27 026
Wijziging van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en van Titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van de EG-richtlijn inzake de bewijslast in gevallen van discriminatie op grond van geslacht

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

I. Memorie van toelichting1

Paragraaf 1

Aan de tweede alinea is een passage toegevoegd. De tweede alinea luidde oorspronkelijk:

Achtergrond van de richtlijn is het feit dat het in de praktijk voor werknemers die te maken krijgen met seksediscriminatie moeilijk kan zijn om hun recht te effectueren omdat het bewijsmateriaal in de handen is van de (toekomstige) werkgever. De richtlijn beoogt een grotere doeltreffendheid te bereiken van de door de lidstaten getroffen maatregelen ter implementatie van het beginsel van gelijke beloning en behandeling van mannen en vrouwen, zoals deze neergelegd zijn in artikel 141 (voorheen 119) EG-verdrag en in de richtlijn inzake gelijke beloning (75/117/EEG; Pb EG L 45), de richtlijn gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid (76/207/EEG; Pb EG L 39), de richtlijn betreffende veiligheid en gezondheid op het werk van vrouwen tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (92/85/EEG; Pb EG L 348) en de richtlijn inzake ouderschapsverlof (96/34/EG; Pb EG L 145). Het doel is te komen tot een meer uniforme 1

toepassing van de door het Hof van Justitie ontwikkelde rechtspraak inzake de bewijslast op het onderhavige terrein in de lidstaten en derhalve daardoor tot een effectievere toepassing van het bestaande nationale gelijke behandelingsrecht door opheffing van eventuele bewijsrechtelijke belemmeringen.

Paragraaf 2

– De laatste twee volzinnen van de derde alinea zijn gewijzigd. Deze luidden aanvankelijk:

De omschrijving in de WGB is echter ruim en algemeen genoeg om niet in strijd te komen met artikel 2, tweede lid, van de richtlijn. Gezien ook het feit dat de invulling door de nationale rechtspraak conform dit artikel van de richtlijn is, is implementatie van deze bepaling niet nodig.

– Aan de vierde alinea zijn na de zesde volzin twee passages toegevoegd met betrekking tot de ouderschapsrichtlijn en de zwangerschapsrichtlijn. Toegevoegd zijn de zevende tot en met de negende zin en de elfde en de twaalfde zin van deze alinea.

Paragraaf 3

– In de zevende volzin van de vierde alinea is het woord «duidelijke» geschrapt. Deze zin luidde aanvankelijk:

Voor het overige geeft de Nederlandse jurisprudentie inzake gelijke behandeling een duidelijke ontwikkeling te zien in de richting van het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de richtlijn.

– De zevende en achtste volzin van de laatste alinea zijn gewijzigd:

Deze volzinnen luidden oorspronkelijk:

Hoewel het bestuursrecht dus niet uitdrukkelijk voorziet in een bewijsregel voor partijen is uit de jurisprudentie af te leiden dat de bestuursrechter handelt in de geest van artikel 4, eerste lid, van de onderhavige richtlijn. Te concluderen valt dat de praktijk voor wat betreft de ambtenarenrechtelijke procedures in overeenstemming is met de richtlijn.

Paragraaf 4

De inhoud van de laatste alinea is vanaf de tweede volzin gewijzigd. De laatste alinea luidde aanvankelijk:

Het wetsvoorstel beperkt zich, gelet op de inhoud van de richtlijn, tot opneming van een regeling voor de bewijslastverdeling in de WGB en in artikel 7:646 van het Burgerlijk Wetboek. In het kader van de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling die dit jaar is voorzien, zal worden bezien of opname van een vergelijkbare bewijsrechtelijke bepaling in de AWGB ten behoeve van de in die wet opgenomen discriminatiegronden mogelijk en wenselijk is.

II Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Toegevoegd is de passage vanaf «Hieronder wordt kort ingegaan...» tot en met «... een stukloonregeling betreft».


XNoot
1

De tekst van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven