27 048
Beheer Haringvlietsluizen

nr. 2
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 mei 2000

Naar aanleiding van vragen over het beheer van het Slijkgat, gesteld tijdens het algemeen overleg van 18 april 2000 over het MER beheer Haringvlietsluizen, stuur ik u deze brief.

Huidig beheer

Het onderhoud van het Slijkgat vindt hoofdzakelijk plaats rondom de drempel gelegen in het relatief ondiepe overgangsgebied naar de Noordzee. Uit lodingen in de periode 1957–1995 blijkt dat de natuurlijke evenwichtsdiepte van de drempel van het Slijkgat ligt tussen NAP – 4,0 en NAP – 4,5 m. Door de grote dynamiek van het gebied fluctueert de bodemdiepte rondom de evenwichtsdiepte. Deze fluctuaties worden voornamelijk bepaald door hydraulische omstandigheden. Om de bevaarbaarheid van de vaargeul in het Slijkgat op peil te houden wordt door Rijkswaterstaat een diepte van NAP – 4,0 m en een breedte van 200 m gegarandeerd. Dit komt overeen met de situatie zoals die was ten tijde van de afsluiting van het Haringvliet. Om een goede bereikbaarheid van de haven van Stellendam te garanderen financiert de gemeente Goedereede de extra baggerkosten onder NAP – 4,0 m.

Zowel bij het huidige beheer als bij beheer conform de Kier en Getemd Getij geldt dat voor het handhaven van de huidige vaargeul baggeren noodzakelijk blijft.

De Kier

Het gemiddeld hoogwater zal met circa 0,05 m afnemen. Het gemiddeld laag water stijgt met circa 0,05 m. Bij de Kier zal de sedimentatie in het Slijkgat gelijk blijven aan de huidige situatie. Bij beheer volgens de Kier komt het er dus op neer dat in theorie eenmalig 0,05 m dieper gebaggerd moet worden. Deze verdieping valt binnen de betrouwbaarheidsmarge van het baggerwerk. De gemiddelde onderhoudsinspanning om de huidige vaargeul te handhaven blijft gelijk aan de huidige. Rijkswaterstaat blijft een diepte van NAP – 4,0 m en een breedte van 200 m garanderen.

Getemd Getij

Het gemiddeld hoogwater neemt met 0,20 tot 0,25 m af (zie MER Hoofdrapport figuur 6.3 op pagina 47). Het gemiddeld laag water stijgt met 0,30 tot 0,40 m. Direct na het instellen van sluisbeheer volgens Getemd Getij moet rekening worden gehouden met een tijdelijke geringe toename van de onderhoudsinspanning. Daarna zal de sedimentatie in het Slijkgat verminderen door de toename van de stroomsnelheid. In de nieuwe evenwichtssituatie zal de diepte van de getijgeul bij de drempel maximaal NAP – 4,20 m bedragen. Door de wisselende hydraulische omstandigheden, zal de werkelijke bodemdiepte voortdurend rondom deze gemiddelde waarde fluctueren. De gemiddelde onderhoudsinspanning van de vaargeul zal naar schatting met circa 10% afnemen (zie MER deelrapport Morfologie Monding Haringvliet figuur 5.1 op pagina 101).

De kans op plotseling optredende verondiepingen door bijvoorbeeld extreem hoge rivierafvoeren of stormen wordt kleiner in vergelijking met de huidige situatie. Bij besluitvorming over vervolgstappen naar Getemd Getij zullen de effecten op de diepgang van het Slijkgat wederom in beeld gebracht worden.

Conclusie

Beheer van de Haringvlietsluizen volgens de Kier leidt tot een marginale verandering van waterstanden en stroomsnelheden. Dat heeft geen invloed op de morfologie van het Slijkgat en derhalve niet op de onderhoudsinspanning. Deze blijft dus gelijk aan die in de huidige situatie. Rijkswaterstaat blijft een diepte van NAP – 4,0 m en een breedte van 200 m garanderen. Bij Getemd getij treden er wel veranderingen op in waterstanden en stroomsnelheden. De verwachting is dat deze de aanslibbing van het Slijkgat en daarmee de noodzakelijke onderhoudsinspanning in beperkte mate zullen reduceren. Deze effecten zullen bij de besluitvorming over Getemd Getij meegenomen worden.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Naar boven