De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat de aangiftebereidheid onder LHBT-personen te laag is;
constaterende, dat het cruciaal is dat iedereen die te maken krijgt met «hatecrime» meteen aangifte doet bij de politie;
constaterende, dat de verdachte meestal klasgenoten of straatgenoten zijn en de kans op verhevigde voortgang van intimidatie,
vrijheidsberoving en geweldpleging bij wijze van vergelding zeer hoog is;
constaterende, dat het pesten en treiteren van LHBT-personen zorgt voor een ernstige wijze van vrijheidsberoving, waardoor
mensen zichzelf niet authentiek kunnen gedragen op straat, hun huis niet uitdurven en geen bezoek meer durven ontvangen;
constaterende, dat gelet op het feit dat zelden of nooit homo-geweldplegers zijn opgespoord en berecht, de verwachte opbrengst
van aangifte doen daarentegen juist erg laag is, terwijl zeer effectieve opsporingsmethoden zoals de lokhomo niet benut worden;
constaterende, dat het dus in handen van de overheid ligt, de aangiftebereidheid voor deze ernstige vrijheidsberovingen «hatecrimes»
te vergroten;
verzoekt de regering de aangiftebereidheid te vergroten van LHBT-personen ten eerste door anoniem aangifte mogelijk te maken
en ten tweede door een afdeling «hatecrime» in te richten bij de politie voor aangiften met een discriminatoir karakter, waar
de agenten leren hoe zij de aangifte zodanig opnemen dat duidelijk wordt dat het hier gaat om een dermate ernstige vrijheidsberoving
en waar agenten verantwoordelijk zijn voor het aantal meldingen, voor het aantal opgeloste zaken en voor het hanteren van
adequate opsporingsmethoden,
en gaat over tot de orde van de dag.
Marcouch