27 046
Bevordering arbeidsdeelname oudere werknemers

nr. 12
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2005

Hierbij stuur ik u de in het VAO van 16 september 2004 toegezegde rapportage (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2003–2004, nr. 100, blz. 6377–6381) toe1 betreffende de stand van zaken rond de uitvoering van het Kabinetsstandpunt «Stimuleren langer werken van ouderen», dat op 29 april 2004 aan de Tweede Kamer is aangeboden.

Zoals uit de rapportage blijkt, worden de in het Kabinetsstandpunt aangekondigde maatregelen uitgevoerd of zij bevinden zich in de opstartfase. De rapportage geeft een beeld van de stand van zaken medio juni 2005. In de rapportage wordt aandacht besteed aan zowel het generieke arbeidsmarktbeleid om langer werken te stimuleren als aan de aanvullende maatregelen.

Omdat het bij de aanvullende maatregelen veelal gaat om nieuwe initiatieven, waar ook apart budget voor beschikbaar is gesteld, worden deze in voorliggende rapportage uitvoerig beschreven. De op 2 november 2004 ingevoerde tijdelijke stimuleringsregeling «Stimuleren leeftijdsbewust beleid» blijkt te voorzien in een behoefte; werkgevers melden zich massaal aan. De Regiegroep GrijsWerkt is onlangs begonnen met de uitvoering van hun werkplan (zie bijlage) en richt zich op de resultaatgebieden: beeldvorming en voorlichting; stimuleren dat met tussen sociale partners afspraken worden gemaakt ter bevordering van langer werken, en monitoren en ondersteunen van bestaande initiatieven. De komende jaren gaat de regiegroep campagne voeren onder de naam «senior power, werken met ervaring». De activiteiten van de regiegroep zijn te volgen via de website www.senior-power.nl.

De afzonderlijke elementen van het generieke beleid komen op verschillende momenten en in verschillende andere rapportages en overleggen met de Tweede Kamer apart aan de orde. Vandaar dat gekozen is voor een integraal overzicht waarbij de ontwikkelingen worden beschreven.

De arbeidsparticipatie van werknemers van 55–64 jaar is in 2004 in weerwil van de ongunstige economische situatie gestegen van 38,6% naar 39,8%. Dit terwijl de arbeidsparticipatie voor de gehele beroepsbevolking is gedaald van 65,1% tot 64,2%. Dit tegendraadse beeld lijkt er op te duiden dat het gevoerde beleid vruchten begint af te werpen. De combinatie van cohorteffect (vooral bij vrouwen) en gedragseffect (als gevolg van het gevoerde beleid), heeft geleid tot de waargenomen stijging.

Maar we zijn er nog lang niet. Alleen al om in 2007 een arbeidsparticipatie van werknemers van 55–64 jaar van 40% vast te houden, zijn er bij een verouderende beroepsbevolking in deze leeftijdscategorie 65.000 werknemers extra nodig t.o.v. 2004. Om een arbeidsparticipatie van 45% in 2010 te halen zijn er 218.000 extra werknemers van 55–64 jaar nodig. Niettemin heb ik er alle vertrouwen in dat het lukt en dat we de voorgenomen 45% voor 2010 gaan halen en daarmee ook de Europese doelstelling van 50% in 2010 (incl. banen voor minder dan 12 uur) realiseren. Om deze doelstelling te realiseren, zal de netto-arbeidsparticipatie in de periode van 2005–2010 jaarlijks gemiddeld met bijna 1%-punt moeten stijgen.

Om u op de hoogte te houden van de lopende en komende ontwikkelingen zeg ik u toe volgend jaar vóór 1 juli 2006 wederom een voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer te zenden

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

Bijlagen:

– Voortgangsrapportage kabinetsstandpunt «stimuleren langer werken ouderen»; stand van zaken juni 2005

– Verslag van een verkenning naar kansen en bedreigingen voor intersectorale mobiliteit

– Werkplan 2005 Regiegroep GrijsWerkt, april 2005


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven