A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN
TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD
In het wetsvoorstel:
Een nieuw artikel II is toegevoegd met vernummering van het huidige artikel
II in artikel III, luidende:
Artikel II
Indien het wetsvoorstel tot openstelling van het huwelijk voor personen
van hetzelfde geslacht tot wet wordt verheven en in werking treedt, komt het
eerste lid van artikel 253sa te luiden:
1. Over een staande huwelijk of geregistreerd partnerschap geboren kind
oefenen een ouder en zijn echtgenoot of geregistreerde partner die niet de
ouder is, gezamenlijk het gezag uit, tenzij het kind tevens in familierechtelijke
betrekking staat tot een andere ouder.
In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel:
In de tweede alinea van paragraaf 3.2 is het gedeelte na de eerste
zin tot het einde van deze alinea gewijzigd. De oorspronkelijke tekst luidde
als volgt:
Heeft geen van beide mannen het gezag na het overlijden van de moeder
dan is een regeling analoog aan artikel 252 niet voor de hand liggend. In
deze situatie komt het mij voor dat nu de rechtspositie en het belang van
het kind in het geding is, de rechter dient te beslissen over gezamenlijke
gezagsuitoefening door de vader en zijn nieuwe partner.
In de toelichting bij artikel 253 is na de tweede zin toegevoegd:
Zie het eerste lid.
Aan de toelichting bij artikel 253 is een zin toegevoegd:
Door in het voorgestelde vierde lid het eerste lid van overeenkomstige
toepassing te verklaren, geldt – naast de andere hierin genoemde voorwaarden –
de voorwaarde terzake het eenhoofdige gezag mutatis mutandis ook voor de in
het voorgestelde vierde lid genoemde gevallen.
Aan de toelichting is toegevoegd:
Artikel II
Indien het wetsvoorstel tot openstelling van het huwelijk voor personen
van hetzelfde geslacht tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt
als logisch gevolg voorgesteld om in het geval een kind wordt geboren tijdens
een huwelijk van een ouder en een niet-ouder, eveneens als uitgangspunt te
nemen dat deze partners (dus ook de niet-ouder) van rechtswege gezamenlijk
gezag uitoefenen.