Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 27021 nr. 1;2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | 27021 nr. 1;2 |
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet invoeringswet Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, tweede gedeelte (nadere wijziging van Boek 4).
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is met het oog op de invoering van Boek 4 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek daarin een aantal nadere wijzigingen aan te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In Boek 4, vastgesteld bij de Wet van 11 september 1969, Stb. 392, laatstelijk gewijzigd bij de Invoeringswet Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, eerste gedeelte, en de Wet tot vaststelling van titel 7.3 (Schenking) van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
Aan artikel 4.1.3e wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In de nalatenschap van de langstlevende ouder, bedoeld in artikel 4.2A.1.8, en de stiefouder, bedoeld in artikel 4.2A.1.10, wordt een verplichting tot overdracht van goederen als bedoeld in die artikelen met een schuld als bedoeld in lid 1 onder a gelijkgesteld.
Artikel 4.2.3 leden 2 en 3 komen te te luiden:
2. In afwijking van lid 1 is het erfdeel van een halfbroer of halfzuster de helft van het erfdeel van een volle broer, een volle zuster of een ouder.
3. Wanneer het erfdeel van een ouder door toepassing van de leden 1 en 2 minder zou bedragen dan een kwart, wordt het verhoogd tot een kwart en worden de erfdelen van de overige erfgenamen naar evenredigheid verminderd.
Artikel 4.2A.1.1 wordt als volgt gewijzigd:
a. Lid 3 onder a komt te luiden:
a. indien de echtgenoot in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard;.
b. Onder vernummering van lid 5 tot lid 6 wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. Is de vordering, bedoeld in lid 3, opeisbaar geworden doordat ten aanzien van de echtgenoot de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan is de vordering, voor zover zij onvoldaan is gebleven, door beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op grond van artikel 356 lid 2 van de Faillissementswet wederom niet opeisbaar. Artikel 358 lid 1 van de Faillissementswet vindt ten aanzien van de vordering geen toepassing.
Artikel 4.2A.1.2 wordt als volgt gewijzigd:
a. Lid 2 komt te luiden:
2. Voor schulden van de nalatenschap, alsmede voor schulden van de echtgenoot die konden worden verhaald op de goederen van een gemeenschap waarvan de echtgenoot en de erflater de deelgenoten waren, neemt de schuldeiser in zijn verhaal op de goederen die krachtens artikel 1 lid 2 aan de echtgenoot toebehoren, rang voor degenen die verhaal nemen voor andere schulden van de echtgenoot.
b. Lid 3 komt te luiden:
3. Voor schulden van de nalatenschap kunnen de goederen van een kind niet worden uitgewonnen, met uitzondering van de in artikel 1 lid 3 bedoelde geldvordering. Uitwinning van die goederen is wel mogelijk voor zover de geldvordering van het kind is verminderd door betaling of door overdracht van goederen, tenzij het kind goederen van de echtgenoot aanwijst die voldoende verhaal bieden.
c. Na lid 3 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. De in lid 1 bedoelde verplichting jegens de kinderen geldt mede wanneer de schulden van de nalatenschap de baten overtreffen, onverminderd artikel 4.5.1.3 lid 2.
Artikel 4.2A.1.3 wordt als volgt gewijzigd:
a. Lid 3 komt te luiden:
3. Bij de vaststelling van de geldvordering zijn de artikelen 4.5.4.3b tot en met 4.5.4.8 van overeenkomstige toepassing.
b. In lid 4 wordt het woord «verdeling» vervangen door: vaststelling.
In artikel 4.2A.1.4 lid 3 worden in de eerste zin de woorden «de artikelen 673–676 en 679 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door: de artikelen 673 tot en met 676 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Artikel 4.2A.1.5 wordt als volgt gewijzigd:
a. In lid 1 wordt na de woorden «de in artikel 1 lid 3 bedoelde geldvordering» ingevoegd: en de in lid 4 van dat artikel bedoelde verhoging.
b. Aan lid 1 wordt een tweede zin toegevoegd, luidende:
Een betaling wordt in de eerste plaats in mindering gebracht op de hoofdsom, vervolgens op de verhoging.
c. Lid 2 komt te luiden:
2. Indien een kind een bevoegdheid toekomt tot het doen van een verzoek als bedoeld in de artikelen 7, 8, 9 of 10, gaan de echtgenoot of diens erfgenamen niet over tot voldoening dan na te hebben gehandeld overeenkomstig artikel 12 lid 3.
Artikel 4.2A.1.6 wordt als volgt gewijzigd:
Lid 3, derde zin, komt te luiden:
Is de echtgenoot in staat van faillissement verklaard, is ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing verklaard dan wel aan hem surséance van betaling verleend, dan wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de curator, door de bewindvoerder, onderscheidenlijk door de echtgenoot met medewerking van de bewindvoerder.
Artikel 4.2A.1.11 wordt als volgt gewijzigd:
a. De tweede zin van lid 3 komt te luiden:
Op de vordering zijn de leden 3 en 4 van artikel 1 en lid 1 van artikel 3 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in artikel 1 lid 4 bedoelde vermeerdering wordt berekend vanaf het tijdstip van het ontstaan van de vordering.
b. Lid 6 komt te luiden:
6. Het vruchtgebruik kan niet worden ingeroepen tegen schuldeisers die zich op de daaraan onderworpen goederen verhalen ter zake van schulden van de nalatenschap of schulden van de echtgenoot die konden worden verhaald op de goederen van een gemeenschap waarvan de echtgenoot en de erflater de deelgenoten waren. In geval van zodanige uitwinning is artikel 282 van Boek 3 niet van toepassing.
Na artikel 4.2A.1.11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De in de artikelen 7, 8, 9 en 10 bedoelde verplichting tot overdracht betreft goederen die deel hebben uitgemaakt van de nalatenschap van de erflater of van de door diens overlijden ontbonden huwelijksgemeenschap. In afwijking van de eerste zin heeft de in de artikelen 9 en 10 bedoelde verplichting tot overdracht geen betrekking op goederen die van de zijde van de stiefouder in de huwelijksgemeenschap met de erflater zijn gevallen.
2. De in de artikelen 7, 8, 9 en 10 bedoelde verplichting tot overdracht betreft mede goederen die in de plaats zijn gekomen voor goederen als bedoeld in lid 1, eerste zin. Indien een goed is verkregen met middelen die voor minder dan de helft afkomstig zijn uit de in lid 1 bedoelde nalatenschap of ontbonden huwelijksgemeenschap, valt het niet onder de in de eerste zin bedoelde verplichting. Is een goed mede met middelen uit een lening verkregen, dan blijven deze middelen voor de toepassing van de tweede zin buiten beschouwing.
3. Een goed dat behoort tot het vermogen van degene die tot overdracht is verplicht of tot de huwelijksgemeenschap waarin deze is gehuwd, wordt vermoed deel te hebben uitgemaakt van de in lid 1, eerste zin, bedoelde nalatenschap of ontbonden huwelijksgemeenschap of voor zodanig goed in de plaats te zijn gekomen.
Artikel 4.2A.1.12 wordt als volgt gewijzigd:
a. Lid 1 vervalt. De leden 2 tot en met 7 worden vernummerd tot de leden 1 tot en met 6.
b. De eerste zin van lid 1 (nieuw) komt te luiden: De waarde van de over te dragen goederen, vast te stellen naar het tijdstip van de overdracht, wordt in de eerste plaats in mindering gebracht op de aan het kind verschuldigde hoofdsom en vervolgens op de verhoging.
c. De tweede zin van lid 4 (nieuw) vervalt.
Artikel 4.2A.1.13 wordt als volgt gewijzigd:
Lid 2, derde zin, komt te luiden:
Is het kind in staat van faillissement verklaard, is ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing verklaard dan wel aan hem surséance van betaling verleend, dan rust de verplichting op de curator, op de bewindvoerder, onderscheidenlijk op het kind met medewerking van de bewindvoerder.
In artikel 4.2A.2.1 lid 2 wordt de zinsnede «die tot de nalatenschap behoren» vervangen door: die tot de nalatenschap of de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren.
Artikel 4.2A.2.2 wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan lid 1 wordt een tweede zin toegevoegd, luidende: De eerste zin geldt niet voor zover de kantonrechter op een daartoe strekkend verzoek artikel 5 lid 2, onder a, heeft toegepast.
b. In lid 2 worden de woorden «artikel 4.1.3e onder a–f» vervangen door: artikel 4.1.3e lid 1 onder a tot en met f.
Aan artikel 4.2A.2.3 lid 3 wordt een tweede zin toegevoegd, luidende:
Onder goederen als bedoeld in de eerste zin worden mede begrepen ingevolge een legaat of een testamentaire last verkregen geldsommen en beperkte rechten op goederen van de nalatenschap.
Artikel 4.2A.2.4 wordt als volgt gewijzigd:
a. Lid 1 komt te luiden:
1. Op het vruchtgebruik ingevolge de artikelen 2 en 3 zijn de leden 1, 2, 4 en 5 van artikel 11 van afdeling 1 van overeenkomstige toepassing. Het vruchtgebruik kan niet worden ingeroepen tegen schuldeisers die zich op de daaraan onderworpen goederen verhalen ter zake van schulden als bedoeld in artikel 4.1.3e lid 1 onder a tot en met f. De uitwinning is echter niet toegelaten, indien de echtgenoot niet met vruchtgebruik belaste goederen der nalatenschap aanwijst die voldoende verhaal bieden.
b. Toegevoegd wordt een vierde lid, luidende:
4. Heeft de erflater bij uiterste wilsbeschikking aan zijn echtgenoot de bevoegdheid ontzegd om zich bij de overdracht van een goed ingevolge de artikelen 4.2A.1.7 en 4.2A.1.9 een vruchtgebruik voor te behouden, dan vervalt, in afwijking van lid 2, de mogelijkheid om ingevolge artikel 2 of 3 aanspraak te maken op vestiging van het vruchtgebruik op dat goed door verloop van drie maanden nadat op overdracht van het goed aanspraak is gemaakt. In dat geval verjaart de rechtsvordering tot vestiging van het vruchtgebruik door verloop van een jaar en drie maanden nadat op overdracht van het goed aanspraak is gemaakt.
Na artikel 4.2A.2.4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De echtgenoot kan geen aanspraak maken op vestiging van het vruchtgebruik ingevolge de artikelen 2 en 3, wanneer een procedure tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed van de erflater en de echtgenoot meer dan een jaar voor het openvallen van de nalatenschap was aangevangen en de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed ten gevolge van het overlijden van de erflater niet meer tot stand heeft kunnen komen. De eerste zin blijft buiten toepassing indien de omstandigheid dat de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed niet meer tot stand heeft kunnen komen, niet in overwegende mate de echtgenoot kan worden aangerekend.
Artikel 4.2A.2.5 wordt als volgt gewijzigd:
a. Lid 2 komt te luiden:
2. De kantonrechter kan, onverminderd lid 1, voor zover de echtgenoot aan het vruchtgebruik, de omstandigheden in aanmerking genomen, voor zijn verzorging, daaronder begrepen de nakoming van de overeenkomstig artikel 6 lid 2 op hem rustende verplichtingen, geen behoefte heeft:
a. op verzoek van een rechthebbende de verplichting tot medewerking aan de vestiging van het vruchtgebruik opheffen, of
b. op verzoek van een hoofdgerechtigde het vruchtgebruik beëindigen.
b. In lid 3 wordt het woord «hoofdgerechtigden» vervangen door: rechthebbenden.
c. Na lid 3 worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Een rechthebbende kan te allen tijde, ter afwering van een vordering of andere rechtsmaatregel, gericht op de nakoming van een verplichting tot medewerking aan de vestiging van het vruchtgebruik, een beroep in rechte doen op de in lid 2 genoemde grond voor opheffing van die verplichting.
5. De kantonrechter houdt bij de toepassing van lid 2 in ieder geval rekening met:
a. de leeftijd van de echtgenoot;
b. de samenstelling van de huishouding waartoe de echtgenoot behoort;
c. de mogelijkheden van de echtgenoot om zelf in de verzorging te voorzien door middel van arbeid, pensioen, eigen vermogen dan wel andere middelen of voorzieningen;
d. hetgeen in de gegeven omstandigheden als een passend verzorgingsniveau voor de echtgenoot kan worden beschouwd.
Na artikel 4.2A.2.5 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
1. Voor zover de nalatenschap niet toereikend is tot voldoening van hetgeen de echtgenoot ingevolge de artikelen 2 en 3 toekomt, kan hij overgaan tot inkorting van de daarvoor vatbare giften, met overeenkomstige toepassing van artikel 4.3.3.13, leden 2 en 3, en artikel 4.3.3.14, leden 1 en 3. De artikelen 4.3.3.4a, 6a en 7 zijn van overeenkomstige toepassing. Verkrijgt de echtgenoot ook door deze inkorting niet hetgeen hem toekomt, dan kan hij zich verhalen op hetgeen een legitimaris door inkorting heeft verkregen.
2. De echtgenoot verkrijgt door uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in lid 1, het vruchtgebruik van de geldsom waarvoor de inkorting is geschied of waarvoor hij verhaal heeft genomen. Op het vruchtgebruik zijn de leden 1, 2, 4 en 5 van artikel 11 van afdeling 1 van overeenkomstige toepassing.
3. Zo nodig kan het vruchtgebruik van de echtgenoot zich uitstrekken over alle goederen der nalatenschap en alle geldsommen waarvoor de in lid 1 bedoelde giften kunnen worden ingekort.
4. Geschillen over de toepassing van het onderhavige artikel en de artikelen 6 tot en met 8 worden op verzoek van de meest gerede partij beslist door de kantonrechter.
Artikel 4.2A.2.6 lid 1 komt te luiden:
1. Een kind van de erflater, een kind als bedoeld in artikel 394 van Boek 1 daaronder begrepen, kan aanspraak maken op een som ineens, voor zover deze nodig is voor:
a. zijn verzorging en opvoeding tot het bereiken van de leeftijd van achttien jaren; en voorts voor:
b. zijn levensonderhoud en studie tot het bereiken van de leeftijd van een en twintig jaren.
Artikel 4.2A.2.8 wordt als volgt gewijzigd:
a. Lid 2, tweede zin, vervalt.
b. In lid 5 wordt de zinsnede «artikel 4.3.3.12 lid 2, aanhef en onder a» vervangen door: artikel 4.3.3.12 lid 2, tweede zin.
Artikel 4.2A.2.8a vervalt.
Artikel 4.2A.2.9 lid 4 komt te luiden:
4. Het recht om een verzoek als bedoeld in de leden 1 en 2 te doen, vervalt na verloop van een jaar na het overlijden van de erflater.
In artikel 4.2A.2.10 worden de woorden «de artikelen 2–7 en 9» vervangen door: de artikelen 2 tot en met 5, 6, 7 en 9.
In artikel 4.3.3.4, eerste zin, wordt de zinsnede «de in artikel 4.1.3e onder a–c en f vermelde schulden» vervangen door: de schulden, vermeld in artikel 4.1.3e lid 1 onder a tot en met c en f.
Aan artikel 4.3.3.8b lid 1 wordt een tweede zin toegevoegd, luidende: Met een beroep of bedrijf van de erflater wordt gelijkgesteld een onderne- ming, gedreven door een naamloze vennootschap of een besloten ven- nootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan de erflater bestuurder was en waarin deze alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid der aandelen hield.
Artikel 4.3.3.8g lid 4 komt te luiden:
4. Staan goederen onder bewind waarvan de waarde krachtens artikel 8 in mindering van de legitieme komt en vermeldt de akte waarbij het bewind is ingesteld een grond als bedoeld in lid 1, dan zijn de leden 2 en 3 van overeenkomstige toepassing. Vermeldt de akte niet een grond als bedoeld in lid 1, dan kan de legitimaris aanspraak maken op ontvangst van zijn legitieme in geld op de wijze als voorzien in lid 3, met dien verstande dat de aldaar bedoelde verklaring binnen drie maanden na het overlijden van de erflater moet worden afgelegd.
Artikel 4.3.3.8h, tweede zin, vervalt.
In paragraaf 3 van afdeling 4.3.3 wordt voor artikel 4.3.3.11 een artikel ingevoegd, luidende:
Terzake van zijn legitieme portie kan de legitimaris een vordering verkrijgen:
a. op de gezamenlijke erfgenamen dan wel de echtgenoot van de erflater, door daarop aanspraak te maken overeenkomstig artikel 11 lid 1, dan wel
b. op een begiftigde, door inkorting als bedoeld in artikel 13.
In artikel 4.3.3.11 lid 2 worden de woorden «in artikel 4.1.3e» vervangen door: in artikel 4.1.3e lid 1.
Artikel 4.3.3.11a wordt als volgt gewijzigd:
a. Lid 2 onder a komt te luiden:
a. de echtgenoot in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard;.
b. Aan lid 3 wordt een tweede zin toegevoegd, luidende: Bij de toepassing van de eerste zin blijft artikel 4.2A.2.4 lid 4, eerste zin, buiten beschouwing.
c. Lid 4, tweede zin, komt te luiden:
In geval van faillissement van de echtgenoot of het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen wordt de vordering opeisbaar, voor zover de echtgenoot daarvoor is verbonden.
d. Lid 6 komt te luiden:
6. Is de vordering, bedoeld in artikel 11 lid 1, opeisbaar geworden doordat ten aanzien van de echtgenoot de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan is de vordering, voor zover zij onvoldaan is gebleven, door beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op grond van artikel 356 lid 2 van de Faillissementswet wederom niet opeisbaar. Artikel 358 lid 1 van de Faillissementswet vindt ten aanzien van de vordering geen toepassing.
Artikel 4.3.3.11b, eerste zin, komt te luiden:
Een erflater kan aan een uiterste wilsbeschikking ten behoeve van zijn niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot de voorwaarde verbinden dat de vordering van een legitimaris, voor zover deze ten laste zou komen van de echtgenoot, eerst opeisbaar is na diens overlijden.
Na artikel 4.3.3.11b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Bij uiterste wilsbeschikking kan de erflater de opeisbaarheid van de vordering van de legitimaris ook doen afhangen van andere omstandigheden dan die welke genoemd zijn in de artikelen 11a lid 2 en 11b.
In artikel 4.3.3.11d lid 1 wordt de zinsnede «en uiterlijk vijf jaren nadat hij de in artikel 11 lid 1 bedoelde vordering geheel of ten dele had kunnen opeisen» vervangen door: en uiterlijk vijf jaar na het overlijden van de erflater.
Artikel 4.3.3.12 komt te luiden:
1. De voldoening van de schulden aan de legitimarissen komt als eerste ten laste van het gedeelte der nalatenschap waarover de erflater niet door erfstellingen of legaten heeft beschikt. Erft een afstammeling van een onterfde legitimaris bij plaatsvervulling, dan wordt voor de vordering van die legitimaris als eerste het aan de afstammeling toekomende gedeelte van de nalatenschap ingekort, tenzij uit de uiterste wil iets anders voortvloeit.
2. Indien inkorting overeenkomstig lid 1 onvoldoende is, worden de makingen ingekort. Tenzij uit de uiterste wil iets anders voortvloeit, komen alle erfstellingen en legaten gelijkelijk naar evenredigheid van hun waarde voor inkorting in aanmerking, met dien verstande dat voor zover een making is te beschouwen als voldoening aan een natuurlijke verbintenis van de erflater, zij pas na de andere makingen voor inkorting in aanmerking komt.
3. Het gedeelte van de nalatenschap dat aan een legitimaris toekomt en zijn legitieme portie niet te boven gaat, kan in afwijking van de leden 1 en 2 pas als laatste worden ingekort. De inkorting van dat gedeelte geschiedt alsdan, met vermindering van de vordering waarvoor wordt ingekort, zodanig dat beide legitimarissen een zelfde evenredig deel van hun legitieme porties verkrijgen.
4. Inkorting van een legaat geschiedt door een verklaring van de erfgenamen aan de legataris. Artikel 4.4.2.4 lid 4, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.
5. Voor zover de schuld aan een legitimaris ten laste komt van het erfdeel van de echtgenoot of andere levensgezel van de erflater en haar voldoening eerst kan worden verlangd op een met toepassing van artikel 11a lid 2, 11b of 11ba vast te stellen tijdstip, is de echtgenoot of andere levensgezel daarvoor met zijn gehele vermogen aansprakelijk, ook als hij de nalatenschap beneficiair had aanvaard.
6. Voor zover de schuld aan een legitimaris ten laste komt van een aan de echtgenoot of andere levensgezel gemaakt legaat waaraan een voorwaarde als bedoeld in artikel 11b of 11ba is verbonden, komt zij, onder de bedoelde voorwaarde, door voldoening van het legaat en een verklaring overeenkomstig lid 4 op de echtgenoot of andere levensgezel te rusten.
7. Voor de toepassing van dit artikel wordt een last die strekt tot een uitgave van geld of een goed uit de nalatenschap, gelijkgesteld met een legaat.
Na artikel 4.3.3.12 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Voor zover de vordering van de legitimaris ingevolge artikel 11a lid 2 of een voorwaarde als bedoeld in artikel 11b niet opeisbaar is, is de echtge- noot of de andere levensgezel, bedoeld in artikel 11b, op verzoek van de legitimaris verplicht tot voldoening voor hem van de belasting, geheven ter zake van de verkrijging van zijn vordering. De vordering van de legitimaris wordt verminderd met het ingevolge de eerste zin voor de legitimaris voldane bedrag.
Artikel 4.3.3.13 lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste zin wordt de zinsnede «hetgeen een legitimaris op grond van het vorige artikel kan verkrijgen» vervangen door: hetgeen een legitimaris op grond van zijn in artikel 11 lid 1 bedoelde vordering kan verkrijgen.
b. De tweede zin wordt vervangen door twee zinnen, luidende:
Bij de bepaling van de vordering, bedoeld in de eerste zin, wordt reke- ning gehouden met een eventuele vermindering ingevolge de artikelen 11 lid 2 en artikel 12 lid 3. Buiten beschouwing blijven de verhoging, bedoeld in artikel 11c, alsmede het deel van de vordering dat ingevolge artikel 11d lid 2 is vervallen.
Artikel 4.3.3.15 lid 2 komt te luiden:
2. In het geval van faillissement van de legitimaris of het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen kunnen zijn bevoegdheden worden uitgeoefend door de curator in het faillissement onderscheidenlijk de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling.
Artikel 4.3.5.7 komt te luiden:
Bij een onderhands, door de erflater geheel met de hand geschreven, gedagtekend en ondertekend stuk kunnen zonder verdere formaliteiten beschikkingen worden gemaakt tot:
a. het maken van legaten van:
1°. kleren, lijfstoebehoren en bepaalde lijfsieraden;
2°. bepaalde tot de inboedel behorende zaken en bepaalde boeken;
b. bepaling dat goederen, bedoeld onder a, buiten een huwelijksgemeenschap vallen.
c. aanwijzing van een persoon als bedoeld in artikel 25, tweede en vierde lid, van de Auteurswet 1912 en artikel 5, tweede lid, van de Wet op de naburige rechten.
Artikel 4.3.5.10 komt te luiden:
Op plaatsen waar voor de erflater het normale verkeer met een notaris of bevoegde consulaire ambtenaar verboden of verbroken is als gevolg van rampen, gevechtshandelingen, besmettelijke ziekten of andere buitengewone omstandigheden, kan hij een uiterste wil maken ten overstaan van een Nederlandse consulaire ambtenaar, ook indien deze niet krachtens de gewone regelen bevoegd is, of de burgemeester, de secretaris of een wethouder der gemeente, een kandidaat-notaris, een advocaat, een procureur, een officier van de krijgsmacht of van een noodwacht of noodwachtstaf, of een daartoe door de minister van justitie bevoegd verklaarde ambtenaar.
In artikel 4.3.5.12b worden de woorden «Centraal Testamentenregister» vervangen door: testamentenregister.
Aan artikel 4.4.3.2b wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Artikel 4.4.5.5 lid 1 is van overeenkomstige toepassing.
In artikel 4.4.3.3 komt onderdeel b van lid 1 te luiden als volgt:
b. op grond dat de last door inkorting of vermindering van de last, of van de making waaraan hij is verbonden, bezwaarlijk of onmogelijk uitvoerbaar is geworden;.
Artikel 4.4.6.2 wordt als volgt gewijzigd:
a. Lid 1, derde zin, vervalt.
b. In lid 2 worden de woorden «zij die in staat van faillissement verkeren» vervangen door: zij die in staat van faillissement verkeren of ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard.
Artikel 4.4.6.3c lid 2, tweede zin, vervalt.
Artikel 4.4.6.5 wordt als volgt gewijzigd:
a. Lid 1 onder c komt te luiden:
c. door zijn dood, het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, zijn faillietverklaring, zijn ondercuratelestelling of door de instelling van een bewind als bedoeld in titel 19 van Boek 1 over een of meer van zijn goederen;.
b. Lid 2, derde zin, vervalt.
c. In lid 4, eerste zin, wordt het gedeelte vanaf de puntkomma vervangen door: eindigt de hoedanigheid van executeur door het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of de onderbewindstelling van een of meer van zijn goederen, dan geldt hetzelfde voor de in die gevallen optredende bewindvoerder.
In artikel 4.4.6.5a lid 2, onder b, vervalt de laatste zin.
In artikel 4.4.7.1 lid 1 worden de woorden «uiterste wil» vervangen door: uiterste wilsbeschikking.
Artikel 4.4.7.1c wordt als volgt gewijzigd:
a. In lid 2 worden de woorden «zij van wie een of meer goederen onder een bewind als bedoeld in Titel 19 van Boek 1 zijn gesteld, zij die in staat van faillissement verkeren of aan wie surséance van betaling is verleend» vervangen door: zij van wie een of meer goederen onder een bewind als bedoeld in titel 19 van Boek 1 zijn gesteld, zij die in staat van faillissement verkeren of ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard.
b. In lid 4 wordt vervalt de zinsnede «; tegen een zodanige benoeming is geen hogere voorziening toegelaten».
Artikel 4.4.7.1f lid 2 komt te luiden:
2. Tenzij bij de instelling van het bewind anders is bepaald, moet de bewindvoerder het bewind en zijn benoeming doen inschrijven:
a. in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3, indien het bewind betrekking heeft op registergoederen;
b. in het register van aandeelhouders, bedoeld in de artikelen 85 en 194 van Boek 2, indien het bewind betrekking heeft op aandelen op naam in een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid;
c. in het handelsregister indien het bewind betrekking heeft op een onderneming of een aandeel in een vennootschap.
Artikel 4.4.7.1g wordt als volgt gewijzigd:
a. In lid 1, eerste zin, vervalt de komma na de eerste vermelding van het woord «bewind».
b. In lid 4 wordt de zinsnede «de afdelingen 12 en 13 van titel 15 van Boek 1» vervangen door: de paragrafen 10 en 11 van afdeling 6 van titel 14 van Boek 1.
Artikel 4.4.7.1j wordt als volgt gewijzigd:
a. Lid 1 onder c komt te luiden:
c. door zijn dood, het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, zijn faillietverklaring, zijn ondercuratelestelling of door de instelling van een bewind als bedoeld in titel 19 van Boek 1 over een of meer van zijn goederen;.
b. Lid 2, derde zin, vervalt.
In artikel 4.4.7.1k lid 3, eerste zin, wordt het gedeelte vanaf de puntkomma vervangen door: eindigt de hoedanigheid van bewindvoerder door het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of de onderbewindstelling van een of meer van zijn goederen, dan geldt hetzelfde voor de in die gevallen optredende bewindvoerder.
Artikel 4.4.7.1s, vierde zin, vervalt.
Artikel 4.5.1.1 lid 1 komt te luiden:
1. Met het overlijden van de erflater volgen zijn erfgenamen van rechtswege op in zijn voor overgang vatbare rechten en in zijn bezit en houderschap. De eerste zin geldt niet wanneer de nalatenschap ingevolge artikel 4.2A.1.1 wordt verdeeld; in dat geval volgt de echtgenoot van rechtswege op in het bezit en houderschap van de erflater.
Aan artikel 4.5.1.2 wordt een tweede zin toegevoegd, luidende: Is de nalatenschap verdeeld overeenkomstig artikel 4.2A.1.1, dan komt de in de vorige zin bedoelde bevoegdheid uitsluitend toe aan de echtgenoot van de erflater.
Artikel 4.5.1.3 lid 2, onder a, komt te luiden:
a. zuiver aanvaardt, behalve voor zover de schuld niet op hem rust en onverminderd de artikelen 4.2A.1.2 lid 3 en 4.3.3.12 lid 5;.
Artikel 4.5.1.4 wordt als volgt gewijzigd:
a. Lid 2, tweede zin, vervalt.
b. Lid 3, derde zin, vervalt.
Artikel 4.5.1.5a lid 1, onder b, komt te luiden:
b. dat al dan niet aan de echtgenoot van de erflater het vruchtgebruik van een of meer tot de nalatenschap behorende goederen krachtens afdeling 4.2A.2 toekomt, met vermelding of aan hem een machtiging tot vervreemden of bezwaren of een bevoegdheid tot vervreemding en vertering is verleend, alsmede of en tot welk tijdstip de echtgenoot een beroep toekomt op artikel 4.2A.2.2 leden 1 en 3.
Artikel 4.5.2.2 lid 2, tweede zin, vervalt.
Artikel 4.5.2.3 lid 2, derde zin, vervalt.
Artikel 4.5.2.4 wordt als volgt gewijzigd:
a. De tweede zin van lid 1 komt te luiden: Hij is verplicht een verklaring van beneficiaire aanvaarding of van verwerping af te leggen binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop de nalatenschap, of een aandeel daarin, de erfgenaam toekomt.
b. Na de tweede zin van lid 1 wordt een zin toegevoegd, luidende: Deze termijn kan overeenkomstig artikel 3 lid 2, tweede zin, worden verlengd.
c. Na lid 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing in het geval, bedoeld in artikel 41 van de Faillissementswet.
Artikel 4.5.2.5a wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste zin worden de woorden «Nederlandse Staatscourant» worden vervangen door: Staatscourant.
b. De tweede zin vervalt.
Artikel 4.5.2.5b lid 2, derde zin, vervalt.
Artikel 4.5.2.7 lid 2, tweede zin, vervalt.
Artikel 4.5.3.1 wordt als volgt gewijzigd:
a. In lid 1, onder a vervalt de zinsnede «, tegen wiens beschikkingen geen hogere voorziening is toegelaten».
b. Lid 3 wordt gelezen als volgt:
3. Een nalatenschap die overeenkomstig artikel 4.2A.1.1 is verdeeld, wordt in afwijking van lid 1 onder a slechts vereffend volgens de wet wanneer de echtgenoot van de erflater haar beneficiair heeft aanvaard.
Artikel 4.5.3.5 wordt als volgt gewijzigd:
a. In lid 5, tweede zin vervalt de zinsnede «; tegen haar beschikking is geen rechtsmiddel toegelaten».
b. Lid 5, derde zin, komt te luiden:
De taak van de vereffenaar eindigt door zijn dood, het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, zijn faillietverklaring, zijn ondercuratelestelling of indien een bewind als bedoeld in titel 19 van Boek 1 over een of meer van zijn goederen wordt ingesteld.
c. In lid 6, tweede zin worden de woorden «Nederlandse Staatscourant» vervangen door: Staatscourant.
Artikel 4.5.3.5b lid 3 vervalt.
Artikel 4.5.3.8 lid 4, tweede zin, vervalt.
Artikel 4.5.3.8b komt te luiden:
Is de erflater gehuwd geweest in een gemeenschap van goederen, dan kan de rechtbank op verzoek van de vereffenaar van de nalatenschap een vereffenaar van de ontbonden huwelijksgemeenschap benoemen, in welk geval zij met overeenkomstige toepassing van het in deze afdeling bepaalde wordt vereffend. De eerste zin is niet van toepassing indien de huwelijksgemeenschap reeds voor het overlijden van de erflater was verdeeld.
Artikel 4.5.3.10 wordt als volgt gewijzigd:
a. Lid 2, derde zin, vervalt.
b. In lid 5 worden de woorden «levensverzekeringen welke niet door zijn overlijden tot uitkering zijn gekomen» vervangen door: sommenverzekeringen zonder onherroepelijk geworden aanwijzing van een derde als begunstigde.
Artikel 4.5.3.10a wordt als volgt gewijzigd:
a. De woorden «artikel 4.1.3e onder a–g» worden vervangen door: artikel 4.1.3e lid 1 onder a tot en met g.
b. Een tweede zin wordt toegevoegd, luidende: Artikel 4.4.2.4b lid 1 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4.5.3.11 wordt als volgt gewijzigd:
a. Lid 1, derde zin, vervalt.
b. In lid 4 wordt aan het slot een zin toegevoegd, luidende:
De vordering van een legitimaris wordt, indien zij ingevolge artikel 4.3.3.11a lid 2, een voorwaarde als bedoeld 4.3.3.11b of een beschikking als bedoeld in artikel 4.3.3.11ba niet opeisbaar is, niet in de uitdelingslijst opgenomen.
Artikel 4.5.3.12 wordt als volgt gewijzigd:
a. In lid 3 worden de woorden «artikel 4.1.3e onder a–g» vervangen door: artikel 4.1.3e lid 1 onder a tot en met g.
b. Na lid 3 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Wanneer een ingevolge artikel 4.5.3.11 lid 4, derde zin, niet in de uitdelingslijst opgenomen vordering van een legitimaris opeisbaar wordt, kan de legitimaris, onverminderd zijn verhaal overeenkomstig de leden 2 en 3, voor het gedeelte van de schuld aan hem dat overeenkomstig artikel 4.3.3.12 leden 5 en 6 op een erfgenaam of legataris rust, deze erfgenaam of legataris aanspreken.
Artikel 4.5.3.13 lid 2, derde zin, vervalt.
Na artikel 4.5.3.13 wordt een bepaling toegevoegd, luidende:
Gedurende de vereffening zijn van titel 7 van Boek 3 slechts van toepassing de artikelen 166, 167, 169, 170 lid 1, 194 lid 2.
Artikel 4.5.3.14 lid 1, tweede zin, komt te luiden: De artikelen 57 tot en met 60 van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in de artikelen 58 lid 1, 59a leden 3 en 5 en 60 lid 3 bedoelde bevoegdheden van de rechter-commissaris, zo ter zake van de vereffening geen rechter-commissaris is benoemd, uitgeoefend worden door de kantonrechter.
Artikel 4.5.3.16a wordt als volgt gewijzigd:
a. In lid 1 wordt aan het slot van de eerste zin voor de punt ingevoegd: , dan wel, indien de nalatenschap ingevolge artikel 4.2A.1.1 is verdeeld, aan de echtgenoot van de erflater.
b. Lid 3, tweede zin, vervalt.
In artikel 4.5.4.2 lid 2 worden de woorden «artikel 4.1.3e onder f–h» vervangen door: artikel 4.1.3e lid 1 onder f tot en met h.
Artikel 4.5.4.3 vervalt.
Artikel 4.5.4.3b wordt als volgt gewijzigd:
a. Lid 1 komt te luiden:
1. Erfgenamen zijn verplicht ten behoeve van hun mede-erfgenamen de waarde van de hun door de erflater gedane giften in te brengen, voor zover de erflater dit, hetzij bij de gift hetzij bij uiterste wilsbeschikking, heeft voorgeschreven.
b. In lid 2 worden de woorden «bij uiterste wil» vervangen door: bij uiterste wilsbeschikking.
Aan het slot van de tweede zin van artikel 4.5.4.8 lid 1 wordt toegevoegd: vanaf de dag dat de nalatenschap is opengevallen.
Met ingang van het tijdstip dat zowel deze wet wet zal zijn geworden als het bij koninklijke boodschap van 16 mei 1986 ingediende wetsvoorstel 19 529 tot vaststelling van titel 7.17 (verzekering) en titel 7.18 (lijfrente) van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, nadat het wet is geworden, in werking treedt, wordt artikel 4.5.3.10 van Boek 4, zoals vastgesteld bij de Wet van 11 september 1969, Stb. 392, en laatstelijk gewijzigd bij deze wet, als volgt gewijzigd:
In lid 5 wordt de zinsnede «artikel 21a Faillissementswet» vervangen door: artikel 22a Faillissementswet.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Deze wet wordt aangehaald als: Invoeringswet Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, tweede gedeelte.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministers, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27021-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.