelde functionaris. De Raad adviseert het wetsvoorstel aan te passen.

1. De Raad van State adviseert om in het wetsvoorstel duidelijk tot uitdrukking te brengen tot wiens taak en verantwoordelijkheid de coördinatie en de samenwerking tussen de gemeentelijke gezondheidsdiensten behoort en ook overigens in het algemeen duidelijkheid te verschaffen over de taken en verantwoordelijkheden van de functionaris.

Ten aanzien van het eerste punt merk ik het volgende op.

Artikel 6 van de Wet collectieve preventie volksgezondheid draagt de gemeenteraad op zorg te dragen voor deskundigen op het terrein van geneeskunde, epidemiologie, verpleegkunde, gezondheidsvoorlichting en -opvoeding, tandzorg, gedragswetenschappen en informatica. Op grond van voornoemde wet heeft de gemeentelijke gezondheidsdienst dus geen taken in het kader van de rampenbestrijding. De bemoeienis van de gemeentelijke gezondheidsdienst met de geneeskundige hulpverlening bij rampen en zware ongevallen is beperkt tot de taak die de directeur opgedragen heeft op grond van artikel 3 van de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen (Wghr). In de huidige situatie is dus een regeling nodig, indien zich in het gebied waarvoor de gemeenschappelijke regeling met betrekking tot de geneeskundige hulpverlening bij rampen en zware ongevallen geldt, meer dan één gemeentelijke gezondheidsdienst bevindt. In dat geval immers dienen de directeuren van de diensten op grond van artikel 3 Wghr afstemmingsactiviteiten te verrichten. Nu onderhavig wetsvoorstel bepaalt dat een functionaris daartoe wordt aangesteld, kan dit de directeur van één van de gemeentelijke gezondheidsdiensten in het samenwerkingsgebied zijn of een andere functionaris die daartoe ter uitvoering van artikel 8, eerste lid, onderdeel f, door de betrokken gemeenten in regionaal verband is aangewezen. In geen van deze gevallen kan zich de situatie voordoen dat meerdere directeuren van gemeentelijke gezondheidsdiensten zich met afstemmingsactiviteiten bezighouden. Het is dus niet meer nodig dat de gemeenschappelijke regeling daarvoor een regeling treft en wordt artikel 8, tweede lid, onderdeel a, in dit wetsvoorstel geschrapt. Bij de artikelsgewijze toelichting op de onderdelen B en C, laatste alinea, is ten onrechte de indruk gewekt dat de directeuren van de gemeentelijke gezondheidsdiensten ook na wijziging van artikel 3 van de wet nog taken hebben in het kader van de rampenbestrijding. Deze passage is geschrapt en een passage in bovenstaande zin is toegevoegd aan de toelichting bij artikel D.

Wat betreft de tweede opmerking van de Raad van State in dit verband zij het volgende opgemerkt. De taken van de functionaris, zoals die in het project geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen zijn ontwikkeld, zullen het komende jaar worden geëvalueerd. De resultaten hiervan zullen in het in de memorie van toelichting aangekondigde wetsvoorstel, dat ingrijpender wijzigingen met zich zal brengen, mede worden betrokken. Het is daarom op dit moment niet wenselijk om deze taken nader te omschrijven in onderhavig wetsvoorstel. Om misverstanden over de invulling van de taak van de functionaris te voorkomen, is er in dit stadium voor gekozen om voor de omschrijving van de taken van de functionaris dezelfde omschrijving te gebruiken als voor de taken van de directeur gemeentelijke gezondheidsdienst is gebruikt.

2. Blijkens de toelichting op artikel I, onderdeel I, van het wetsvoorstel kunnen de artikelen 20 en 22 Wghr vervallen, omdat zij zijn uitgewerkt. In artikel 20 Wghr is de mogelijkheid neergelegd dat een instelling die niet voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde eisen, voorlopig wordt erkend. De erkenning kan binnen drie jaar na de datum van de inwerkingtreding van de maatregel geschieden. Bedoeld is het Erkenningenbesluit geneeskundige hulpverlening bij rampen en zware ongevallen dat in werking is getreden op 11 juni 1993. Artikel 20, tweede lid, Wghr, bepaalt vervolgens dat deze erkenning ten hoogste vijf jaar geldt. Theoretisch kan een voorlopige erkenning dus gelden tot 11 juni 2001. Ingeval er op dit moment geen sprake meer is van voorlopige erkenningen moet dit uitdrukkelijk in de toelichting worden vermeld. Indien er nog geldige erkenningen bestaan, adviseert de Raad het schrappen van artikel 20 Wghr uit te stellen tot een moment waarop geen voorlopige erkenning meer geldt.

2. Op dit moment is er geen sprake meer van voorlopige erkenningen op grond van de artikelen 20 en 22 van de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State is de toelichting in bovenstaande zin aangepast.

De ambtelijke suggestie bij het advies is overgenomen.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. M. de Vries


XNoot
1

Artikel I, onderdeel B, van het wetsvoorstel.

Naar boven