27 017
Homo-emancipatiebeleid

nr. 45
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 oktober 2008

In de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over de verantwoordelijkheidsverdeling in het homo-emancipatiebeleid en de stand van zaken van toezeggingen van 1 juli jl. (Kamerstuk 27 017, nr. 43) is onder nummer 5 toegezegd dat ik de Kamer nader informeer over de positie van homoseksuele militairen in Navo-verband en eventuele Navo(-verdrags) afspraken daarover. Met deze brief voldoe ik aan die toezegging.

In de krijgsmachten van de Navo-lidstaten bestaan uiteenlopende beelden over de mate van acceptatie van homoseksuele militairen. Er zijn drie groepen landen te onderscheiden. Voor een aantal Navo-lidstaten is de situatie vergelijkbaar met die bij de Nederlandse krijgsmacht. Deze landen voeren een actief en open beleid waar het gaat om homo-emancipatie en kennen ook een organisatie die opkomt voor de belangen van die groep, vergelijkbaar met de Stichting Homosexualiteit en Krijgsmacht (SHK) in ons land.

Een tweede groep Navo-lidstaten bestaat uit landen die weliswaar homoseksualiteit binnen de krijgsmacht accepteren en ook een eventueel wettelijk verbod hebben opgeheven, maar die geen actief beleid voeren om de positie en acceptatie van die groep extra aandacht te geven.

Ten slotte zijn er Navo-lidstaten die homoseksualiteit binnen de krijgsmacht niet accepteren en daarbij het zogenaamde don’t ask, don’t tell-principe hanteren.

Het Navo-statusverdrag1, dat zijn oorsprong kent in het begin van de jaren vijftig van de vorige eeuw, gaat nog steeds uit van de traditionele heteroseksuele huwelijkse status. Het verdrag kent aan die status bepaalde faciliteiten toe bij de plaatsing van een militair met zijn gezin in een ander land. Daarin is tot op heden geen wijziging gebracht anders dan dat door bilaterale afspraken de erkenning van andersoortige vormen van (ongehuwd) samenleven is geregeld.

Nederlandse homoseksuele militairen die in Navo-verband bij buitenlandse krijgsmachten te werk zijn gesteld, maken zelf de afweging of zij open willen/kunnen zijn over de seksuele geaardheid. Dit speelt in het bijzonder bij individuele plaatsingen of uitzendingen naar missiegebieden. Afhankelijk van de omstandigheden en het diversiteitsklimaat van de buitenlandse werkomgeving, zal dit wel of niet tot reacties van die omgeving leiden.

De Nederlandse krijgsmacht voert vanuit het diversiteitsbeleid een actief homo-emancipatiebeleid. De activiteiten en maatregelen zijn daarbij voornamelijk nationaal gericht. Wel vindt op – ad hoc basis – overleg plaats met andere Navo-lidstaten over dit onderwerp. Zo neemt binnenkort een Nederlandse delegatie deel aan een LGBT (Lesbian, Gay, bisexual, transgender) conferentie in Londen, georganiseerd door het Britse ministerie van Defensie. Om het internationale karakter van de homo-emancipatie in de krijgsmacht meer aandacht te geven organiseert Defensie in 2010 – zoals ook gemeld in de nota Lesbisch en homo-emancipatiebeleid 2008–2011 Gewoon homo zijn – (Kamerstuk 27 017, nr. 33) de internationale conferentie Homosexuality in the armed forces. Defensie organiseert de bijeenkomst in samenwerking met OCW, de SHK en het Landelijk Homo Politienetwerk (LHP).

Defensie ondersteunt de SHK om de banden met de belangenverenigingen uit andere Navo-landen aan te halen en te versterken.

In Navo-verband zijn werkgroepen actief om ervaringen op diverse beleidsterreinen uit te wisselen en elkaars beleidsontwikkeling te steunen. Zo bestaat al langere tijd de werkgroep «Women in NATO-forces». Deze werkgroep houdt zich bezig met gender issues en vrouwenemancipatie bij de Navo-krijgsmachten. Een dergelijke werkgroep bestaat niet voor het thema homoseksualiteit, omdat de opvattingen daarover bij de Navo-lidstaten te zeer uiteenlopen. Nederland wil er aan bijdragen om in de Navo een dergelijke werkgroep op te zetten met de groep landen die een actief homo-emancipatiebeleid voeren en daarmee het onderwerp in Navo-verband agenderen.

De staatssecretaris van Defensie,

J. G. de Vries


XNoot
1

Het Verdrag van Londen van 19 juni 1951 tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantische Verdrag, nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten.

Naar boven