Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 augustus 2021
Graag informeer ik u over de werkwijze met betrekking tot gezinshereniging ten behoeve
van alleenstaande minderjarigen met een verblijfsvergunning die een nareisaanvraag
hebben ingediend. Door de media is hierover onlangs bericht. Zeer recent is een inventarisatie
naar de casuïstiek van een bestaande werkwijze in het kader van gezinshereniging,
die op mijn verzoek is uitgevoerd, afgerond.
In 2019 constateerde de IND in een individuele zaak een dusdanige afwijking van de
gebruikelijke gang van zaken dat van de IND in redelijkheid niet gevraagd kon worden
het gewenste nareisverzoek te honoreren. De IND heeft dit besluit genomen binnen de
betekenis en lezing van het begrip «alleenstaande» vreemdelingen zoals dat volgt uit
de Gezinsherenigingsrichtlijn. Deze door de IND gehanteerde lijn is geaccordeerd door
de rechtbank (rb Zwolle, VK 19 / 6178).
Deze lijn is opgenomen in de Handvatten nareis1. Vervolgens is de IND, met het oog op rechtsgelijkheid, in enkele vergelijkbare gevallen
tot eenzelfde oordeel gekomen, waarmee deze werkwijze meer generiek werd gehanteerd.
Daarbij heeft de IND proactief aan betrokkenen voorgelegd of de nareisaanvraag moest
worden omgezet in een aanvraag voor gezinshereniging in het kader van artikel 8 EVRM.
In het najaar van 2020 is door Nidos bij de IND een uitleg gevraagd over het hanteren
van het juridische begrip «alleenstaand». Een en ander heeft ertoe geleid dat in maart
2021 mij een nota «Alleenstaande minderjarigen nareis» is voorgelegd. In deze nota
werden mij enkele procesmatige en juridische overwegingen voorgelegd die zich mogelijkerwijs
zouden kunnen voordoen bij de door de IND gehanteerde werkwijze en werd voorgesteld
om deze meer generiek door de IND gehanteerde werkwijze los te laten. De nota vormde
voor mij aanleiding te verzoeken om een brede inventarisatie van de casuïstiek die
zich mogelijk voor zou kunnen doen, alvorens hier een beleidsmatige conclusie aan
te verbinden.
In afwachting van deze inventarisatie heb ik toentertijd besloten de bestaande werkwijze
te handhaven.
Hierover heeft de IND intern gecommuniceerd via een Informatiebericht2.
De door mij verzochte inventarisatie is, met medewerking van Nidos, inmiddels afgerond.
De desbetreffende nota heeft mij op 23 augustus jl. bereikt. De omvang van de casuïstiek
blijkt aanmerkelijk groter dan aanvankelijk gedacht. Nidos geeft aan dat het om 207 zaken
gaat. De casuïstiek blijkt bovendien dermate divers dat een meer individuele beoordeling
van de aanvragen op zijn plaats is.
Ik heb besloten af te zien van de door de IND meer generiek gehanteerde werkwijze
en deze slechts toe te passen in gevallen waarin evident geen sprake is van «alleenstaand»,
conform het advies in de nota. In die individuele evidente gevallen zal de IND betrokkenen
actief blijven informeren over de mogelijkheid van het indienen van een aanvraag tot
gezinshereniging in het kader van artikel 8 EVRM. De IND zal, daar waar nodig, betrokkenen
die in de afgelopen periode onder genoemde werkwijze geen aanspraak op nareis hebben
kunnen maken, aanbieden de oorspronkelijke nareisaanvraag in behandeling te nemen.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol