27 019
Intrekking van de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 en enige daarmee verband houdende wettelijke voorzieningen

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 31 mei 2000

ALGEMEEN

De regering is de leden van de fracties van PvdA, CDA, VVD, D66, RPF en GPV erkentelijk voor de door hen in het verslag van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat vermelde vragen en opmerkingen. Bij de beantwoording is in principe de indeling en de volgorde van het verslag gevolgd. Daar waar door verschillende fracties met elkaar verband houdende vragen zijn gesteld, zijn de vragen samengevoegd en is bij het geven van een antwoord getracht de vragen in hun onderlinge samenhang te beantwoorden.

Door de leden van meerdere fracties is opgemerkt dat er nog onduidelijkheden zijn blijven bestaan over de marktpositie van Nozema. Deze leden geven aan behoefte te hebben aan een nadere toelichting. Daarbij wordt gerefereerd aan het advies van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatieautoriteit (verder: OPTA) van 15 april 1999 inzake het onderhavige wetsvoorstel, waarin de OPTA de aanbeveling doet sectorspecifieke regels in te stellen. Alvorens in te gaan op de afzonderlijke vragen wordt, in aanvulling op de memorie van toelichting, een nadere beschouwing gegeven over de marktpositie van de te privatiseren vennootschap Nozema.

Om inzicht te krijgen in de marktpositie van Nozema is het van belang een adequate afbakening van de markten te maken met betrekking tot de te verzorgen diensten, te weten een markt voor de verspreiding van radioprogramma's en een markt voor de verspreiding van televisieprogramma's. De vraag is daarbij aan de orde in welke mate gebruik wordt gemaakt van de verschillende infrastructuren voor de distributie en de ontvangst van programma's. De ontvangstmogelijkheden door de consument zijn bepalend voor de keuze die omroeporganisaties maken voor de wijze waarop de programma's worden verspreid. Daarbij dient met betrekking tot de verspreiding via de aardse ether aandacht te worden gegeven aan de mogelijkheden en onmogelijkheden tot het plaatsen van de zenders op opstelpunten.

Ten einde de consument te bereiken, kunnen televisie- en radio-omroeporganisaties voor de verspreiding van hun programma's gebruik maken van de aardse ether, de satelliet dan wel de kabel. Via de aardse ether en de satelliet wordt de consument rechtstreeks bereikt. Daarnaast worden de signalen via de aardse ether en de satelliet doorgegeven aan de kopstations van de kabelmaatschappijen die vervolgens de programma's via de kabel aan de consument doorgeven. Ongeveer 95 procent van de Nederlandse huishoudens is aangesloten op een kabelnetwerk. Negentig procent van de huishoudens maakt ook daadwerkelijk gebruik van de kabel. Satellietontvangst kan in het gehele land plaatsvinden, maar de Nederlandse consument maakt slechts in beperkte mate gebruik van directe satellietontvangst. Naar schatting 300 000 Nederlandse huishoudens beschikken over een satellietschotel. Deze wordt met name gebruikt om televisieprogramma's te ontvangen. Via de aardse ether is landelijke, regionale en lokale verspreiding van programma's mogelijk. Dit is afhankelijk van de omvang van het omroepzendernetwerk en het aantal en de kwaliteit van de antenne-opstelpunten waarover kan worden beschikt.

Zoals hierboven reeds is aangegeven betrekt negentig procent van de Nederlandse huishoudens de televisiesignalen via de kabel. Deze distributiemarkt wordt derhalve gedomineerd door de kabel. In de gebieden waar geen verspreiding van programma's via de kabel plaatsvindt, kan de consument de televisieprogramma's van de publieke omroep ontvangen door middel van de traditionele huisantenne waarmee het signaal via de aardse ether wordt ontvangen dan wel met behulp van een schotelantenne voor satellietontvangst.

De televisieprogramma's van de Nederlandse publieke omroep worden verspreid door middel van zowel de aardse ether, als de kabel en de satelliet. Nozema draagt als enige omroepzendernetwerkbeheerder zorg voor verspreiding van televisieprogramma's via de aardse ether, maar kan de consument op dit moment slechts een beperkt programmapakket aanbieden (de drie televisienetten van de publieke omroep). De verspreiding van de landelijke commerciële televisieprogramma's geschiedt door middel van de satelliet en de kabel. Voor landelijke commerciële televisie zijn thans geen frequenties voor aardse etherverspreiding beschikbaar. Via de satelliet en de kabel kan de consument een veel breder programmapakket ontvangen, waaronder de programma's van de publieke omroep.

Na de digitalisering van de aardse ether (DVB-T) kunnen naar verwachting 20 tot 25 televisieprogramma's (en andere diensten) in combinatie met ongeveer tien radioprogramma's via de aardse ether worden verspreid. Daarmee kan via de aardse ether een breder programmapakket worden aangeboden, dat vergelijkbaar is met het huidige aanbod via de kabel en de satelliet. Binnenkort zullen DVB-T frequenties beschikbaar komen. De regering verwacht dat het bedrijf of het consortium dat de DVB-T frequenties verwerft een goed alternatief aan de huidige kabelabonnees kan bieden. Consumenten kunnen dan overstappen naar digitale etherontvangst. DVB-T biedt het voordeel dat ook mobiele ontvangst (bijvoorbeeld voor recreatief gebruik) van zowel een breed programmapakket en als van diensten met een hoge technische kwaliteit voor de consument in de nabije toekomst beschikbaar komt. Voor het verspreiden van programma's met gebruikmaking van DVB-T frequenties zullen nieuwe zendernetwerken gebouwd moeten worden. Bedrijven die deze netwerken aanleggen kunnen, op grond van artikel 3.11 van de Telecommunicatiewet, desgewenst onder redelijke voorwaarden gebruik maken van bestaande opstelpunten, waaronder de masten van Nozema. Eventueel kunnen houders van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte ook zelf een zendernetwerk aanleggen.

In dit kader wordt verwezen naar een advies van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (verder: NMa) van 21 januari 2000 (nummer 1658/21), waarin, in het kader van de vergunningverlening voor DVB-T, aandacht wordt gegeven aan de positie van Nozema op de markt voor de verspreiding van televisieprogramma's. De NMa komt tot de conclusie dat indien Nozema naast de rol van infrastructuurbeheerder ook een rol zou verkrijgen als beheerder van de DVB-T frequenties en wellicht ook nog als (mede)gebruiker van de frequenties, dit vanuit mededingingsoogpunt geen onaanvaardbare positie van Nozema met zich meebrengt.

Ook de verspreiding van de radioprogramma's geschiedt door middel van de aardse ether, de kabel en de satelliet. Inmiddels is ook ontvangst door middel van Internet mogelijk.

In de memorie van toelichting op het onderhavige wetsvoorstel (kamerstukken II, 1999/2000, 27 019, nr. 3) is in paragraaf 4.1 reeds aangegeven dat geen afdoende statistische en financiële informatie beschikbaar is om een beoordeling te geven over de marktposities van de bij de verspreiding van radiosignalen betrokken infrastructuren. Weliswaar zijn op ruime schaal statistische gegevens voorhanden over het luistergedrag van de Nederlandse consument, maar er zijn geen gegevens beschikbaar over de verhoudingen waarin deze consument gebruik maakt van ontvangst via de kabel, de satelliet dan wel de aardse ether. Thuis kan de luisteraar voor de ontvangst van radioprogramma's gebruik maken van zowel de kabel als van de aardse ether. Buitenshuis (zoals in de auto en in recreatieve gebieden) en in de gebieden die nog niet zijn bekabeld, is de consument aangewezen op ontvangst van radioprogramma's via de aardse ether. Volgens Nozema is er sprake van een nagenoeg evenredige verdeling tussen de ontvangst van radioprogramma's via de aardse ether en via de kabel. Om de consument te kunnen bereiken is een radio-omroeporganisatie derhalve veel meer aangewezen op de distributie van de programma's door middel van de aardse ether, dan een televisie-omroeporganisatie. De publieke omroep, alsmede de meeste commerciële radio-omroeporganisaties die beschikken over een vergunning voor het gebruik van frequenties voor landelijke radio-omroep, verspreiden hun programma's overigens zowel via de aardse ether als via de satelliet en de kabel.

Nozema en Broadcast Partners zijn thans de enige omroepzendernetwerkbeheerders die in ons land zorg kunnen dragen voor landelijke aardse etherverspreiding van radioprogramma's. Nozema heeft de beschikking over een zenderpark bestaande uit gebouwen en terreinen, zenders, masten, antennes en andere technische apparatuur. Deze infrastructuur heeft de eigenschappen van een «point-area» infrastructuur waarbij vanuit één zendpunt signalen gelijktijdig naar een onbeperkt aantal ontvangstpunten kunnen worden gestuurd. Slechts een deel van de opstelplaatsen van masten en zenders is in bezit van Nozema. Bij de hoge opstelpunten (torens) is er in veel gevallen sprake van gehuurde plaatsen. Wel heeft Nozema de beschikking over zogenaamde «A-lokaties» in Nederland, dat wil zeggen dat op grote hoogte (boven de 150 meter) met groot vermogen kan worden uitgezonden. Het zenderpark van Broadcast Partners is aanmerkelijk beperkter in omvang, waarbij dit bedrijf voor de plaatsing van haar zenders overwegend afhankelijk is van gehuurde opstelpunten en geen «A-lokaties» heeft. De zenders van Broadcast Partners zijn dan ook lager gelokaliseerd en moeten met minder vermogen uitzenden.

Nozema draagt zorg voor landelijke verspreiding van de programma's van de vijf publieke radio-omroeporganisaties op de FM en de AM band (middengolf). Tevens wordt door Nozema landelijk de programma's van drie commerciële radio-omroeporganisaties op de FM band en vier commerciële radio-omroeporganisaties op de AM band verspreid. Voor de landelijke verspreiding van de commerciële radio-omroeporganisaties op de FM band maakt Nozema gebruik van in totaal vijf zenders. Broadcast Partners verspreidt alleen programma's in de FM band. Met in totaal 21 zenders verspreidt Broadcast Partners de programma's van vijf commerciële radio-omroeporganisaties. Beide omroepzendernetwerkbeheerders hebben verder de beschikking over experimentele zenders. Voor regionale commerciële radio-omroeporganisaties zijn in totaal 33 FM frequenties uitgegeven. De betreffende radio-omroeporganisaties exploiteren de zendinstallaties in eigen beheer. Vervolgens zijn er nog circa 327 FM zenders op lokaal niveau in gebruik voor publieke radio. Daarvan zijn negen zenders in exploitatie bij Nozema. De overige worden door de betreffende radio-omroeporganisaties in eigen beheer geëxploiteerd.

In artikel 3.11 van de Telecommunicatiewet is voorzien in het recht op en de plicht tot medegebruik van antenne-opstelpunten, voor zowel de houder van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die is bestemd voor het verspreiden van programma's, als degene die in opdracht van die houder door middel van zijn omroepzendernetwerk programma's verspreidt. Met inachtneming van de technische mogelijkheden en rekeninghoudend met de normale bedrijfsvoering, zal de eigenaar van een opstelpunt redelijke verzoeken tot medegebruik moeten honoreren.

Alles overziend stelt de regering vast dat de markt voor de verspreiding van televisieprogramma's wordt gedomineerd door de kabel en dat de marktpositie van Nozema hier slechts beperkt is. Wat betreft de distributie van radioprogramma's op zowel landelijk, regionaal als lokaal niveau heeft Nozema te maken met concurrentie, ook daar waar de consument uitsluitend is aangewezen op ontvangst via de aardse ether. Radio-omroeporganisaties zijn voor de aardse etherverspreiding derhalve niet uitsluitend afhankelijk van Nozema voor de distributie van hun programma's. Behoudens het reeds bestaande recht op medegebruik van antenne-opstelpunten, ziet de regering derhalve geen noodzaak tot het instellen van sectorspecifieke regelgeving in aanvulling op de bestaande mededingingsregels. De privatisering van Nozema geeft de regering, met inachtneming van de bij de vervreemding van de aandelen te hanteren criteria zoals neergelegd in de memorie van toelichting, geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.

1. Inleiding

De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering wat zij bedoelt met «concurrerende infrastructuren». Deze leden zijn het met de regering eens dat kabel en satelliet hieronder moeten worden gerekend, maar vragen of, zoals ook de OPTA meent, het vaste telefoonnet niet eveneens moet worden beschouwd als concurrerende infrastructuur. De leden van de fractie van de PvdA menen in dat verband dat een bedrijf met monopolistische trekken ontstaat, op het moment dat bijvoorbeeld KPN Nozema koopt. Ook de leden van de fractie van D66 wijzen erop dat het vaste telefoonnet een voor Nozema concurrerende infrastructuur kan vormen.

De breedbandige toepassingen van het bestaande vaste telefoonnet voor de verspreiding van programma's bevinden zich in Nederland momenteel nog in een aanloopfase. Enkele aanbieders, waaronder KPN, zijn begonnen met de uitrol van een ADSL-netwerk. ADSL (Asymmetric Digital Subscriber Loop) is een transmissietechniek waarmee een breedbandig signaal samen met een ISDN- of telefoniesignaal over een reguliere telefoonlijn kan worden verzonden. Nog niet duidelijk is of deze techniek voldoende geschikt is om de consument een volwaardig alternatief programma-aanbod te bieden voor de bestaande distributienetwerken voor programma's. Doorgifte van videosignalen met gebruik van ADSL, richt zich vooralsnog met name op internetgebruik.

Naar de opvatting van de regering kunnen op dit moment alleen de kabel en de satelliet worden aangemerkt als «concurrerende infrastructuur».

Echter, mede gezien de snelle technologische ontwikkelingen, acht de regering het van belang dat bij de NMa en de OPTA advies zal worden ingewonnen over de vraag of en in welke mate, in het licht van de bevordering van concurrentie tussen infrastructuren, binnenlandse en buitenlandse beheerders van een vast telefoonnet van aankoop van aandelen in Nozema moeten worden uitgesloten. Aan de NMa en de OPTA zal worden gevraagd het advies zo spoedig mogelijk uit te brengen.

De leden van de fractie van de VVD vragen een toelichting op het kabinetsstandpunt dat met het formuleren van sectorspecifieke regels terughoudendheid moet worden betracht. Zij vragen in welk geval de regering over zou gaan tot toepassing van sectorspecifieke regels en aan welke regels dan moet worden gedacht. De leden van de fractie van het CDA vragen of recente ontwikkelingen in de wereld van de kabelexploitanten, media en ook het voorliggende wetsvoorstel geen aanleiding geven om te komen tot sectorspecifieke regels.

De leden van de fractie van D66 laten weten te hechten aan een non-discriminatoir, transparant en kostengeoriënteerd ONP-kader en vragen naar het standpunt van de regering met betrekking tot het ONP-kader in relatie tot privatisering van Nozema.

Het overheidsbeleid is er op gericht zoveel mogelijk aan te sluiten bij de algemene mededingingsregels. Op markten of marktsegmenten waar nog geen voldoende concurrentie bestaat, kunnen (tijdelijk) sectorspecifieke regels worden gesteld. Dit met als doel sneller tot normale concurrentieverhoudingen te komen.1 Dergelijke regels kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op kostengeoriënteerde tarieven en non-discriminatoire, transparante voorwaarden. Zoals eerder in deze nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven, ziet de regering, behalve het eerder genoemde recht op en de plicht tot medegebruik van antenne-opstelpunten, in de privatisering van Nozema geen aanleiding om nadere ONP-eisen te definiëren voor de distributie van radio- en televisiesignalen via de aardse ether. Gelet op de economische machtspositie die de kabelmaatschappijen hebben op de markt voor televisiedistributie is de regering wel voornemens om additionele regels in de Telecommunicatiewet op te nemen om de verplichting tot open toegang voor kabelexploitanten op het gebied van de verspreiding van (radio- en) televisieprogramma's duidelijker vast te leggen. In de kabinetsnotitie «Kabel en consument: marktwerking en digitalisering» (kamerstukken II 1999/2000, 27 088, nr. 2) zijn deze voorstellen verder uitgewerkt.

De fractie van het CDA vraagt of in de voorstellen voldoende rekening wordt gehouden met bescherming van de consument.

De regering gaat er bij de beantwoording vanuit dat de leden van de fractie van het CDA doelen op de recente ontwikkelingen in de wereld van de kabelexploitanten en media. De regering is van opvatting dat het belang van de consument het beste wordt gediend met het bieden van een zo ruim mogelijk aanbod van programma's, waarbij de consument een zo groot mogelijke keuzevrijheid heeft van zowel het programma-aanbod als de wijze waarop de radio- en televisiesignalen kunnen worden ontvangen. Deze keuzevrijheid voor de consument kan naar opvatting van de regering het best worden gewaarborgd door een effectieve concurrentie bij de verspreiding van programma's. De intrekking van de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 (verder: ROZ-wet), met als doel de privatisering van Nozema, vormt een bijdrage aan dit streven. De regering is van mening dat het belang van de consument in voldoende mate wordt gewaarborgd door de huidige en voorgenomen wetgeving op het gebied van de mededinging, de telecommunicatie en de media.

De leden van de fractie van D66 vinden dat pas sprake kan zijn van privatisering als er voldoende concurrentie is en als sprake is van een voldoende open markt. Zij vragen of het inderdaad zo is dat op lang niet alle terreinen, zowel op als tussen infrastructuren, voldoende concurrentie plaats heeft. De leden van de fracties van RPF en GPV verzoeken de regering, gelet op het advies van OPTA, het standpunt dat in grote delen van Nederland sprake is van een voldoende concurrerend aanbod van infrastructuur nader te onderbouwen.

Voor de beantwoording van deze vraag verwijst de regering naar de eerder in het algemeen deel van deze nota opgenomen uiteenzetting. Met de wijziging van artikel 3.11 van de Telecommunicatiewet inzake de verplichting tot het medegebruik van antenne-opstelpunten voor omroepzendernetwerken, is de regering van mening dat een mogelijkheid wordt geschapen om een voldoende open markt te bevorderen. De regering gaat er vanuit bovenstaande vraag hiermee afdoende te hebben beantwoord.

In het eerder genoemde advies heeft de OPTA aangegeven dat zij vreest dat er situaties kunnen ontstaan waarin een aanbieder een frequentie heeft toegewezen gekregen, al dan niet na veiling, en vervolgens toch niet kan uitzenden omdat een privaat monopolie onvoldoende aan banden is gelegd. Daarnaast is de OPTA bevreesd inzake de daadwerkelijke toegang van bezitters van frequentieruimte tot de uitzenddiensten. Volgens de OPTA is de analogie met toegang tot de kabel aanwezig. Om de ether in te kunnen, worden twee toegangskaarten onderscheiden, te weten enerzijds de publieke frequentietoewijzing en anderzijds de private toelating tot het Nozema uitzendnetwerk. De leden van de fractie van D66 vragen om een reactie op deze punten.

De vrees van de OPTA wordt door de regering niet gedeeld. In de opvatting van de regering is er geen sprake van de door de leden van de fractie van D66 geschetste afhankelijkheid van Nozema. De doorgifte van programma's van de publieke omroep (inclusief de Wereldomroep) wordt gegarandeerd door de wettelijk opgelegde verplichting tot doorgifte van deze programma's. Het staat de publieke omroep, evenals de commerciële omroep, overigens vrij om na afloop van het vigerende contract naar een andere aanbieder over te stappen. In artikel 3.11 van de Telecommunicatiewet is immers voorzien in het medegebruik van antenne-opstelpunten voor omroepzendernetwerken. Op grond van dat artikel zijn de bepalingen met betrekking tot het medegebruik van antenne-opstelpunten van overeenkomstige toepassing op de houder van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die is bestemd voor het verspreiden van programma's, alsmede op degenen die in opdracht van die houder door middel van zijn omroepzendernetwerk een programma verspreidt.

De leden van de fracties van RPF en GPV vragen wat het scenario is indien wordt afgezien van de privatisering van Nozema. Deze leden vragen of de voor- en nadelen van het afzien van privatisering op een rijtje kunnen worden gezet. Zij vragen tevens om een overzicht van de regelgeving om een eventueel monopolie, of de nadelige effecten daarvan, te corrigeren.

De Kamer heeft zich in meerderheid geschaard achter de motie van het lid Van Zuijlen c.s., van 18 maart 1997 (kamerstukken II 1996/1997, 24 808, nr. 30), waarin de regering onder andere wordt verzocht om op zo kort mogelijke termijn de aandelen in Nozema te verkopen. De regering heeft in antwoord op deze motie laten weten hierin een ondersteuning van haar beleid te zien (handelingen II 1996/97, nr. 63, blz. 456–459). Inmiddels hebben in het kader van de voorbereiding van het onderhavige wetsvoorstel besprekingen plaatsgevonden met de andere aandeelhouders en met Nozema over de wijze waarop het bedrijf kan worden geprivatiseerd.

In de notitie «Publieke belangen en marktordening, liberalisering en privatisering in netwerksectoren» (kamerstukken II 1999/2000, 27 018, nr. 1) is aangegeven dat het de voorkeur verdient om overheidsbedrijven in een concurrerende markt te privatiseren. Dit voorkomt ongelijke concurrentieverhoudingen tussen publieke en private partijen. Daarnaast leidt het doorsnijden van de band met de overheid tot grotere doelmatigheid in de bedrijfsvoering. De huidige technologische en marktontwikkelingen in de telecommunicatie- en omroepdistributiemarkt maken het noodzakelijk majeure bedrijfsbeslissingen met betrekking tot onder meer grootschalige investeringen en marktpositionering te nemen. Dit vergt gedegen marktkennis, alsmede de bereidheid investeringsrisico's te nemen, kortom ondernemerschap. Privatisering geeft meer flexibiliteit aan de onderneming om sneller en adequater op marktontwikkelingen te reageren. Een duidelijke afbakening tussen verantwoordelijkheden van overheid en onderneming is noodzakelijk om het nemen van beleidsbeslissingen in voldoende mate te scheiden van het ondernemerschap. Een dergelijke scheiding van verantwoordelijkheden voorkomt tevens de schijn van belangenverstrengeling.

Met verwijzing naar hetgeen reeds eerder in deze nota naar aanleiding van het verslag is opgemerkt over de marktpositie van Nozema, is de vraag van de leden van de fracties van RPF en GPV naar een overzicht van de regelgeving om een eventueel monopolie, of de nadelige effecten daarvan, te corrigeren, reeds beantwoord.

De leden van de fracties van RPF en GPV vragen in welke mate de etherdistributie in de ons omringende landen is geliberaliseerd en welke gevolgen privatisering in andere landen heeft gehad voor het marktaandeel van de aardse ether. Zij zijn daarnaast benieuwd of liberalisering nooit tot problemen heeft geleid in de waarborging van de programma's van de publieke omroep.

De situatie in de ons omringende landen is zeer divers. Het nationale wet- en regelgevend kader voor de radio- en televisiemarkt wordt in die landen, evenals in Nederland, sterk beïnvloed door nationale overwegingen. Van oorsprong is in de ons omringende landen de verspreiding van de omroepprogramma's in handen gelegd van staatsbedrijven dan wel van bedrijven waarvan een meerderheid van de aandelen in staatshanden zijn. Deze situatie is aan verandering onderhevig, mede onder invloed van de op Europees niveau ingezette liberalisering van de telecommunicatiemarkt. Zo veranderde de Franse radio- en televisiemarkt in de zeventiger en tachtiger jaren door de opsplitsing van de toenmalige staatsradio- en televisieorganisatie en de ontkoppeling van de publieke omroep van het beheer van de infrastructuur. In 1982 werd het staatsmonopolie op radio- en televisie-uitzendingen daadwerkelijk afgeschaft en werden zendvergunningen aan commerciële omroepen verleend. De omroepzenderinfrastructuur is inmiddels volledig in handen van France Télécom, in welk bedrijf de Franse staat overigens nog de belangrijkste aandeelhouder is. De waarborg voor de verspreiding van de programma's van de publieke omroep is bij wet vastgelegd.

In Zweden is met het oog op de privatisering van het telecommunicatiebedrijf Telia in 1992 besloten de infrastructuur voor de aardse etherverspreiding van omroepprogramma's onder te brengen in een aparte onderneming, genaamd Teracom. De aandelen van dit bedrijf zijn nog volledig in handen van de Zweedse staat. De bepalingen en voorschriften met betrekking tot het bezit en gebruik van de zenders voor landelijk en lokaal gebruik zijn in regelgeving vastgelegd.

Ook in Duitsland is de positie van de publieke omroepen verankerd in de nationale wetgeving, die mede bepalend is voor de regionale mediapolitiek in de «Bundesländer». De aardse ethertransmissie wordt verzorgd door Deutsche Telekom, de publieke zender ARD beschikt over een eigen netwerk voor de distributie van televisie- en radioprogramma's. De Duitse staat bezit nog een meerderheid van de aandelen in Deutsche Telekom.

In het Verenigd Koninkrijk is de aardse etherdistributie inmiddels volledig geliberaliseerd. In dat land spelen twee partijen een belangrijke rol op het gebied van omroepethertransmissie, te weten NTL Group Ltd. en Castle Transmission International Ltd. (CTI). In 1991 werd NTL Group Ltd. geprivatiseerd. Daarna is dit bedrijf in 1996 verkocht aan International CableTel, een bedrijf dat actief is op het gebied van kabeltelevisie en -telefonie. Het bedrijf richt zich onder meer op de traditionele televisie- en radiotransmissiediensten in Engeland en het ontwerpen, bouwen, beheren en onderhouden van netwerken, alsmede frequentiekennis. Belangrijke klanten zijn onder meer landelijke commerciële en regionale radio- en televisie-omroepen.

In februari 1997 is het transmissienetwerk van de BBC Home Service Transmission (HST) verkocht aan CTI, een consortium van financiële en strategische partijen. Regelgeving bepaalt het kader voor de infrastructuuraanbieders, voor de omroeporganisaties en voor de frequentietoewijzing. De privatisering van het omroepzendernetwerk heeft in Engeland niet geleid tot problemen in de verspreiding van de programma's van de BBC. In navolging van Engeland vindt momenteel ook in Ierland een volledig privatiseringstraject plaats van het omroepzendernetwerk.

Het al dan niet privatiseren van de netwerkbeheerders is niet van belang voor het marktaandeel van de aardse ether. De penetratie van de kabel en de satelliet is de bepalende factor. Ten aanzien van de penetratie van vorengenoemde infrastructuren heeft de regering de beschikking over enkele gegevens. Bij het beoordelen van deze gegevens is het van belang een onderscheid te maken tussen de dekking van de te onderscheiden infrastructuren en het feitelijk gebruik. Zo geldt voor de aardse ether en de satelliet vrijwel altijd een honderd procent dekking. Het aantal huishoudens dat uitsluitend afhankelijk is van de aardse ether voor de ontvangst van radio- en televisieprogramma's varieert sterk in de ons omringende landen. In Duitsland is zestig procent van de huishoudens aangesloten op de kabel en bedraagt het aantal huishoudens dat daadwerkelijk afhankelijk is van de etherontvangst rond de twintig procent. De totale penetratie van kabel en satelliet in Frankrijk en Engeland ligt aanmerkelijk lager, respectievelijk elf en twintig procent. In Nederland en België is de penetratie van kabel het hoogst van Europa, waarbij in Nederland vijfennegentig procent van de huishoudens beschikt over een kabelaansluiting, met een daadwerkelijk gebruik van ongeveer negentig procent.

De leden van de fracties van RPF en GPV vragen naar de mening van de regering inzake het feit dat ongeveer 350 000 huishoudens uitsluitend afhankelijk zijn van aardse etherdistributie.

Het begrip «uitsluitend afhankelijk» verdient enige relativering. Het door de fracties van RPF en GPV genoemde aantal heeft betrekking op de huishoudens die, om technische, financiële of principiële redenen, niet beschikken over een kabel- of satellietaansluiting. Huishoudens die om technische redenen niet kunnen beschikken over een kabelaansluiting zouden de programma's van de publieke omroep, naast ontvangst via de aardse ether, in principe ook via de satelliet kunnen ontvangen.

De betreffende huishoudens zullen na privatisering van Nozema vooralsnog de programma's van de publieke omroep via de analoge ontvangstapparatuur kunnen blijven ontvangen. Pas na volledige ontwikkeling van de digitale aardse etherverspreiding zal op termijn de huidige analoge verspreiding via de aardse ether verdwijnen. Er zal hierbij wel rekening worden gehouden met een periode van simultane analoge en digitale verspreiding van programma's, teneinde zowel publieke als commerciële zenders als ook de consument de gelegenheid te geven zich aan de nieuwe uitzendstandaard aan te passen. Het gedrag van de consument zal mede bepalend zijn voor deze periode van dubbele dekking.

2.1. Liberalisering en concurrentie

De leden van de fractie van de PvdA vragen wat de stand van zaken is ten aanzien van de door de regering in het overleg van 18 november 1999 (kamerstukken II 1999/2000, 24 095, nr. 37) gedane aankondiging dat een mastenbeleid zal worden ontwikkeld. De leden van de fractie van het CDA vragen de regering of zij de mening van deze leden deelt dat het steeds moeilijker zal worden om nieuwe antenne-opstelpunten in Nederland te vinden. Daarnaast vragen deze leden welke problemen zich ten aanzien van het medegebruik van antenne-opstelpunten voordoen en op welke wijze de regering daarvoor oplossingen denkt te vinden.

De leden van de fracties van RPF en GPV vragen of de regering bereid is een beleidsnotitie voor te bereiden waarin een integraal zendmastenbeleid wordt ontwikkeld, waarbij zonodig enige «weeffouten» uit het verleden kunnen worden hersteld en waarbij vanzelfsprekend ook de invalshoek van de ruimtelijke ordening moet worden betrokken.

Het vinden van nieuwe antenne-opstelpunten is een vraagstuk dat complex van aard is. Dit vraagstuk kenmerkt zich door het beleidsmatig afwegen van een groot aantal factoren, waarbij de weging van deze factoren op verschillende bestuurlijke niveaus plaatsvindt. Het kunnen beschikken over voldoende masten is een voorwaarde voor groei en dynamiek van zowel de telecommunicatiemarkt als de markt voor de transmissie van omroepsignalen. Ruimtelijke ordeningsproblematiek, zorg voor het leefmilieu en het uitsluiten van gezondheidsrisico's bij blootstelling aan elektromagnetische velden, alsmede een goede werking van elektrische en elektronische apparatuur, vormen tezamen beperkende factoren voor de bouw van nieuwe masten. Deze factoren vormen tevens een belemmering om bestaande hoge punten te gaan gebruiken als opstelpunt. Deze beperkingen kunnen leiden tot gebrek aan capaciteit. Gezamenlijk gebruik van antenne-opstelpunten is derhalve noodzakelijk. De uitvoering van de wet- en regelgeving ten aanzien van het plaatsen van antenne installaties is in Nederland verregaand gedecentraliseerd en gaat gepaard met een zekere mate van beleidsvrijheid van lokale en regionale overheden. Gebleken is dat er slechts ten dele een voldoende helder kader aanwezig is waaraan deze lagere overheden criteria kunnen ontlenen voor hun afweging ten aanzien van het te voeren beleid op het gebied van antenne-opstelpunten.

Aangezien de problematiek rondom antenne-opstelpunten beleidsterreinen raakt die onder de verantwoordelijkheid van verschillende departementen valt en er behoefte is aan een helder kader, heeft de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat het initiatief genomen om een breed integraal beleid op het gebied van antenne-opstelpunten, een nationaal antennebeleid, te ontwikkelen. Bij brief van 6 april 2000 heeft de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat de Tweede Kamer inmiddels geïnformeerd over de stand van zaken inzake het Nationaal Antennebeleid (Kamerstukken II 1999/2000, 21 693, nr. 51).

Naar verwachting zal in december 2000 de Kabinetsnota Nationaal Antennebeleid aan de Tweede Kamer kunnen worden aangeboden.

De leden van de fractie van de PvdA vragen waarop het optimisme over «site sharing» van radio-omroepzendernetwerken is gebaseerd, aangezien er tot nu toe geen gebruik van is gemaakt. Verder vragen deze leden aan de regering wat de belemmeringen zijn. De leden van de fractie van het CDA vragen naar de mogelijkheden van het medegebruik van antenne-opstelpunten.

Door Nozema is al vóór het van kracht worden van de wijziging van artikel 3.11 van de Telecommunicatiewet uitvoering gegeven aan een site-sharingsbeleid. Niet alle antenne-opstelplaatsen zijn in eigendom van Nozema. Nozema maakt in een groot aantal gevallen voor het plaatsen van haar masten gebruik van torens die in eigendom zijn van KPN. Op de masten van Nozema vindt, naast medegebruik met KPN, «site sharing» plaats met een aantal bedrijven en instellingen. Daarnaast ligt een aantal verzoeken tot site sharing ter behandeling bij Nozema. Het betreft hier enkele radio-omroeporganisaties, alsmede mobiele operators.

Indien partijen niet tot overeenstemming kunnen komen over de voorwaarden voor medegebruik, dan kan dit aan de OPTA worden voorgelegd. Met het huidige wet- en regelgevend kader is voldoende gewaarborgd dat een onderling gebruik van masten tussen netwerkexploitanten onder redelijke voorwaarden plaats kan vinden.

De leden van de fractie van het CDA vragen naar de groeipotentie van de twee in Nederland actieve zendermaatschappijen. Zij delen de opmerkingen van de Raad van State dat een degelijke analyse van de markt wenselijk is.

In haar marktdefiniëring hanteert de regering een afbakening van de markten voor de distributie van radio- en televisiesignalen, met de daarbij te onderscheiden infrastructuren aardse ether, kabel en satelliet. Daarmee hanteert de regering een bredere opzet van de markt dan de Raad van State in zijn advies heeft gedaan. Landelijke radioprogramma's worden verspreid door middel van de kabel en de satelliet. Daarnaast zijn twee omroepzendernetwerkbeheerders voor de landelijke aardse etherverspreiding van radioprogramma's actief op de Nederlandse markt.

De groeipotentie van beide genoemde bedrijven wordt enerzijds bepaald door de groei van het aantal radiozenders dat, binnen de beschikbare frequentieruimte, een beroep zal doen op de diensten van een van beide omroepzendernetwerkbeheerders. Dit is echter niet de enige bepalende factor, aangezien het aantal marktpartijen breder is en de distributie ook plaatsvindt door middel van de satelliet en de kabel. De groeipotentie is daarmee niet alleen afhankelijk van het aantal te verwachten nieuwe radio-omroeporganisaties dat gebruik wil maken van aardse ethertransmissie, maar ook van de kosten- en prijsontwikkeling van de distributie via de aardse ether, de kabel respectievelijk de satelliet.

In navolging van de Raad van State verwijzen de leden van de fractie van het CDA naar een aan de Minister van Financiën toegeschreven opmerking, dat een degelijke analyse van de markt een voorwaarde is om tot privatisering over te gaan. Het betreft hier echter een voorstel van de zijde van de Kamer gericht aan de Minister van Financiën, om in geval van voorstellen tot privatisering onder andere de spelregel te hanteren deze voorstellen vergezeld te laten gaan van een degelijke analyse van de markt waarop het betrokken bedrijf gaat opereren (kamerstukken II 1997/98, 25 178, nr. 4, blz. 3). De Minister van Financiën heeft in reactie op dit voorstel de Kamer laten weten dat, gezien het zeer verschillende karakter van de privatiseringsvoorstellen, een onverkorte toepassing van de opgesomde spelregels, aangeduid als criteria, niet haalbaar is. Wel is toegezegd dat het kabinet een vervreemding altijd gemotiveerd zal verantwoorden tegenover de Kamer: vooraf in notities of wetsvoorstellen, of achteraf in een aparte rapportage. De door de Kamer aangedragen criteria zouden hierbij als «checklist» kunnen fungeren (kamerstukken II 1997/98, 25 178, nr. 4, blz. 6). Onder verwijzing naar de motivering in de memorie van toelichting bij onderhavig wetsvoorstel, alsmede naar het algemeen deel van van deze nota naar aanleiding van het verslag met betrekking tot de positie van Nozema en de markt waarin de vennootschap opereert, is naar opvatting van de regering in voldoende mate ingegaan op de positie van het te privatiseren bedrijf.

De leden van de fractie van het CDA vragen of er aanwijzingen zijn dat zich op korte termijn nog meer omroepzendermaatschappijen zullen melden.

Het is de regering bekend dat enkele buitenlandse partijen belangstelling hebben getoond om in Nederland de transmissie van omroepsignalen te gaan verzorgen. Aan dit voornemen is nog geen concrete invulling gegeven.

De leden van de fractie van D66 vragen naar een nadere onderbouwing van het standpunt van de regering dat er geen noodzaak is om bij wet de verplichting tot medegebruik op te leggen aan bedrijven die op commerciële basis antenne-opstelpunten exploiteren.

Wat betreft het opleggen van een verplichting tot medegebruik van antenne-opstelpunten aan bedrijven die deze opstelpunten op commerciële basis exploiteren, is de regering terughoudend. Een bedrijf dat op commerciële basis antenne-opstelpunten exploiteert zal gegeven de aard van een dergelijke onderneming streven naar een optimale bezetting van de opstelpunten. Het bij wet opleggen van een verplichting tot medegebruik van antenne-opstelpunten dient derhalve in een dergelijke context geen doel. De onderneming zal immers zelf zorg dragen voor een zo breed mogelijke bezetting van de antenne-opstelpunten. De vrees van de OPTA, waar de leden van de fractie van D66 aan refereren, dat exploitanten van antenne-opstelpunten door het verkopen van hun opstelpunten onder bepaalde, discriminerende, voorwaarden de plichten van de Telecommunicatiewet zouden kunnen ontlopen, wordt door de regering niet gedeeld. De regering veronderstelt op grond van de hiervoor gegeven overwegingen dat een optimaal gebruik van de opstelpunten door de nieuwe eigenaren plaats zal vinden. De bestaande mededingingsregels verbieden, indien daarvan sprake zou zijn, misbruik van een economische machtspositie. De regering is derhalve van mening dat exploitanten van antenne-opstelpunten, met inachtneming van het bestaande toezicht, niet discriminerend zullen handelen.

3. Uitgangspunten privatisering Nozema

De leden van de fractie van het CDA vragen waarom samenwerking met een sterke partner wenselijk is, temeer omdat de regering stelt dat bij de vervreemding van de aandelen daarmee rekening zal worden gehouden.

Zij vragen, evenals de leden van de fractie van VVD, wat wordt bedoeld met een «strategische partner» en of niet iedere partij een «strategische partner» is. Tevens verzoeken deze leden enkele voorbeelden van een «strategische partner» te geven.

De leden van de fracties van RPF en GPV vragen of de regering van oordeel is dat Nozema op eigen kracht geen rol van betekenis zal kunnen spelen op de markt voor uitzenddiensten, aangezien de regering het wenselijk acht dat Nozema samenwerkt met een partner. Ook zij vragen wat het betekent dat dit aspect zal worden meegenomen bij de vervreemding.

De investeringen voor de uitbouw van een digitale aardse etherinfrastructuur zijn zeer omvangrijk en moeten plaatsvinden in een marktsector die nog tot stand moet worden gebracht. Deze investeringen kenmerken zich derhalve door een grote mate van onzekerheid over de terugverdientermijn en de hoogte van de te realiseren rendementen. In het licht van deze risico's leggen de investeringen een grote druk op de continuïteit en de ontwikkelingsmogelijkheden van minder kapitaalkrachtige en kleinere ondernemingen. Om een vooraanstaande rol te kunnen spelen bij de digitalisering van de aardse ether is de samenwerking met een partner voor Nozema, naar opvatting van de regering, noodzakelijk. De regering streeft er bij de privatisering van Nozema naar de toekomstmogelijkheden en de continuïteit van de vennootschap te waarborgen. Bij de beoordeling van de potentiële kopers zal de regering onder meer de intentie hebben Nozema te verbinden met een of meer partijen die zorg willen en kunnen dragen voor een verdere ontwikkeling van de digitalisering van de aardse ether. In dat verband wordt onder meer gedacht aan een partij die op grond van haar eigen activiteiten met Nozema wil integreren, dan wel in het aandelenkapitaal van Nozema wil deelnemen. Onder een strategische partij wordt derhalve verstaan een partij die Nozema bepaalde synergievoordelen biedt, zoals kosten- dan wel opbrengstenvoordelen, kennisoverdracht en financiële ruimte om in nieuwe technologieën te investeren. Naar verwachting zal Nozema daardoor de mogelijkheid krijgen om een goed en ruim pakket aan dienstverlening aan zowel afnemers als consumenten te kunnen bieden. Het concreet benoemen van potentiële strategische partners acht de regering, in verband met de nog de te voeren onderhandelingen over de vervreemding van de aandelen, op dit moment niet opportuun.

4.1 Marktaspecten

Naast concurrentie op de Nederlandse markt voor aanleg en exploitatie van zendinrichtingen, ondervindt Nozema concurrentie op andere activiteiten, zoals «datacasting» en derdenmarkt (onder meer zenderbouw voor derden en advisering). De leden van de fractie van D66 vragen een nadere toelichting hierop.

In algemene zin staat het begrip datacasting voor het gelijktijdig verzenden van dezelfde informatie naar een grote groep ontvangers. In deze zin is er een ruim aanbod van met het omroepzendernetwerk concurrerende infrastructuren, zoals een vijftal GSM-netwerken, semafonienetwerken, satellietkanalen, omroepnetwerken en vaste telefonienetwerken. Datacasting in enge zin is het verzenden van informatie naar een groot aantal ontvangers via omroepinfrastructuren. Ook in deze enger gedefinieerde markt is er sprake van feitelijke concurrentie via satelliet-omroepkanalen, omroepnetwerken (Nozema draagt zorg voor de distributie van slechts 3 van de 20 tot 25 kanalen op een kabelnetwerk), concurrerende omroepzendernetwerken en buitenlandse televisiezenders met een grote verspreiding via de kabel. Marktaandelen zijn de regering niet bekend.

Met derdenmarkt worden de marktpartijen bedoeld, niet zijnde omroepen, waaraan Nozema diensten levert. Dit betreft diensten als zender- en ontvangerbouw, verhuur van antenne-opstelpunten, advisering op het terrein van radiotechniek, en onderhoud en beheer van zenders. Op de algemene markt waar het hier om gaat, de audiovisuele markt, is volop concurrentie en is Nozema een marktpartij met een heel beperkt marktaandeel (minder dan 1%).

De leden van de fracties van RPF en GPV vragen hoe groot de regering de kans acht dat de aardse ether stand zal houden tegen de toenemende concurrentie van de kabel en de satelliet, zeker zolang nog nauwelijks sprake is van een gedigitaliseerde ether. Het is deze leden niet duidelijk waarom de digitalisering van de ether zo lang op zich laat wachten, aangezien de marktpositie van Nozema aanzienlijk zal worden versterkt als de gedigitaliseerde ether goed van de grond komt.

Analoge ethertelevisie is geen noemenswaardige concurrent van de kabel en de satelliet. Het ligt in het voornemen om, als gevolg van de technologische ontwikkelingen en in het kader van efficiënt ethergebruik, de ether te digitaliseren en aardse analoge televisie te zijner tijd ten faveure van aardse digitale televisie af te schakelen. Eveneens ligt een omschakeling van analoge naar digitale aardse etherradio in het voornemen. Naar verwachting zal hier de volledige omschakeling een langer traject zal bestrijken dan bij televisie. De plannen die het Kabinet in de nota «De Digitale Delta» (kamerstukken II 1998/1999, 26 643, nr. 1) heeft neergelegd om begin 2000 vergunningen te verlenen voor DVB-T, bleken te ambitieus en worden met ongeveer een half jaar vertraagd. In geval van digitale radio (T-DAB) heeft de wens om de uitgifte van T-DAB te combineren met FM, tot nader onderzoek geleid waardoor de planning vertraging heeft opgelopen. Het ligt thans in de bedoeling om voor het eind van dit jaar de frequenties voor T-DAB te veilen.

4.2 Ontwikkeling van nieuwe technieken

De leden van de fractie van de PvdA merken op dat de regering heeft medegedeeld de Kamer zo spoedig mogelijk, en wel ruim voor het zomerreces, op de hoogte te stellen over de beleidsvoornemens inzake de veiling van vergunningen voor DVB-T. Deze leden gaan er vanuit dat dit eveneens inhoudt dat de veiling voor het zomerreces zal plaatsvinden, aangezien dit een uitdrukkelijk verzoek van de Kamer is (kamerstukken II 1999/2000, 24 095, nr. 38). Zij verzoeken de regering een eventueel misverstand hierover op te helderen, aangezien de formulering in de memorie van toelichting in dit opzicht onduidelijk is. De leden van de fractie van het CDA vragen naar de voorwaarden die aan de veiling van DVB-T vergunningen voor zowel omroep als telecommunicatiediensten ten grondslag zullen liggen. De leden van de fracties van RPF en GPV vragen of moet worden afgeleid dat uitvoering van de motie Nicolaï c.s. niet mogelijk wordt geacht. Indien dit het geval is, willen deze leden weten wat daarvan precies de oorzaak is en wanneer de beoogde veiling van DVB-T vergunningen wel kan plaatsvinden.

De toewijzing van de vergunning voor commercieel gebruik van de frequenties voor aardse digitale televisie (DVB-T) zal door middel van een veiling worden verleend. De Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd over de kernpunten van het beleid inzake de vergunningverlening voor het gebruik van DVB-T (Beleid Aardse Digitale Televisie). In het beleidsvoornemen is voorzien dat de vergunningverleningsprocedure begin juli 2000 zal starten. In deze procedure dient tijd te worden ingeruimd voor het stellen van vragen door belangstellende partijen en de beantwoording daarvan, de indiening van aanvragen voor een vergunning en de beoordeling van de aanvragen. De veiling zelf zal daarom eerst medio september 2000 plaats kunnen vinden. Met het totstandkomen van dit beleidsvoornemen is zo goed mogelijk uitvoering gegeven aan de motie-Nicolaï inzake DVB-T (kamerstukken II 1999/2000, 24 095, nr. 38).

De leden van de fractie van het CDA vragen of de regering overweegt een deel van de opbrengst van de vervreemding van aandelen te besteden aan investeringen ten gunste van nieuwe technieken voor de verspreiding van digitale radio (T-DAB) en digitale televisie (DVB-T).

Conform de afspraken in het regeerakkoord terzake en de op grond daarvan opgenomen systematiek in het bij de Tweede Kamer aanhangige voorstel tot wijziging van de Wet Fonds Economische Structuurversterking, zullen de opbrengsten van onder andere vervreemding van staatsdeelnemingen, onder verrekening van de gederfde dividendinkomsten, in mindering worden gebracht op de staatsschuld. Het rentevoordeel dat ontstaat door het aflossen van de staatsschuld komt ten goede aan het Fonds Economische Structuurversterking. Er bestaat evenwel geen direct verband tussen de voedingscomponenten en de uitgavencategorieen in het FES. De FES-wet geeft wel aan dat ten laste van het Fonds bijdragen kunnen worden toegekend voor de financiering van investeringen op het gebied van onder andere de technologie-, telecommunicatie- en kennisinfrastructuur. Afwegingen van de uitgaven vindt echter plaats bij het budgettaire besluitvormingsmoment over de nieuwe begroting en is uiteraard mede afhankelijk van de totale ruimte in het Fonds.

De leden van de fractie van D66 menen dat een visie en een beleidsontwikkeling met betrekking tot nieuwe ontwikkelingen ontbreken, zoniet traag op gang komen. Deze leden vragen hoe het beleid ten aanzien van digitalisering en/of datacasting er uit gaat zien.

In de nota «De Digitale Delta» heeft het kabinet de ontwikkelingen op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie (ICT) in beeld gebracht en hierop zijn visie gegeven. Hiermee is een kader geschapen waarbinnen een aantal concrete acties zullen worden ondernomen. De nota is in september 1999 in de Tweede Kamer besproken. In de recent aan de Tweede Kamer gestuurde nota «Netwerken in de Delta» zijn de beleidsvoornemens en acties op het terrein van de ICT-infrastructuur nader uitgewerkt.

De leden van de fractie van D66 begrijpen dat, gezien de onzekerheid over de toepassingsmogelijkheden, de commerciële mogelijkheden van DVB-T en de technische ontwikkelingen, het niet mogelijk is de relevante markt eenduidig af te bakenen. Zij vragen wat de concurrentiepositie van de aardse ether zal zijn ten opzichte van andere infrastructuren, zoals bijvoorbeeld de kabel, die in elk geval in potentie een grotere, interactieve capaciteit hebben.

In deze nota naar aanleiding van het verslag is reeds aangegeven dat de regering verwacht dat na de digitalisering van de aardse ether de concurrentiepositie van de aardse etherverspreiding ten opzichte van de kabel en de satelliet, voor wat betreft de verspreiding van televisieprogramma's, zal verbeteren. DVB-T zal de consument een aantal voordelen bieden, waardoor die techniek kan concurreren met de kabel en de satelliet. Voor ontvangst van DVB-T is de consument niet gebonden aan een standplaats of een locatie met een vast aansluitpunt, waardoor op vrijwel alle plaatsen in Nederland ontvangst mogelijk is. Mobiele ontvangst (bijvoorbeeld in bewegende voertuigen) van een breed pakket aan programma's en aan diensten zal voor de consument mogelijk worden. Voor zakelijke toepassingen wordt gebruik interessant. Naar verwachting zullen de operationele kosten van DVB-T lager liggen dan van de kabel en de satelliet, zodat dit mogelijkheden biedt voor een prijsconcurrerend aanbod. In het Beleid Aardse Digitale Televisie dat binnenkort naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, geeft het kabinet uitgebreid aandacht aan de marktpositie van DVB-T.

De leden van de fractie van D66 delen de opvatting van de NMa, dat ter voorkoming van kruissubsidiëring tussen publieke taak en commerciële activiteiten, geëist zou kunnen worden dat indien een consortium waar Nozema deel uit van maakt de multiplex voor DVB-T zou verwerven, de bijbehorende kosten en opbrengsten in gescheiden boekhoudingen worden verantwoord en vragen de regering hieromtrent een reactie.

De NMa is o.a. gevraagd om een advies inzake de positie die Nozema inneemt als omroepzendernetwerkbeheerder en de mogelijke betrokkenheid van Nozema als multiplexbeheerder en wellicht (mede)gebruiker van frequenties. De NMa heeft in het door haar uitgebrachte advies d.d. 21 januari 2000 (nummer 1658/21) naar aanleiding van vorenbedoelde vraag aandacht gegeven aan het onmogelijk maken van kruissubsidiëring. Uit moet worden gesloten dat de kosten gemoeid met de commerciële activiteiten die betrekking hebben op deelname aan een consortium die door middel van een veilig de commerciële multiplex zou hebben verworven, zouden kunnen worden afgewenteld op kosten die betrekking hebben op publieke omroepen. Een boekhoudkundige scheiding, in de zin van een scheiding van kosten en opbrengsten wordt in dat geval wenselijk geacht.

Een partij, waaronder ook begrepen een consortium, die de commerciële multiplex verwerft, zal gaan opereren als een zelfstandige onderneming en zal derhalve een eigen boekhouding moeten voeren met betrekking tot haar activiteiten. Het is mogelijk dat een dergelijke partij Nozema verzoekt om als technisch multiplexbeheerder op te gaan treden en opdracht geeft zorg te dragen voor de distributie van de digitale signalen. In het maatschappelijk verkeer is het gebruikelijk om voor een dergelijke zakelijke dienstverlening concrete contracten af te sluiten, waarin de te betalen vergoedingen zijn vastgelegd. Naar verwachting zal de publieke omroep een contract sluiten, indien de publieke omroep Nozema verzoekt zorg te dragen voor de distributie van de digitale signalen van de door de publieke omroep gehouden multiplex. In voorkomende gevallen kan de NMa deze overeenkomsten opvragen en vergelijken en op basis daarvan vaststellen of er sprake is van een ongelijke behandeling ten nadele van de publieke omroep. Er is geen sprake van een verticale integratie, daar het beheer van het omroepzendernetwerk gescheiden is van de partij die de commerciële multiplexen zou kunnen verwerven en gaat optreden als aanbieder van een programmapakket. De regering is van opvatting dat daarmee in voldoende mate een voor controle transparante structuur aanwezig is, zodat een verplichting tot een boekhoudkundige scheiding van de dienstverlening aan de publieke omroep en de overige activiteiten niet nodig lijkt.

De leden van de fractie van D66 vragen naar het standpunt van de regering ten aanzien van de stelling van de NMa dat bijvoorbeeld defensief strategisch gedrag van een in een consortium deelnemende infrastructuurexploitant kan worden uitgesloten door verschillende eisen te stellen aan een aan de veiling deelnemende partij, die tevoren bekend dienen te worden gemaakt.

In het Beleid Aardse Digitale Televisie zal hieraan aandacht worden gegeven. Om het risico van defensief strategisch gedrag van een met de aardse ether concurrerende infrastructuurexploitant uit te sluiten, worden concurrerende kabelmaatschappijen uitgesloten van het verkrijgen van een vergunning, tenzij zij deelnemen in een consortium waarin zij geen beslissende invloed hebben.

5.1 Aanpassingskosten herverdeling FM-frequenties

De leden van de fractie van het CDA vragen wat het praktisch gezien kan betekenen dat de herverdeling van FM frequenties tot een beperkte herverdeling van de antenne-opstelpunten leidt. Deze leden vragen of de regering, indien er financiële consequenties aan de herschikking van de antenne-opstelpunten verbonden zijn, van plan is over te gaan tot schadeloosstelling. Tevens vragen deze leden wat daarvan de gevolgen zijn. Zij vragen of het de bedoeling is dat (een deel van) de opbrengst van de aandelenvervreemding voor de schadeloosstelling wordt aangewend.

De leden van de fractie van D66 vragen wanneer de Kamer de afronding van het onderzoek naar de herverdeling van FM-frequenties kan verwachten.

De Kamer is bij brief van 19 mei 2000 (kamerstukken II 1999/2000, 24 095, nrs. 42 en 43) geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek naar de herverdeling van de FM-frequenties, onder de naam «zero base». Deze resultaten zijn vergezeld gegaan van het kabinetsstandpunt. De herverdeling van de FM-frequenties voorziet in een herplanning van FM-omroepfrequenties, die in gebruik zijn bij de publieke en de commerciële omroep. In deze herplanning is sterk gelet op de praktische implementatiemogelijkheden van het plan. Tijdens het «zero base» onderzoek is gebleken dat het optimale resultaat bereikt kan worden door nagenoeg uitsluitend gebruik te maken van bestaande antenne-opstelpunten, waarop uiteraard wel andere frequenties dan wel antennekarakteristieken geplaatst kunnen worden. In de praktijk impliceert de herverdeling van de FM-frequenties het gedeeltelijk aanpassen, respectievelijk vernieuwen van antenne-opstelpunten op bestaande locaties. Er zullen als gevolg van de herplanning geen bestaande antenne-opstelpunten verdwijnen. Wat betreft de vraag inzake de schadeloosstelling verwijst de regering naar het kabinetsstandpunt «zero-base» alwaar is aangegeven dat voor wat betreft de extra kosten voor de publieke omroepen verrekening zal plaatsvinden met de veilingopbrengst van de frequenties.

De leden van de fractie van het CDA vragen naar de mogelijke gevolgen van een eventuele intensivering van het gebruik van een aantal bestaande masten van voor bijvoorbeeld omwonenden van de betreffende masten.

In het algemeen kan gesteld worden dat intensivering uitsluitend geschiedt onder de randvoorwaarde dat de Europese en nationale normwaarde1 voor blootstelling aan elektromagnetische golven op vrij toegankelijk gebied niet wordt overschreden. Zodoende zal de intensivering van het aantal opstelpunten niet leiden tot enig gezondheidsrisico voor omwonenden.

Van geval tot geval zal moeten worden berekend wat de mogelijke gevolgen voor omwonenden zijn indien er sprake is van een geïntensiveerd gebruik van een bestaande antennemast. Duidelijk mag zijn dat indien dit zou leiden tot onaanvaardbare storingen, dan wel overschrijding van blootstellinglimieten aan elektromagnetische velden, een dergelijke intensivering niet tot de mogelijkheden behoort.

5.2 Kosten simultane analoge en digitale verspreiding van programma's

De leden van de fractie van de VVD vragen naar de gevolgen voor de tarieven bij simultane analoge en digitale verspreiding van programma's, mede vanwege de hoge investeringskosten.

De regering heeft nog geen inzicht in deze kosten en de wijze waarop deze kosten zich zullen ontwikkelen, zodat nog geen uitspraak over de tarieven kan worden gedaan.

De leden van de fractie van D66 vragen wat de stand van zaken omtrent de internationale frequentiecoördinatie bij DVB-T is en vragen welke rol Nederland hierin speelt.

Ten behoeve van de coördinatie van DVB-T frequenties wordt met de acht ons omringende landen overleg gevoerd (Zweden, Noorwegen, Denemarken, Duitsland, Luxemburg, Frankrijk, Engeland en België). De Nederlandse wensen met betrekking tot het gehele land zijn informeel al ingebracht. Met betrekking tot de Randstad, waar (in vergelijking met de rest van Nederland) de coördinatie het eerst zal zijn afgerond, en waarop de focus van inspanning momenteel is gericht, zijn de coördinatieverzoeken in formele behandeling. Verwacht wordt dat de coördinatie voor het gebied Haarlem, Amsterdam en Hilversum deze zomer gereed is. De coördinatie voor de Randstad zal naar verwachting in het voorjaar van 2001 gereed zijn. Nederland, dat gebaat is bij een zo snel mogelijke afronding van de frequentiecoördinatie, speelt hierin een zeer actieve rol.

Naar verwachting zal de coördinatie ten tijde van de veiling nog niet zijn afgerond. De regering overweegt echter wel om in dit specifieke geval, bij wijze van uitzondering, de nog niet-uitgecoördineerde frequentieruimte met de reeds gecoördineerde frequenties, uit te geven. De feitelijke ingebruikname kan echter pas plaatsvinden nadat de coördinatie is afgerond; eventuele eerdere ingebruikname op zogenoemde non-interference basis moet per geval worden bekeken.

Een tijdige uitgifte stelt de vergunninghouders niettemin in de gelegenheid met de voorbereidingen te beginnen.

5.3 Gevolgen Rijksbegroting

Door de privatisering wordt Nozema BTW-plichtig. De leden van de fracties van PvdA en CDA vragen of dat betekent dat ook de publieke omroep BTW krijgt doorberekend en zo ja, of de publieke omroepen daarvoor worden gecompenseerd. De leden van de fractie van het CDA vragen bovendien wat een eventuele doorberekening in het algemeen betekent voor de gebruikers van de diensten van Nozema.

Vanwege de bijzondere positie van Nozema in het omroepbestel, is Nozema alleen BTW-plichtig ten aanzien van diensten verricht voor commerciële partijen. Voor zover Nozema diensten verleent aan de publieke omroepen is zulks niet het geval. Hiertegenover staat dat de betreffende dienstverlening ook niet leidt tot de mogelijkheid BTW te verrekenen. Na vervreemding van de aandelen aan private partijen, wordt Nozema BTW-plichtig ten aanzien van alle dienstverlening, dus ook die aan de publieke omroep. In het algemeen betekent dit dat de tarieven die Nozema aan de publieke omroep in rekening zal brengen, verhoogd zullen worden met het percentage van de BTW verminderd met de eventuele additionele aftrekmogelijkheden van Nozema en het effect van de eventuele zogeheten herzieningsbaten. Deze effecten worden thans nagegaan.

De leden van de fractie van het CDA vragen of een indicatie van de opbrengst van de vervreemding van aandelen kan worden gegeven.

De regering kan in dit stadium geen indicatie geven van de opbrengst. Afgezien daarvan, is het geven van een indicatie van de opbrengst in het licht van de onderhandelingen die nog moeten gaan plaatsvinden in het vervreemdingtraject, niet opportuun.

De leden van de fractie van het CDA vragen of het overwogen is om de aandelen fasegewijs te verkopen, waarbij de overheid aanvankelijk een meerderheidsbelang zou kunnen houden.

Een fasegewijze vervreemding van de aandelen in Nozema wordt op voorhand door de regering niet uitgesloten, maar dit wordt niet aannemelijk geacht. Naar verwachting zal een strategische partner, waaraan de voorkeur wordt gegeven, alle aandelen willen kopen ten einde de zeggenschap in het bedrijf te optimaliseren. Bovendien heeft de staat 59% van de aandelen. De andere aandelen zijn in handen van de NOS en de Wereldomroep. Wanneer de staat zou besluiten in eerste instantie nog een meerderheidsbelang in Nozema te houden, betekent dat in een eerste fase ten hoogste 8% van de aandelen zou worden vervreemd.

6.1 Waarborging uitzending programma's publieke omroep

De leden van de fractie van het CDA vragen, met verwijzing naar het grote belang van digitalisering voor de publieke omroepen, welke garanties worden geboden dat Nozema «nieuwe stijl» de noodzakelijke investeringen pleegt om digitale verspreiding van programma's, in combinatie met een verantwoorde exploitatie op lange termijn, mogelijk te maken.

De betrokkenheid van de publieke omroep bij de digitalisering van de aardse ether wordt in eerste instantie gegarandeerd door het verstrekken van een eigen multiplex voor DVB-T en een eigen multiplex voor T-DAB. Het is vervolgens aan de publieke omroep om met een omroepzendernetwerkbeheerder afspraken te maken over het verzorgen van de aardse etherverspreiding van de digitale signalen, waarbij door de publieke omroep de gewenste kwaliteit op basis van overeenkomsten kan worden bedongen. Of Nozema een rol krijgt toebedeeld, is aan de publieke omroep.

Naast het belang van de publieke omroep geeft de regering bij de privatisering van Nozema aandacht aan de belangen van deze vennootschap. Mede op grond van deze zorgplicht zal de vervreemding van de aandelen van Nozema geschieden aan de hand van de criteria die in de memorie van toelichting zijn aangegeven en die bij de vervreemding van de aandelen zullen worden uitgewerkt. De punten waarvoor de fractie van het CDA aandacht vraagt, zijn opgenomen in de criteria waaraan getoetst wordt. Bij de vervreemding zal onder andere aandacht worden gegeven aan het waarborgen van de continuïteit en de ontwikkelingsmogelijkheden van Nozema en zullen eisen worden gesteld aan de kwaliteit van de nieuwe aandeelhouder(s). Bij de toetsing zal worden bezien of de nieuwe aandeelhouder de intentie heeft om zorg te dragen voor een hoogwaardige kwaliteit van de kernactiviteiten van Nozema en of Nozema in staat wordt gesteld om een rol te spelen bij de ontwikkelingen op het gebied van de aardse etherverspreiding van digitale omroepsignalen en de ontwikkeling van nieuwe diensten. Door Nozema bij de privatisering te verbinden met een strategische partner wordt de beste mogelijkheid aan de vennootschap geboden om betrokken te zijn bij de huidige technische ontwikkelingen en wordt de mogelijkheid geschapen dat de daarvoor noodzakelijke investeringen plaats kunnen vinden.

De leden van de fractie van het CDA vragen naar het standpunt van de regering inzake het gegeven dat Nozema gehouden zal zijn «moeilijke gevallen» op te lossen, waarandere marktpartijen niet, of in mindere mate, mee geconfronteerd zullen worden. Deze leden willen weten hoe dit zich verhoudt tot het begrip «marktwerking» en of dit Nozema niet op een achterstand stelt.

De regering veronderstelt dat de leden van de fractie van het CDA doelen op de bepalingen in de Mediawet waarin de landelijke publieke omroep gehouden is er voor zorg te dragen dat haar programma's in het gehele land, dus ook in moeilijk te bedienen gebieden, via de aardse ether kunnen worden ontvangen. De omroepzendernetwerkbeheerder die de programma's van de publieke omroep uitzendt, zal zonodig extra inspanningen moeten doen, waaraan wellicht extra kosten verbonden zijn. Deze kosten kan de omroepzendernetwerkbeheerder, in casu Nozema, meenemen in de tarieven die de publieke omroep voor de distributie van zijn programma's moet betalen. De aanwijzing van Nozema als omroepzendernetwerk als bedoeld in artikel 8.3 van de Telecommunicatiewet verandert niets aan deze uitgangspositie voor Nozema. Indien de publieke omroep mocht besluiten een beroep te doen op een andere omroepzendernetwerkbeheerder dan Nozema, dan zullen met deze exploitant dezelfde voorwaarden met betrekking tot de landelijke dekking worden overeengekomen en zullen de kosten daarvan eveneens in de tarieven verdisconteerd worden. De regering ziet derhalve niet in waarom alleen Nozema gehouden zou zijn om «moeilijke gevallen» op te lossen, aangezien dit eveneens voor een andere marktpartij kan gelden indien deze een overeenkomst met de publieke omroep aangaat. De regering is van opvatting dat Nozema niet op een achterstand met betrekking tot andere marktpartijen wordt gesteld.

De leden van de fractie van het CDA vragen welke garanties er zijn dat de doorgifte van radio- en televisieprogramma's ook na vervreemding van de aandelen door Nozema plaatsvindt. Deze leden vragen wat er gebeurt als de aandeelhouders, die naar hun opvatting van ten principale gericht zijn op het behalen van rendement, besluiten het bedrijf Nozema te beëindigen. Zij vragen hoe in dat licht het begrip «bestuursdwang »moet worden uitgelegd. De leden van de fracties van RPF en GPV vragen zich af of de waarborging voor de verspreiding van de programma's door middel van de Telecommunicatiewet afdoende is geregeld.

Op grond van de huidige kernactiviteiten van Nozema vormt de verspreiding van programma's, gegeven de structuur en competentie van Nozema, de hoofdactiviteit van het bedrijf waarmee het belangrijkste deel van de omzet en winst wordt gegenereerd. Met inachtneming van de criteria die bij de vervreemding van de aandelen zullen worden gehanteerd, wordt in voldoende mate bewerkstelligd dat de nieuwe eigenaren van de aandelen zorg dragen voor de aardse etherverspreiding van programma's op het door de afnemers gevraagde kwaliteitsniveau.

De basisgarantie voor de verspreiding van de programma's van de publieke omroep is gelegen in de artikelen 8.3 en 15.2 van de Telecommunicatiewet. Het feit dat Nozema een nieuwe aandeelhouder krijgt, doet niets af aan de aanwijzing ingevolge artikel 8.3 van de Telecommunicatiewet. Gelet op de bestaande behoefte voor etherverspreiding van met name publieke en commerciële radioprogramma's is het hypothetisch te veronderstellen dat in ons land geen enkele omroepzendernetwerkbeheerder meer, als gevolg van onvoldoende rendement, aardse etherverspreiding van programma's zou willen verzorgen. In de memorie van toelichting heeft de regering aangegeven dat er geen vrees bestaat dat de programma's van de publieke omroep niet zullen worden gedistribueerd.

Na voltooiing van de voorgenomen privatisering van Nozema heeft de overheid geen zeggenschap meer over de bedrijfsvoering van deze vennootschap, noch bij andere omroepzendernetwerkbeheerders.

Indien een aanbieder van een omroepzendernetwerk die op grond van artikel 8.3 van de Telecommunicatiewet is aangewezen, zijn verplichtingen krachtens die aanwijzing niet nakomt, dan kan de naleving van die verplichtingen door middel van bestuursdwang worden afgedwongen. Hoe de toepassing van bestuursdwang wordt geëffectueerd, zal mede afhankelijk zijn van de concrete situatie. De omroepzendernetwerkbeheerder kan een last onder dwangsom worden opgelegd. Een dergelijke last strekt er toe de overtreding ongedaan te maken, dan wel verdere overtreding te voorkomen. Indien de regering zou besluiten tot het toepassen van bestuursdwang, dan kunnen de maatregelen worden genomen om te verzekeren dat de uitzending van de programma's van de publieke omroep verzorgd blijven worden. Daartoe kan een derde partij worden ingeschakeld. Het is ook mogelijk dat bij niet naleving van eerder bedoelde verplichtingen een boete wordt opgelegd.

Naar de opvatting van de regering wordt hiermee op basis van het bestaande wettelijk kader de verspreiding van de programma's van de publieke omroep in afdoende mate gewaarborgd.

De leden van de fracties van RPF en GPV vragen hoe een geschil over de prijs voor doorgifte van de programma's van de publieke omroep bevredigend kan worden opgelost. Deze fracties vragen of niet te voorzien is dat Nozema door de rechter wordt gedwongen diensten te leveren tegen prijzen die haar niet aanstaan en of de regering dat wenselijk vindt.

In het nader rapport onder punt 2 (kamerstukken II, 1999/2000, 27 019, B) heeft de regering laten weten dat geen wijziging zal optreden in de bestaande praktijk dat de publieke omroep over de voorwaarden waaronder de programma's worden uitgezonden, onderhandelt met de aanbieder van een omroepzendernetwerk en tot contractafspraken komt. Dit impliceert dat Nozema een redelijke vergoeding kan ontvangen voor de voor de publieke omroep te verrichten diensten. Een eventueel conflict, bijvoorbeeld over de tarieven voor de te leveren diensten, kan worden beslecht binnen het bestaande juridische kader. De regering twijfelt er niet aan dat een rechter ook de belangen van Nozema op een evenwichtige wijze in een oordeel laat meewegen en dat door zijn uitspraak de continuïteit van de vennootschap niet in gevaar zal worden gebracht.

6.2 Uittreden publieke omroep als aandeelhouder

De leden van de fractie van het CDA merken op dat het onduidelijk is wie aandelen mogen verwerven. Zij vragen of de regering het gewenst vindt dat aanbieders van programma's niet, en onder meer kabelexploitanten, (media)productiebedrijven en andere betrokkenen wel aandelen mogen verwerven. De leden van de fracties van RPF en GPV vragen of de regering wil voorkomen dat de publieke en commerciële omroep bij doorverkoop alsnog de aandelen kunnen kopen. Zij vragen zich af of het niet inconsequent is dat een dergelijke belangenverstrengeling bij de ene partij op de markt voor uitzenddiensten, te weten een kabelexploitant, wel wordt geaccepteerd, terwijl dat bij een andere partij, in dit geval Nozema, wettelijk wordt verboden. Zij vragen waarom hier niet duidelijk één lijn wordt getrokken door consequent het principe te hanteren dat netwerken (zoveel mogelijk) moeten worden gescheiden van de content.

De regering acht het gewenst dat belangrijke gebruikers van omroepzendernetwerken als aandeelhouder invloed op de bedrijfsvoering van het te privatiseren bedrijf zouden kunnen gaan uitoefenen. In lijn met de motie Van Zuijlen (kamerstukken II 1996/97, 24 808, nr. 30) heeft de regering het redelijk geacht de publieke en de commerciële omroepen als koper van de aandelen van Nozema uit te sluiten.

Anders dan de leden van de fracties van RPF en GPV veronderstellen gaat het hierbij niet om een wettelijk verbod, maar om een voorwaarde die de staat als uitgangspunt bij de vervreemding zal hanteren. Op voorhand wil de regering niettemin zo min mogelijk partijen van het kopen van de aandelen uitsluiten. Dit neemt niet weg dat de regering bij de vervreemding van de aandelen de potentiële kopers zal beoordelen aan de hand van de criteria, zoals deze in de memorie van toelichting zijn aangegeven. Daarbij zal onder andere aandacht worden gegeven aan de mededingingsrechtelijke aspecten, in verband met de door de regering gewenste concurrentie tussen infrastructuren bij de distributie van programma's. Daar waar bij de vervreemding van de aandelen mededingingsaspecten in het geding komen, is de regering voornemens vóór een te nemen besluit over de vervreemding van de aandelen advies in te winnen bij de NMa. Een dergelijk verzoek laat de procedure onverlet voor de toetsing die de NMa op grond van de Mededingingswet zal uitvoeren. De NMa heeft reeds naar aanleiding van een gevraagd advies inzake de veiling van frequenties voor DVB-T, laten weten dat kabelmaatschappijen van het verkrijgen van een vergunning uitgesloten kunnen worden, tenzij zij deelnemen in een consortium waarin zij geen beslissende invloed hebben. De regering zal bij de vervreemding van de aandelen Nozema, in het verlengde van deze opvatting, met dit standpunt van de NMa rekening houden. In de praktijk zal dit er op neer komen dat kabelmaatschappijen geen groter belang dan 25% mogen verwerven.

Het bij het doorverkopen uitsluiten van een partij, die op grond van de bij de privatisering gehanteerde criteria is uitgesloten, kan zo nodig worden bewerkstelligd door het maken van nadere afspraken met de koper over voorwaarden bij doorverkoop. Ook is het mogelijk dat een koper van de aandelen wordt verplicht om de aandelen gedurende een bepaalde periode aan te houden. De regering zal de juridische mogelijkheden daartoe in het kader van het vervreemdingsproces nader onderzoeken, en zo nodig daaraan invulling geven.

6.3 Herstructurering Nozema

De leden van de fractie van de PvdA vragen om een toelichting omtrent de door de publieke omroep te benoemen commissaris en de twee commissarissen die van overheidswege worden benoemd. Zij vragen hoe kan worden voorkomen dat het huidige probleem van een goede scheiding van belang op zal treden. In dat verband vragen zij of de toewijzingsbevoegdheid van de overheid onvoldoende is om het algemeen belang te waarborgen.

Vooruitlopend op de privatisering zijn voor de door de verantwoordelijke bewindslieden te benoemen leden in de Raad van Beheer van Nozema onafhankelijke leden benoemd. Met het intrekken van de ROZ-wet is voorzien in een statutenwijziging. Ingevolge die wijziging wordt een Raad van Commissarissen benoemd. De samenstelling van die Raad van Commissarissen is zodanig dat de meerderheid van de leden uit onafhankelijke personen zal bestaan. Een minderheid zal door de grootaandeelhouders worden benoemd zolang de huidige aandeelhoudersvergadering niet is gewijzigd: namelijk twee leden van overheidswege en één op voordracht van de NOS.Dit betreft een overgangsregeling tot aan het moment dat de publieke omroep en de staat de aandelen van Nozema hebben vervreemd. Deze benoemingen passen binnen het huidige beleid voor de benoeming van overheidscommissarissen. Zodra de aandelen zijn vervreemd, zal de nieuwe aandeelhouder overgaan tot wijziging van de statuten van de vennootschap en treden de vorenbedoelde commissarissen terug. De drie hiervoor bedoelde commissarissen dienen zich zonder last of ruggespraak te richten op het belang van de vennootschap en niet op het waarborgen van het algemeen belang. Het algemeen belang wordt gewaarborgd door de bestaande wet- en regelgeving. Tot aan de vervreemding van de aandelen blijft de bemoeienis van de publieke omroep en de staat beperkt tot het benoemen van de commissarissen en deelname aan de algemene vergadering van aandeelhouders. In deze overgangsperiode wordt derhalve, afgestemd op de situatie, in voldoende mate zorg gedragen voor een goede scheiding van belangen. Met de privatisering van Nozema zal het (meerderheid)aandeelhouderschap van de staat in Nozema worden beëindigd, waarmee de gewenste scheiding van verantwoordelijkheden wordt gerealiseerd.

De leden van de fractie van D66 vragen om een toelichting op de vraag of, en wanneer, het structuurregime, dat afhankelijk is van de regels van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, voor Nozema van toepassing zal worden.

Behoudens wettelijke vrijstellingen of toepassing van het gemitigeerd regime (artikel 2:153, derde lid en artikel 2:155 BW) vermeldt Boek 2 BW drie cumulatieve criteria waaraan een naamloze vennootschap gedurende drie achtereenvolgende jaren moet voldoen om onder het structuurregime te vallen, te weten:

1. het geplaatste kapitaal vermeerderd met reserves bedraagt ten minste NLG 25 miljoen;

2. de vennootschap of een afhankelijke maatschappij heeft krachtens wettelijke verplichting een ondernemingsraad heeft ingesteld;

3. bij de vennootschap en haar afhankelijke maatschappijen zijn tezamen ten minste honderd werknemers in Nederland werkzaam.

Bovenstaande wettelijke bepalingen zullen op Nozema N.V. van toepassing zijn. Dit zal er toe leiden dat het structuurregime niet eerder dan drie jaar na intrekking van de ROZ-wet van toepassing zou kunnen worden. Een en ander is afhankelijk van de vennootschappelijke concernstructuur waar Nozema deel van uit zal maken.

De leden van de fracties van RPF en GPV vragen of er geen Europeesrechtelijke belemmeringen zijn om het reciprociteitbeginsel toe te passen. Zij vragen of buitenlandse ondernemingen ongestoord hun gang gaan op de Nederlandse markt kunnen gaan terwijl de markt in hun eigen land niet toegankelijk is voor Nozema. De leden van de fracties van RPF en GPV vragen de regering wat haar opvatting is ten aanzien van dit punt.

Het reciprociteitsbeginsel wordt in Europees verband soms toegepast, bijvoorbeeld in het kader van de liberalisatie van een bepaalde markt. Als voorbeeld kan genoemd worden de Europese elektriciteitsrichtlijn. De bedoeling van de in die richtlijn opgenomen reciprociteitsclausule is om lidstaten die verder gaan dan het minimum-marktopeningspercentage te beschermen tegen grote onevenwichtigheden op de elektriciteitsmarkt die kunnen optreden doordat andere lidstaten de eigen markt niet verder openen dan tot het niveau van de minimumnorm.

In onderhavig wetsvoorstel gaat het echter niet om het openstellen van een markt (op basis van een Europese richtlijn) maar om de vervreemding van een bedrijf. Zoals in de toelichting bij het wetsvoorstel is opgenomen worden, naast andere criteria, mededingingsrechtelijke aspecten meegewogen bij de vervreemding van Nozema. Dit criterium geldt (net als de andere genoemde criteria) zonder onderscheid voor zowel binnenlandse als buitenlandse kopers. Een reciprociteitsclausule acht de regering Europeesrechtelijk niet haalbaar.

De leden van de fracties van RPF en GPV informeren wanneer naar verwachting uitspraken kunnen worden gedaan over de gevolgen van de privatisering van Nozema voor de werkgelegenheid.

De laatste jaren heeft Nozema zich reeds voorbereid op een privatisering van het bedrijf en heeft er reeds een belangrijke cultuurverandering in het bedrijf plaatsgevonden. Naar verwachting zal Nozema een belangrijke rol kunnen gaan spelen bij de digitalisering van de ether. In welke mate dit gepaard zal gaan met omscholing van bestaand personeel en in welke mate dit gevolg zal hebben voor de werkgelegenheid zal mede worden bepaald door de door Nozema te verwerven positie bij de digitalisering van de aardse ether.

6.4 Vervreemding aandelen

De leden van de fractie van het CDA vragen waarom pas van vervreemding van aandelen sprake kan zijn als duidelijk is welke rol Nozema kan spelen bij de digitalisering van de aardse ether. In relatie tot de digitalisering van de ether vragen de leden van de VVD-fractie om een indicatie van de termijn van uitplaatsing van de aandelen. De leden van de fractie van D66 merken op dat vervreemding van de aandelen pas aan de orde kan zijn nadat duidelijk is welke rol Nozema kan spelen bij de digitalisering van de aardse ether. Zij vragen op welke termijn dit valt te verwachten, alsmede wat de ontwikkeling van nieuwe technieken voor gevolgen met zich meebrengt voor de positie van Nozema.

Het voorliggende wetsvoorstel tot intrekking van de ROZ-wet dient er toe om de wettelijke belemmeringen weg te nemen die een privatisering van Nozema in de weg staan. Het ligt in het voornemen om de vervreemding van de aandelen eerst dan te doen plaatsvinden nadat de verdeling heeft plaatsgevonden van de frequenties voor digitale aardse televisie. Voor potentiële kopers van de aandelen van Nozema zal de uitkomst van de in september 2000 geplande veiling van frequenties een belangrijk gegeven zijn voor het maken van een inschatting van de toekomstige positie van Nozema bij de ontwikkeling van de digitalisering van de ether. Eerst als deze duidelijkheid er is, ongeacht de uitkomst van de veiling van de frequenties, kan Nozema, evenals andere (potentiële) omroepzendernetwerkbeheerders, een voldoende onderbouwd ondernemingsplan opstellen. Op basis daarvan kunnen potentiële kopers zich een reëel beeld vormen van de te verwachten commerciële mogelijkheden van het bedrijf. De toepassing van nieuwe technieken kunnen een belangrijke versterking van de concurrentiepositie van Nozema opleveren, met name ten opzichte van de kabel. Daarmee wordt niet alleen het vervreemdingsproces van de aandelen bevorderd, maar zal dat naar verwachting eveneens leiden tot een optimalisering van de opbrengst. Naar verwachting kan de formele procedure voor de intrekking van de ROZ-wet dit najaar worden afgerond. Dan zal inmiddels ook de veiling van de DVB-T frequenties hebben plaatsgevonden. De regering is voornemens voorbereidingen voor het vervreemdingsproces te gaan beginnen eerst nadat de Tweede Kamer zich over dit wetsvoorstel heeft uitgesproken. De feitelijke vervreemding kan echter niet eerder plaatsvinden dan nadat het onderhavige wetsvoorstel van kracht is geworden. Afhankelijk van de voortgang van het vervreemdingsproces zal in 2001 de privatisering van Nozema voltooid kunnen worden.

De leden van de VVD-fractie vragen of er ten aanzien van het doorverkopen van de aandelen een relatie is met «cross ownership». Zij vragen hoe zich dit verhoudt tot de commissie Jessurun. Ook de leden van de fractie van D66 vragen de regering hoe zij bijvoorbeeld machtsconcentraties, cross ownership, et cetera ziet. De leden van de fracties van RPF en GPV vragen of een terughoudende opstelling ten aanzien van cross ownership niet wenselijk is. Deze leden verzoeken in het kader van het doorverkopen van de aandelen ook de recente overname van SBS door UPC te beoordelen.

De commissie Jessurun heeft overeenkomstig haar opdracht advies uitgebracht over de noodzaak van aanvullende regels met betrekking tot concentraties in de Nederlandse mediasector in brede zin, zowel horizontaal, verticaal als diagonaal (cross-ownership) en de wijze waarop deze regels effectief kunnen worden vormgegeven, zowel nationaal als ook in een grensoverschrijdende context. Op basis van dit advies en de daarop uitgebrachte commentaren van de drie toezichthouders en een aantal media-organisaties heeft het kabinet zijn standpunt inzake mediaconcentraties bepaald. Dit standpunt is op 20 april 2000 aan de Tweede Kamer toegezonden (kamerstukken II 1999/2000, 27 087, nr. 1).

De regering is van opvatting dat er tegen mediaconcentraties op zich geen bezwaren bestaan. Concentraties hebben niet altijd een negatief effect op marktwerking, concurrentie en keuzevrijheid. Zij kunnen ook bijdragen aan de economische ontwikkeling en aan de verbreding van het aanbod van mediadiensten. Dit wordt anders indien de pluriformiteit en toegankelijkheid van het informatie-aanbod in het gedrang komen. Of dat het geval is moet worden beoordeeld door de toezichthouders op dit terrein (de NMa, de OPTA en het Commissariaat voor de Media). Zo zijn tegen het bod van UPC op SBS door diverse partijen bezwaren naar voren gebracht, onder meer door de Consumentenbond en de NVJ. De NMa onderzoekt deze kwestie. Overigens heeft UPC onlangs laten weten van de aangekondigde overname van SBS af te zien.

Het gaat in de optiek van de regering om het vinden van de juiste balans tussen enerzijds het voorkomen van de negatieve gevolgen van concentraties en anderzijds het bevorderen van positieve synergie-effecten. De regering zal bij de vervreemding van de aandelen Nozema iedere potentiële gegadigde, indien daartoe aanleiding bestaat, aan een kritische beschouwing inzake mediaconcentraties onderwerpen.

De regering kiest niet voor het ontwerpen van een algemene cross-ownershipregeling inzake het exploiteren van een (omroep)netwerk en het aanbieden van diensten via datzelfde netwerk. Dat is een zware ingreep in de economische activiteiten van bedrijven waarmee de klok weer zou worden teruggedraaid. Nog niet zo lang geleden is immers de voorheen bestaande strikte scheiding tussen de exploitatie van een omroepnetwerk en diensten juist uit de Mediawet gehaald met het oogmerk om onnodige belemmeringen op te heffen (Wet van 5 juli 1997, Stb. 336, tot wijziging van bepalingen van de Mediawet, de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 in verband met de liberalisering van de mediawetgeving). De regering verwacht meer heil van maatregelen die ertoe strekken om exploitanten van netwerken die verkeren in een economische machtspositie op transparante en non-discriminatoire wijze toegang te verlenen aan dienstenaanbieders.

De commissie Jessurun heeft onder meer de aanbeveling gedaan om uniforme regels inzake eigendomsbeperkingen op te stellen, die slechts voor één uitleg vatbaar zijn en bestand zijn tegen omzeiling. In antwoord op de vraag van de fractie van de VVD over de relatie tussen het doorverkopen van de aandelen Nozema enerzijds en het begrip «cross-ownership» en de commissie Jessurun anderzijds kan de regering meedelen dat bij de concretisering van de criteria voor vervreemding van de aandelen met de aanbevelingen van de commissie Jessurun voor zover deze in het kabinetsstandpunt inzake het advies van de commissie zijn overgenomen, deze aanbevelingen gevolgd zullen worden. De regering verwijst hiervoor naar paragraaf 6.2 van deze nota naar aanleiding van het verslag, waarin nader wordt ingegaan op de criteria en de beperkingen inzake de doorverkoop van de aandelen.

De leden van de fractie van D66 vragen wie bij de beoordeling van eisen en criteria omtrent potentiële kopers precies worden betrokken. Voor deze leden is een groot aantal criteria en aspecten die bij de vervreemding zullen worden meegewogen nog niet helder en zij vragen of deze aspecten en criteria te zijner tijd aan de Kamer worden gezonden. Deze leden vragen in hoeverre en wanneer de Tweede Kamer betrokken wordt bij de voorbereiding en uitvoering van de vervreemding van de aandelen van Nozema. De leden van de fracties van RPF en GPV vragen hoe bijvoorbeeld kan worden voorkomen dat een grote kabelexploitant Nozema opkoopt en vervolgens de positie van de aardse ether marginaliseert.

Onder verwijzing naar het antwoord op voorgaande vragen inzake de beperking van kabelexploitanten, merkt de regering op dat de criteria die in de memorie van toelichting zijn genoemd als basis dienen voor het toetsingskader voor elke potentiële koper die daadwerkelijk is geïnteresseerd in de aandelen van Nozema. Bij de beoordeling van de kandidaat-kopers aan de hand van deze criteria en eventuele in het verkoopproces nog nader in te vullen eisen, zijn de verkopende aandeelhouders (de staat, de NOS en de Wereldomroep), ondersteund door financiële en juridische adviseurs, betrokken. Tevens zal het huidige bestuur van Nozema worden betrokken bij de vervreemding van de aandelen. «Cross selling», mediaconcentraties en mededingingsaspecten zullen per potentiële koper worden beoordeeld in het licht van de bestaande juridische kaders, alsmede de beleidskaders waaraan een vervreemding van deze aandelen kan raken. Het toetsingskader sluit uit dat met de vervreemding van Nozema de aardse ether wordt gemarginaliseerd. In een directe betrokkenheid van de Tweede Kamer bij de voorbereiding en uitvoering van de vervreemding van de aandelen is niet voorzien.

Conform de Comptabiliteitswet zal de Kamer te zijner tijd worden geïnformeerd over de toepassing van de criteria alsmede over het vervreemdingsproces. Gezien het vertrouwelijk karakter dat een vervreemdingsproces vraagt en de onderhandelingen die nog met kandidaat-kopers moet gaan plaatsvinden, kan deze informatie niet voorafgaand noch gedurende het vervreemdingsproces worden verstrekt.

De leden van de fractie van D66 vragen nader in te gaan op de te maken afweging tussen enerzijds de te verwachten verstoringen van concurrentieverhoudingen en anderzijds de positieve effecten die van synergiewerking zijn te verwachten. Deze leden zijn benieuwd naar de visie die de regering over dit soort aspecten heeft.

Eerder in deze nota naar aanleiding van het verslag is reeds aangegeven dat samenwerking tussen bedrijven niet altijd een negatief effect behoeft te hebben op de marktwerking, de concurrentieverhoudingen en de keuzevrijheid van de consument. Samenwerking kan ook een belangrijke bijdrage leveren aan de economische ontwikkeling en een verbreding betekenen van het aanbod van de dienstverlening respectievelijk de kwaliteit en kwantiteit van media, informatietechnologie en telecommunicatie. De voortgang van convergentie tussen enerzijds de infrastructuren en anderzijds de dienstverlenende toepassingen heeft betrekking op bedrijven die enerzijds concurrenten kunnen zijn en anderzijds door samenwerking een belangrijke bijdrage aan de verbetering van de dienstverlening te weeg kunnen brengen. Bij de vervreemding van de aandelen dient derhalve aan de hand van de vastgestelde criteria een afweging plaats te vinden van de synergievoordelen die met de vervreemding van de aandelen van Nozema kunnen worden verwacht.

De leden van de fractie van D66 vragen of het niet in de rede ligt om de NMa en de OPTA überhaupt te consulteren indien naast de afweging van de bedrijfsmatige effecten ongewenste machtsconcentraties in het geding zijn.

De regering heeft reeds eerder in deze nota naar aanleiding van het verslag in een nadere uiteenzetting aandacht gegeven aan de huidige en de te verwachten toekomstige positionering van Nozema in de markt, alsmede aan de criteria waaraan een kandidaat-koper zal worden beoordeeld. Met verwijzing naar hetgeen over het consulteren van de NMa en de OPTA is aangegeven, zal de regering indien daartoe aanleiding bestaat vorengenoemde toezichthoudende organen om advies vragen alvorens tot een beslissing over een kandidaat te komen. Een dergelijk advies zal niettemin niet in alle gevallen noodzakelijk zijn en alleen van belang zijn bij een definitieve beslissing over een of meerdere kandidaten, waarbij mededingingsrechtelijke aspecten in het geding zijn. De Mededingingswet bevat de bepalingen met betrekking tot het tot stand brengen van een concentratie.

De leden van de fractie van D66 vragen de regering waarom niet wordt overwogen om bij de privatisering van Nozema het bedrijf op te splitsen, zodat de machtspositie van de dan ontstane twee bedrijven, mede in relatie tot de andere marktpartij(en), van meet af aan evenwichtiger is.

De regering gaat bij de beantwoording van deze vraag ervan uit dat wordt gedoeld op een splitsing in twee zelfstandige bedrijven. Eén bedrijf legt zich dan toe op frequentiekennis, toegespitst op een commerciële aanwending van de kennis van het omroepspectrum. In het andere bedrijf wordt dan het zenderpark ondergebracht, waarbij dat bedrijf zich uitsluitend toelegt op het beschikbaar stellen van opstelpunten.

De regering heeft een dergelijke stap niet overwogen omdat met een dergelijke opsplitsing, gegeven de omvang van Nozema, zowel de continuïteit van werkgelegenheid als het huidige kennisniveau in gevaar kan komen. Mede in het licht van de wens dat door digitalisering de ether zich zal ontwikkelen tot een concurrent van de kabel, acht de regering het niet wenselijk maatregelen te nemen die het gebruik van de aardse ether voor omroepdoeleinden zou kunnen marginaliseren. Met de inmiddels wettelijk getroffen regeling dat ook omroepzendernetwerken, en derhalve ook Nozema, gevolg moeten geven aan redelijke verzoeken tot medegebruik van antenneopstelpunten, is naar opvatting van de regering in voldoende mate een voorwaarde voor (verdere) concurrentie gecreëerd.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

Zie nota «Netwerken in de Delta», brief van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat aan de Tweede Kamer van 1 mei 2000, nr. DGTP/MI/00/02471.

XNoot
1

PbEG, Aanbeveling van de Raad, L199/59. Gezondheidsraad, Rapport Nr. 1997/01, Radiofrequente elektromagnetische velden (300 Hz-300 GHz) en Rapport Nr. 2000/06, Blootstelling aan elektromagnetische velden (0 Hz-10 MHz).

Naar boven