27 024
Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de kosten van bezwaar en administratief beroep (kosten bestuurlijke voorprocedures)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 19 april 2000

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit voorstel van wet voldoende voorbereid.

ALGEMEEN

1. Strekking van het wetsvoorstel

De leden van de PvdA-fractie zijn ingenomen over het feit dat dit wetsontwerp op deze termijn de Tweede Kamer heeft bereikt. Een belangrijk uitgangspunt bij de beoordeling van het wetsvoorstel voor deze leden, is de mate waarin het bestuursrecht voor iedereen toegankelijk blijft. Daarbij wijzen zij erop dat de Wet op de rechtsbijstand alleen rechtsbijstandkosten vergoedt en geen proceskosten. Zou de regering ook in deze wet meer specifieke criteria, dus duidelijke normering, kunnen opnemen betreffende situaties waarin proceskosten al dan niet worden vergoed?

De VVD is verheugd over het feit dat de regering wordt gedreven in zijn daden door de behoefte om duidelijkheid te scheppen over bovenliggende vragen. Het verschijnsel dat verschillende rechtscolleges niet eenduidig over dit onderwerp denken mag als zeer bedreigend worden beschouwd voor de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid van de burger.

Opvallend onderdeel van dit wetsvoorstel zoals het er nu ligt is dat er slechts een veroordeling in de proceskosten wordt uitgesproken, als het bestuursorgaan het bestreden besluit door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht heeft genomen. Zoals in de memorie van toelichting wordt uitgelegd moet er sprake zijn van handelen in «ernstige mate van onzorgvuldigheid». Toch rijst dan de vraag of deze ernstige mate van onzorgvuldigheid rechtszekerheid zal bewerkstelligen. Wat is de betekenis van een «ernstige mate van onzorgvuldigheid»? Is de inhoud van deze formulering zo bekend en algemeen aanvaardt dat de burger zeker is van zijn kansen? In de memorie van toelichting wordt gesteld dat een verdergaande aansprakelijkheid van bestuursorganen voor de proceskosten van de bestuurlijke voorprocedure zou leiden tot een ongewenste juridisering van de oorprocedures. Zal het hanteren van formuleringen als «ernstige mate van onzorgvuldigheid» niet juist juridisering in de hand werken? Een verdere precisering van de betekenis van het wetsvoorstel op dit vlak wordt door de leden van de VVD-fractie zeer op prijs gesteld. Dit geldt dus zowel voor het wijzigingsvoorstel van artikel 7:15 als voor 7:28 Awb.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel, maar hebben enkele vragen dienaangaande. Zo constateren deze leden dat de regering heeft besloten de jurisprudentie van de bestuursrechter te volgen als leitmotiv voor dit wetsvoorstel. Uitgangspunt van de voorgestelde wettelijke regeling dient te zijn, dat het bestuursorgaan in beginsel niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de kosten die een burger maakt in verband met de behandeling van zijn bezwaar of administratief beroep, tenzij het bestuursorgaan ernstige onzorgvuldigheid kan worden verweten, zo lezen deze leden in de memorie van toelichting.

2. Voorbereiding van dit wetsvoorstel

Kan de regering aangeven waar dit wetsontwerp afwijkt van het voorontwerp van de Commissie wetgeving Algemene Regels van Bestuursrecht en met welke argumenten voor deze afwijkingen is gekozen, vragen de leden van de PvdA-fractie.

3. Het huidige recht

In de memorie van toelichting stelt de regering dat volgens de civielrechtelijke jurisprudentie de kosten van rechtsbijstand in de voorprocedure onder omstandigheden kunnen worden aangemerkt als vermogensschade, voortvloeiend uit een onrechtmatige overheidsdaad. In dit soort gevallen kan het bestuur gehouden zijn deze schade te vergoeden, voor zover het inroepen van deze rechtsbijstand en de hoogte van de gemaakte kosten als redelijk kunnen worden aangemerkt. Dit vloeit volgens de regering voort uit het arrest van de Hoge Raad van 17 november 1989 inzake Velsen/De Waard. Nadien zijn er ook enkele arresten gewezen, die een verdergaande aansprakelijkheid voor de overheid hebben gecreëerd (HR 1 juli 1993 NCB/Staat der Nederlanden en HR 2 juni 1995 Aharchi/Bedrijfsvereniging). Kan de regering ingaan op de betreffende overwegingen omtrent deze verdergaande aansprakelijkheid, vragen de leden van de D66-fractie.

De leden van de SP-fractie constateren ook dat in het recente verleden de Hoge Raad een verdergaande aansprakelijkheid van het bestuursorgaan voor de kosten van de voorprocedure toestond. In de memorie van toelichting wordt toegelicht dat door het toekennen van een exclusieve bevoegdheid aan de bestuursrechter in het te wijzigen artikel 8:75 Awb, de burgerlijke rechter niet meer tot oordelen geroepen zal zijn over de kosten van bestuurlijke voorprocedures. Hoe is de verhouding met een recent arrest van de Hoge Raad (HR17-12-1999, RvdW 2000,5 Groningen-Raatgever), waarin aangegeven wordt dat er goede gronden zijn om een uitzondering op het beginsel van de formele rechtskracht te aanvaarden voor zuivere schadebesluiten. De Hoge Raad verwijst ter onderbouwing van dit oordeel naar het niet-exclusieve karakter van 8:73 Awb, waarin staat dat er een keuzevrijheid bestaat om een schadevergoedingsvordering hetzij bij de burgerlijke rechter, hetzij bij de bestuursrechter aanhangig te maken. De Hoge Raad stelt: «Het zou niet met deze keuzevrijheid stroken om voor een partij die zich tot een bestuursorgaan heeft gewend teneinde schadevergoeding te verkrijgen en die in reactie op dat verzoek een voor bezwaar en beroep vatbaar zuiver schadebesluit heeft verkregen (...), met een beroep op het beginsel van de formele rechtskracht de toegang tot de burgerlijke rechter te blokkeren». Wat is de visie hierop van de regering?

4. Noodzaak van een nieuwe regeling; beperkte aansprakelijkheid

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering de overeenkomsten en verschillen kan aangeven tussen het bestuursrecht, het civiele recht en strafrecht als het om een mogelijke vergoeding van proceskosten gaat.

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd naar de mening van de regering met betrekking tot de mogelijkheid om het bestuursorgaan in ieder geval aansprakelijk te stellen voor de kosten als men heeft nagelaten zich aan de daarvoor gestelde termijn te houden. Bij behandeling van een beroep- of bezwaarschrift heeft een bestuursorgaan ingevolge de artikelen 7:10 en 7:24 Awb een vastgestelde termijn om te beslissen.

Vanuit de achterliggende gedachte dat het recht ook voor de overheid bindend is, is de redenering makkelijk te volgen dat nalatigheid van de overheid bij het hanteren van termijnen verwijtbaar is en de burger hiervan zeker geen nadelen mag ondervinden. Behalve het feit dat dit voorstel eenduidig is en zal bijdragen aan de rechtszekerheid, zal er ook een breed maatschappelijk draagvlak voor zijn.

Vaak wordt gesproken en geschreven over de financiële gevolgen van de trage besluitvorming van de overheid, ook bij beslissingen in bezwaar- en beroepsprocedures. Daarom verzoeken de leden van de VVD-fractie om in ieder geval onder «een ernstige mate van onzorgvuldigheid» te verstaan, het overschrijden van gestelde termijnen voor het beslissen in bezwaar- en beroepsprocedures door het bestuursorgaan. Is amendering van het voorstel nodig teneinde deze rechtstoepassing veilig te stellen of is de regering bereid deze wijziging van het voorstel aan te nemen?

Het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de kosten voor de bestuurlijke voorprocedures heeft de instemming van de leden van de CDA-fractie. Slechts op één punt maken deze leden zich zorgen en wel over het volgende. De regering zoekt in wezen aansluiting bij de jurisprudentie van de bestuursrechters in de uitspraak dat het wenselijk is om «de aansprakelijkheid van het bestuursorgaan voor de bestuurlijke voorprocedure te beperken». Dit resulteert in het dubbele criterium «onrechtmatig èn ernstig onzorgvuldig. Dit criterium moge afkomstig zijn uit het voorontwerp van de Commissie Wetgeving algemene regels van bestuursrecht, de zorgen van de leden van de CDA-fractie zijn er niet minder om. Er ontstaat op deze wijze een dubbele discussie, want wat voegt het criterium «ernstig onzorgvuldig» toe aan het criterium «onrechtmatig» en wat voegt het woord «ernstig» inhoudelijk gezien toe aan het begrip «onzorgvuldig».

Voor een goed begrip willen deze leden kwijt dat ook in hun ogen allerlei situaties denkbaar zijn, waarin een bestuursorgaan in wezen onbetekende fouten maakt die bovendien geheel onbedoeld zijn. In de meeste gevallen zullen daar dan ook geen belangen geschaad zijn en zal een bestuursorgaan niet in de kosten van de voorprocedure worden veroordeeld. Het door de regering voorgestelde dubbele criterium roept echter volgens de leden van de CDA-fractie allerlei onbedoelde vragen op, met name rond het leerstuk van de onrechtmatigheid, dat immers zelf het zorgvuldigheidscriterium al sedert bijna een eeuw in zich draagt.

Ook de benadering van het gehele probleem van het onbehoorlijk bestuurlijk handelen langs de weg van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur voert al spoedig naar het zorgvuldigheidscriterium. Door invoering van dit nevenschikkend criterium, versterkt via het woord «ernstig», naast de onrechtmatige daadtoets, wordt naar de mening van deze leden doctrinaire verwarring gesticht. Het zou ook heel wel anders kunnen worden geregeld door ontwikkeling van een bepaling, inhoudend dat het de rechter vrij staat een bestuursorgaan niet in de kosten van een voorprocedure te veroordelen als deze van mening is dat de belanghebbende door het onrechtmatig besluit niet in zijn belangen is geschaad. Is zulks immers wel het geval, dan dient volgens de algemene rechtsleer ook elk gevolg in de schadesfeer van het onrechtmatig overheidsoptreden te worden vergoed, ook in de sfeer van«perceptiekosten». De dubbele redelijkheidstoets voorkomt uitwassen, echter de regering heeft door terecht aansluiting te zoeken bij de methode van forfaitaire normering de last voor het bestuur op dit punt al extra mild behandeld. De leden van de CDA-fractie zien met belangstelling het standpunt van de regering tegemoet.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel dat strekt tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met een regeling inzake de vergoeding van kosten die een belanghebbende maakt in verband met de behandeling van een door hem ingediend bezwaar- of administratief beroepsschrift.

Voorgesteld wordt dat het bestuursorgaan de kosten van rechtsbijstand uitsluitend vergoedt, indien het bestreden besluit onrechtmatig blijkt en het bestuursorgaan in ernstige mate onzorgvuldig heeft gehandeld. Voorts wordt door de regering voorgesteld om de kosten van het beroep bij de rechter voor de bevoegdheid om een bestuursorgaan in de kosten van de voorprocedure te veroordelen, bij uitsluiting toe te kennen aan de bestuursrechter.

De leden van de fractie van D66 zijn van mening dat de regering met dit wetsvoorstel meer duidelijkheid schept voor de praktijk, maar hebben nog enkele vragen. De leden van de fractie van D66 zouden graag een reactie willen van de regering op de stelling dat dit wetsvoorstel geen recht doet aan de wens tot dejuridisering, aangezien er over de vraag of er «ernstig onzorgvuldig» is gehandeld vele procedures zijn te verwachten. Voorts achten deze leden de kans niet gering dat verschillende benaderingen tussen administratieve rechters ontstaan, aangezien er geen enkel objectief toetsingscriterium aanwezig is. Kan de regering hier op ingaan?

De leden van de fractie van D66 achten het niet zuiver dat een bestuursorgaan zelf vaststelt of er ernstig onzorgvuldig is gehandeld, dan wel dat een bestuursorgaan vaststelt dat een ander bestuursorgaan ernstig onzorgvuldig gehandeld heeft. Kan de regering ingaan op deze enigszins dubbele rol voor het bestuursorgaan? Dienen dit soort vragen niet aan de rechter voorbehouden te zijn?

Is de regering met de leden van de fractie van D66 van mening dat er een ongewenst verschil in regelingen ontstaat, doordat de vraag naar ernstig onzorgvuldig handelen door een burger wel aan de orde gesteld kan worden in de bezwaarschrift- en administratief beroepsschrift procedure, doch niet in geval de openbare voorbereidingsprocedure gevolgd is. Nu in de openbare voorbereidingsprocedure niet een dergelijke regeling vigeert zou dit ervoor kunnen pleiten dat het bestuursorgaan om die reden kiest voor de openbare voorbereidingsprocedure. Kan de regering hier op ingaan?

De leden van de SP-fractie vragen de regering toe te lichten hoe en op welke manier het criterium «ernstige onzorgvuldigheid» eerder in de jurisprudentie is uitgelegd. Wordt het elders in de wetgeving gebruikt en met welke invulling?

De leden van de fracties van GPV en RPF hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij vinden het positief dat de regering met dit wetsvoorstel een einde wil maken aan de onduidelijkheid die er in de jurisprudentie bestaat over de vraag in hoeverre de kosten van bestuurlijke voorprocedures bij onjuiste beslissingen in aanmerking komen voor vergoeding. Zij zijn er echter nog niet van overtuigd dat de gewenste duidelijkheid door dit wetsvoorstel in alle opzichten zal worden bereikt. Zo vraagt het criterium «ernstig onzorgvuldig handelen» om interpretatie. In eerste instantie zal dit door het betrokken bestuursorgaan moeten gebeuren, maar is het wel juist een bestuursorgaan te verplichten een oordeel uit te spreken over de mate van eigen onzorgvuldig handelen? Is dit niet bij uitstek een taak voor de rechter?

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling van het wetsvoorstel kennisgenomen, maar betwijfelen op voorhand of een gelukkige en doeltreffende regeling is voorgesteld. Op zichzelf genomen konden deze leden instemmen met de gedachte dat de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar of administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan worden vergoed, voor zover het bestreden besluit door (ernstige) onzorgvuldigheid in strijd met het recht is genomen.

Deze leden stellen de vraag of de grondfout van het wetsvoorstel niet is gelegen in het feit dat het voorstel voortborduurt op de door het voorstel zelf ongewenste jurisprudentie van de Hoge Raad. Onderdelen van de voorgestelde regeling die bij deze leden bezwaren oproepen zijn, dat het desbetreffende bestuursorgaan zelf moet vaststellen of er sprake is van ernstig onzorgvuldig handelen, dat het verzoek om kostenvergoeding op oneigenlijke wijze de bezwaarschriftprocedure belast, dat de burger de vraag naar ernstig onzorgvuldig handelen niet aan de orde kan stellen in het geval de openbare voorbereidingsprocedure door het bestuursorgaan is gekozen, dat verschillende benaderingen tussen administratieve rechters (ook in hoger beroep) kunnen ontstaan, hetgeen de rechtseenheid en de rechtszekerheid niet dient en dat voor andere kosten dan die van rechtshulp de civiele rechter de aangewezen rechter zal blijven.

De leden van de SGP-fractie stellen de vraag of de kwestie van de schadevergoeding wegens de onrechtmatige daad (mede) wordt veroorzaakt door het feit dat het maken van bezwaar tegen een besluit geen schorsende werking heeft.

Verder vragen deze leden of de regering het met hen eens is dat het uitgangspunt van de Hoge Raad is geweest, dat het redelijker is de kosten van bezwaarprocedures ten laste te laten komen van de gemeenschap dan ze voor rekening te laten komen van de individuele burger die met een onjuiste rechtsopvatting van het bestuur is geconfronteerd. Zo ja, waarom moet dan van deze redelijke kostenverdeling worden afgezien? Is de regering van mening dat de civiele rechter onvoldoende grenzen stelt aan de risicoaansprakelijkheid van het bestuur?

Deze leden stellen ook de vraag hoe de regering het feit waardeert dat de bezwaarschriftenprocedure mede is bedoeld om een zorgvuldige besluitvorming te bevorderen.

Zien de leden van de SGP-fractie het goed dan wordt de beperking van de civielrechtelijke jurisprudentie met name bewerkstelligd door de introductie van het criterium «ernstige onzorgvuldigheid». Zij vragen of, wanneer er sprake is van ernstig onzorgvuldig handelen door een overheidsorgaan, integrale – en niet gedeeltelijke – kostenvergoeding niet is aangewezen. Zo nee, waarom niet? Zij vragen eveneens of bij een benadering zoals in de memorie van toelichting, waar de bezwaarprocedure als «verlengde besluitvorming» wordt beschouwd, überhaupt nog wel een aanspraak op schadevergoeding past. Wordt in deze beschouwing echter niet (te veel) voorbij gegaan aan het feit dat de bezwaarprocedure ook rechtsbescherming biedt?

De nadere invulling van het criterium «ernstig onzorgvuldig», zoals die wordt aangetroffen in de memorie van toelichting, doet deze leden de vraag stellen of de aldaar aangebrachte «horden» er niet toe zullen leiden dat vrijwel nooit van een kostenvergoeding sprake zal zijn. Gelden deze zelfde hoge eisen ook in een beroepsprocedure? Zo nee, lokt de opzet van het voorstel dan geen onnodige beroepsprocedures uit?

Voorts vragen deze leden of, wanneer het verzoek om kostenvergoeding in de bezwaarfase moet worden gedaan, het bestuursorgaan daarop behoort te wijzen in de beschikking of het besluit.

De leden van de SGP-fractie vragen of het nodig is om in artikel 8:75 Awb aan de rechter de bevoegdheid te verlenen een partij te veroordelen in de kosten van de bezwaarprocedure. Voor zover het gaat om een veroordeling van het bestuursorgaan verwijzen zij naar de eerste volzin van het voorgestelde artikel 7:15 derde lid, in samenhang met artikel 8:72 vierde lid Awb. Deze leden stellen de vraag of artikel 8:75 bedoelt de mogelijkheid te openen om de burger in de kosten van de bezwaarprocedure te veroordelen. Zo ja, past dit dan bij de visie van de regering dat de bezwaarprocedure in het teken staat van verlengde besluitvorming?

5. Uitsluitende bevoegdheid van de bestuursrechter

In de memorie van toelichting wordt opgemerkt, dat geschillen over de vergoeding van de kosten in de bezwaarprocedure het beste door de bestuursrechter kunnen worden beslecht. Het onderhavige wetsvoorstel kent daartoe aan de bestuursrechter een exclusieve bevoegdheid toe om te beslissen over geschillen van vergoeding van de kosten van de bestuurlijke voorprocedure. Kan de regering ingaan op de situatie dat een belanghebbende niet een verzoek tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand bij de bestuursrechter indient, maar de voorkeur geeft aan een vordering bij de burgerlijke rechter inzake onrechtmatige daad? Zal aldus niet ook de burgerlijke rechter bevoegd blijven te oordelen over verzoeken om vergoeding van rechtsbijstand bij toegewezen bezwaarschriften?

De leden van de fracties van GPV en RPF betwijfelen ook of het doel om de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd te verklaren, in de praktijk zal worden bereikt. Er kan immers naast kosten van rechtsbijstand ook sprake zijn van andere gemaakte kosten, bij voorbeeld voor inschakeling van deskundigen. Over de eventuele vergoeding daarvan blijft de burgerlijke rechter oordelen. Wat is dan nog het verschil met de huidige situatie?

Het voorstel van wet voorziet aan de bestuursrechter exclusieve bevoegdheid toe te kennen om te oordelen over verzoeken om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarprocedure. Indien dit inderdaad de bedoeling is, botst het wetsvoorstel op dit punt dan niet met artikel 112 Grondwet, dat bepaalt dat de burgerlijke rechter bevoegd is kennis te nemen van vorderingen uit hoofde van onrechtmatige daad?

Zien de leden van de SGP-fractie het goed, dan leidt het wetsvoorstel ertoe dat bepaalde geschillen over een vordering uit onrechtmatige daad niet langer door de burgerlijke rechter beoordeeld kunnen worden, maar uitsluitend door de bestuursrechter. Indien deze bestuursrechter niet tot de rechterlijke macht behoort, zoals onder meer het geval is bij de Tariefcommissie, is het voorstel dan wel in overeenstemming met artikel 112, eerste lid, Grondwet, zo vragen deze leden.

Nu uit de geformuleerde tekst blijkt dat de bestuursrechter uitsluitend op verzoek van de belanghebbende het bestuursorgaan kan veroordelen tot vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand, stellen deze leden de vraag of in deze tekst besloten ligt dat een belanghebbende een dergelijk verzoek ook achterwege kan laten en zich tot de burgerlijke rechter kan wenden.

De leden van de SGP-fractie, die hierboven reeds de verenigbaarheid van (een onderdeel van het) wetsvoorstel met de Grondwet aan de orde stelden, stellen ook nog de vraag of en in hoeverre de beperking van aansprakelijkheid van een bestuursorgaan verenigbaar is met internationale regelingen. Wat het EU-verdrag betreft wijzen zij op het tweede Marshall-arrest van het Europese Hof van Justitie, alsmede op het recente arrest van dit Hof inzake Konle/Oostenrijk van 1 juni 1999 (nr. C-302/97). Wat het EVRM betreft wijzen zij op artikel 6, eerste lid, en het arrest Nevis & Silva d.d. 27 april 1989 (nr. A 153) en het arrest Editions Périscope van 26 maart 1992 (nr. A234–13), beide van het Europese Hof voor de rechten van de mens. Hierbij was de vraag aan de orde of een integrale schadevergoeding gerekend kan worden tot de burgerlijke rechten en verplichtingen. In relatie tot artikel 1, eerste lid, van het Eerste Protocol bij het EVRM, zij gewezen op de zaak Sequaris versus België, waarin door de Europese Commissie voor de Rechten van de mens werd beslist dat ook vorderingen van een particulier op de Staat als eigendom in de zin van het Eerste Protocol kunnen worden aangemerkt. Wat betreft de onbelemmerde toegang tot de rechter en de processuele gelijkheid van partijen, wordt gewezen op het arrest Hentrich van het EHRM van 22 september 1994. Wil de regering genoemde uitspraken van commentaar voorzien voor zover zij het wetsvoorstel raken?

Wat betreft het overgangsrecht, dat erin voorziet dat de nieuwe regeling ook van toepassing zal zijn op reeds lopende procedures, stellen de leden van de SGP-fractie de vraag of dit voorstel zich verdraagt met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Zij wijzen op het arrest Pressos van het EHRM van 20 november 1995. Is het, om strijd met het verdragsrecht te vermijden, niet aan te bevelen de nieuwe regeling alleen van toepassing te laten zijn op een bezwaar of administratief beroep dat na de invoering daarvan aanhangig wordt gemaakt?

6. Procedurele aspecten

Wil een belanghebbende in aanmerking komen voor een vergoeding van de kosten die hij in verband met het aantekenen van bezwaar heeft gemaakt, dan dient hij dit kenbaar te maken voordat het bestuursorgaan op het bezwaar beslist heeft. De leden van de fracties van GPV en RPF kunnen zich voorstellen dat de verhoudingen tussen de belanghebbende en het bestuursorgaan onder druk komen te staan, als het bestuursorgaan zich geconfronteerd ziet met het verwijt dat het ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld. Dit komt de oplossing van het geschil, waar beide partijen belang bij hebben, niet ten goede. De leden van de fracties van GPV en RPF zouden van de regering willen vernemen of het niet beter is te regelen dat in de beroepsfase een eerste verzoek voor vergoeding van de kosten gedaan moet worden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van Heemst

De griffier voor dit verslag,

Fenijn


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GL), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GL), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA), Vacature (VVD).

Plv. Leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Wagenaar (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Hoekema (D66), Karimi (GL), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GL), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), Eurlings (CDA), Kamp (VVD).

Naar boven