Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 27017 nr. 14 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2005-2006 | 27017 nr. 14 |
Vastgesteld 20 december 2005
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen ter beantwoording voor te leggen aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 1 juli 2005 inzake de beleidsbrief homo-emancipatiebeleid 2005–2007 (27 017, nr. 11).
De op 23 september 2005 toegezonden vragen zijn met de door de staatssecretaris bij brief van 19 december 2005 toegezonden antwoorden, voorzien van een inleiding, hieronder afgedrukt.
Omdat bij de behandeling van de VWS begroting vragen zijn gesteld over het al dan niet structurele karakter van de amendement Van der Laan middelen (29 800 XVI, nr. 6) op de VWS begroting, benadruk ik dat deze middelen tot 2008 beschikbaar zijn.
Inzake de amendement Van der Laan middelen (29 800 VIII, nr. 12) op de OCW-begroting verwijs ik u naar artikel 3: Voortgezet Onderwijs in de OCW-begoting 2006, waar binnen de post Stelselonderhoud, onderdeel Onderwijsverzorging en Projecten, € 350 000 is gereserveerd voor het bevorderen van homo-tolerantie. Daarnaast wordt een deel van het veilige-schoolbudget, structureel specifiek ingezet voor dit beleidsonderdeel.
Ik verwijs u verder naar de beantwoording van de specifieke vragen daarover.
Er is eind november 2004 overleg gevoerd door de Interdepartementale werkgroep overheidsbeleid en homoseksualiteit (IWOH) met ambtenaren uit EU-landen over de gelijke behandeling van homoseksuelen. Ook is begin 2005 gesproken met vertegenwoordigers van gemeenten, landelijke kennisinstituten en veldorganisaties. Wat zijn de uitkomsten van deze besprekingen en zijn die ook zichtbaar in deze beleidsbrief?
De belangrijkste uitkomsten van deze besprekingen zijn: de nodige specifieke hulpverlening aan en de kwetsbare positie van o.a. Turkse en Marokkaanse homoseksuelen, de verharding van het publieke debat en de noodzaak voor een dialoog tussen homoseksuelen en verschillende bevolkingsgroepen, aandacht voor het sociale isolement van zorgafhankelijke homoseksuele ouderen en de nodige toerusting van personeel in zorgvoorzieningen en gevoelens van toegenomen intolerantie jegens en onveiligheid van homoseksuelen in de openbare ruimte, op straat en op school. De volledige verslagen van de vier raadplegingen zijn beschikbaar op http://www.homo-emancipatie.nl/raadplegingen_VWS.html van het Kenniscentrum Lokaal Beleid en homo-emancipatie. Deze thema’s zijn in de beleidsbrief verwerkt.
Wat is de taakstelling van de IWOH en wat heeft deze werkgroep tot nu toe bereikt?
De IWOH is een ambtelijke interdepartementale werkgroep met als taak het – onderling – afstemmen van het homobeleid van de rijksoverheid. De resultaten zijn: een gezamenlijke en samenhangende visie van de coördinerend bewindspersoon en andere betrokken bewindslieden, rijksbrede voortgangsrapportages, samenwerking in onderzoek en in projecten en toegevoegde waarde op het brede beleidsterrein van juridische en maatschappelijke gelijke behandeling.
Gesproken wordt over financiële steun aan enkele gemeenten die specifieke hulpverlening, opvang en advies aan allochtone homoseksuelen willen bieden. Aan welke criteria moeten gemeenten of hun aanvragen voldoen om voor zo’n subsidie in aanmerking te komen en hoe verhoudt deze subsidie zich tot de op bladzijde 4 gestelde over de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)?
Ook de D66-fractie en de SGP-fractie hebben over deze lokale proefprojecten vragen gesteld (vraag 39 respectievelijk 64):
Kan het kabinet aangeven of de gelden die VWS structureel inzet (350 000 Euro) dezelfde gelden zijn die al in de vorige beleidsbrief werden aangekondigd?
Welke gemeentelijke projecten voor allochtone homoseksuelen steunt de rijksoverheid en voor welke bedragen? Wat is de motivering voor deze subsidiëring door het Rijk? Op welke manier past deze benadering bij het terughoudende subsidiebeleid?
De Beleidsbrief benoemt een aantal knelpunten. Op grond van deze beleidsbrief en het VWS subsidiebeleid zijn tijdelijk projectsubsidies beschikbaar voor aanvragen die passen in dit beleidskader. De gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Tilburg hebben VWS om een meerjarige projectbijdrage gevraagd. Voor dit thema is jaarlijks € 350 000 beschikbaar tot 2008.
De mogelijkheid om met projectsubsidies – tijdelijk – vernieuwingen te stimuleren en kansrijke initiatieven te ondersteunen, doet niets af aan de wettelijke taak van gemeenten op het gebied van welzijn en maatschappelijke ondersteuning en de eigen verantwoordelijkheid van maatschappelijke organisaties. Deze past bij het terughoudende subsidiebeleid van het Rijk.
De gemeentelijke projecten voor (ondermeer) Turkse, Marokkaanse en Antilliaanse homoseksuelen sluiten aan bij de doelen die de Tweede Kamer heeft gesteld bij de aanvaarding van het amendement Van der Laan, 29 800 XVI, nr. 6 en passen binnen het geldende beleidskader. De middelen die VWS nu voor dit doel de komende jaren beschikbaar stelt komen boven op de middelen die VWS in de brief van 27 augustus 2004, 27 017, nr. 7 al beschikbaar had gesteld.
Wanneer worden de uitkomsten van het SCP-onderzoek en de evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) verwacht?
Eind mei 2006 verwacht ik de uitkomsten van het SCP onderzoek.
Begin 2006 moeten de onderzoekers het evaluatierapport Awgb hebben afgerond; dat zal vervolgens zo snel mogelijk worden gepresenteerd aan de Tweede Kamer. De kabinetsreactie op de bevindingen van de onderzoekers en op het rapport van de Commissie gelijke behandeling zal in het voorjaar van 2006 verschijnen.
Wat is het resultaat van het onderzoek naar de mate van acceptatie van homoseksuelen binnen de verschillende krijgsmachtonderdelen?
Met de brief aan de Tweede Kamer (vergaderjaar 1999–2000, 26 800 X, nr. 14) van 18 november 1999, bent u op de hoogte gebracht van de resultaten en de beleidsaanbevelingen van het eerste vervolgonderzoek zoals dat in 1998 is gehouden naar de positie van de homoseksuelen binnen de defensieorganisatie.
Op dit moment wordt een begin gemaakt met het (tweede vervolg-) onderzoek naar onder meer de acceptatie van homoseksuelen binnen de krijgsmacht. De uitvoering van dit onderzoek start medio oktober 2005 en wordt naar verwachting in het voorjaar van 2006 afgerond. Voor een gedeelte van het onderzoek is een koppeling gemaakt met het brede bevolkingsonderzoek zoals dat door het SCP, in opdracht van VWS, wordt uitgevoerd. Om die reden zal het SCP ook het interne defensieonderzoek uitvoeren.
De resultaten van het defensieonderzoek en de daaruit voortkomende beleidsaanbevelingen zullen worden aangeboden aan de Tweede Kamer.
Ontvangt u signalen van homo-onvriendelijkheid in de zorg? Zo ja, wat wordt met die signalen gedaan?
De signalen die ik ontvang over homo-onvriendelijkheid in de zorg zijn zeer indirect. De stichting Schorer maakt in een rapportage over een expertmeeting melding dat oudere homoseksuelen terughoudend omgaan met het vertellen van hun homoseksuele geaardheid aan zorgverleners. Ouderen hebben de verwachting dat zorgverleners hier niet goed mee om kunnen gaan terwijl er anderzijds niet direct sprake is van negatieve ervaringen. Daarnaast ontvang ik incidenteel wel bericht over een homo-onvriendelijke houding door zorgverleners maar niet structureel. Dit alles betekent niet dat ik de signalen die ik ontvang niet serieus neem. Ik zal samen met het platform Homoseksuele ouderen hierover in gesprek gaan met de beroepsgroepen verpleging en verzorging. Daarna zal ik het onderwerp agenderen voor het bestuurlijke overleg met de brancheorganisaties in de ouderenzorg.
Kan een indicatie worden gegeven van het aantal scholen dat daadwerkelijk beleid voert om homodiscriminatie tegen te gaan?
Goed beleid begint met goed inzicht in de situatie. Daartoe stelt het ministerie van OCW op het ogenblik een VO-veiligheidsmonitor in, waarin het thema homoseksualiteit & veiligheid expliciet is opgenomen. Op het ogenblik beschikt het ministerie van OCW namelijk nog niet over dergelijke cijfers. Uit het onderzoek «Agressie en Geweld in het Onderwijs», dat in 2004 door Research voor Beleid is uitgevoerd, is niet gebleken dat homoseksuele docenten zich minder veilig voelen dan andere docenten.
De uitkomsten van de veiligheidsmonitor zijn begin januari 2006 beschikbaar; verwacht wordt dat hier een duidelijke indicatie uit naar voren komt rondom het aantal scholen dat specifiek beleid voert op dit thema.
Daarnaast gaat de Inspectie van het Onderwijs het toezicht op het gebied van veiligheid en tolerantie aanscherpen. Homodiscriminatie valt ook binnen dit toezichtdomein; hierdoor zal de Inspectie van het Onderwijs komend jaar meer zicht krijgen op de stand van zaken rondom het betreffende beleid van scholen.
Tolerantie in scholen moet worden vergroot. Over speciaal te ontwikkelen materiaal wordt echter niets vermeld. Wat zijn de gedachten daarover? Tijdens het debat over Expreszo (27 017, nr. 9) werd gesteld dat er divers materiaal zou komen waarmee in de specifieke setting van de school het gesprek over homoseksualiteit op een constructieve manier mogelijk zou worden gemaakt. Hoe staat het daarmee?
Over tolerantievergroting in scholen is door diverse partijen, zoals het COC en het APS, al veel materiaal ontwikkeld. De minister van OCW ziet daarbij als taak: het stimuleren van actieve verspreiding van zulk materiaal naar de scholen.
Bovendien heeft OCW in dit kader de volgende ontwikkelingen in gang gezet1:
– De website en helpdesk www.gayandschool.nl is gericht op deskundigheidsbevordering, informatie en advies aan ouders, leerlingen en docenten. Deze website draagt zorg voor verspreiding en behoud van kennis en goede praktijkvoorbeelden, ook rondom het vergroten van de tolerantie in scholen. Het Pestweb vormt ook een onderdeel van deze website. De ondersteuning van de website en helpdesk www.gayandschool.nl wordt voortgezet. De opbrengsten van de proefprojecten worden mede via de website ontsloten.
– OCW subsidieert het vervolgproject «De Vrolijke Schooldag». Dit project beoogt zowel seksuele diversiteit als verschillende vormen van discriminatie omtrent homoseksualiteit, etnische minderheden en sekse, evenals de integratie van een verbeterde aanpak van omgangsnormen op scholen bepreekbaar te maken.
– De minister van OCW heeft op 26 mei 2005 het Receptenboek Homoseksualiteit in het Onderwijs in ontvangst genomen, aangeboden door het COC, het APS en het AOb. In het Receptenboek staan concrete informatie en aanknopingspunten voor een gedegen aanpak van de preventie van homodiscriminatie.
– Om te bevorderen dat het thema homoseksualiteit terugkomt in het lesmateriaal op scholen is in 2003 een leermiddelenscan uitgevoerd. In vervolg hierop zijn in 2004 conferenties gehouden met betrokkenen, na welke is besloten om als volgende stap in dit traject een aantal regionale bijeenkomsten te houden. Voor meer informatie over deze te houden bijeenkomsten zij verwezen naar het antwoord op vraag 23.
Hoe komt het dat zo weinig gegevens bekend zijn over het anti-homogeweld in Nederland? Waarom worden gewelds- en discriminatie-incidenten waarvoor homoseksualiteit als aanleiding wordt vermeld niet als zodanig geregistreerd? Is het kabinet voornemens hier verandering in te brengen?
De Aanwijzing Discriminatie van het Openbaar Ministerie zegt over registratie: «Van belang is hierbij tevens om zicht te hebben op de aard en de omvang van de lokale discriminatieproblematiek. Hiervoor is registratie, met name bij de politie, van discriminatiezaken inclusief de commune delicten gepleegd met een discriminatoire achtergrond, een noodzakelijke voorwaarde. De politie dient periodiek een lijst van alle discriminatie incidenten te produceren.»
Het Openbaar Ministerie heeft in 1998 het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) opgericht. Een van de hoofdtaken van dit expertisecentrum is de registratie en de monitoring van discriminatiefeiten. Zo brengt het LECD jaarlijks een rapportage uit waarin de aard en de omvang van de instroom en afdoening van discriminatiefeiten centraal staat. In deze cijferrapportages wordt tevens ingegaan op de specifieke gronden waarop gediscrimineerd wordt. Een van deze gronden is homoseksualiteit.
Met de invoering van het nieuwe OM registratie systeem GPS, zal het ook mogelijk worden commune delicten met een discriminatoire achtergrond, waaronder anti-homogeweld, te registreren.
De politie beschikt nog niet over specifieke cijfers over discriminatie en geweld jegens homoseksuelen. De huidige registratiesystemen van de politie lenen zich niet goed voor een dergelijke specificatie. Ook worden er op dit moment nog geen gegevens bijgehouden over geweld en agressie tegen homo’s in het bijzonder, indien het gaat om commune delicten wordt niet ook nog gecategoriseerd op discriminatie. Wel wordt momenteel al in een aantal politieregio’s geëxperimenteerd met een standaardvragenlijst die in het aangifteproces automatisch en verplicht doorlopen moet worden, met als doel om specifieke omstandigheden zoals discriminatoire achtergronden beter in beeld te krijgen.
De Raad van Hoofd Commissarissen heeft negen randvoorwaarden opgesteld waaraan de politie moet voldoen om discriminatie goed aan te kunnen pakken. Een van die negen randvoorwaarden is de registratie van discriminatie. Eind 2005 bericht de Raad van Hoofdcommissarissen de ministers van BZK en Justitie over de verdere implementatie van deze negen randvoorwaarden.
Antidiscriminatiebureaus registreren klachten die zij ontvangen omtrent discriminatie op alle gronden, waaronder homoseksualiteit. Geweldsincidenten, mits gemeld bij een meldpunt, worden ook geregistreerd.
In hoeverre worden door de grote steden «best practices» uitgewisseld om dergelijke incidenten tegen te gaan? Bent u bereid indien nodig een voortrekkersrol hierin te vervullen?
Bij OM en politie zijn geen best practices bekend.
In hoeverre is het bespreekbaar maken en duidelijk afkeuren van het schenden van mensenrechten van homoseksuelen, zoals bijvoorbeeld in Iran, standaard in het Nederlands buitenlands beleid?
Het bespreekbaar maken van mensenrechtensituaties en het aan de kaak stellen en veroordelen van mensenrechtenschendingen is een integraal onderdeel van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen schendingen van mensenrechten van homoseksuelen en schendingen van mensenrechten van mensen met een andere seksuele gerichtheid. Nederlandse ambassades vragen regelmatig aandacht voor het onderwerp homoseksualiteit, zoals gebeurde in Oeganda in oktober 2004. Een medewerker van de Nederlandse ambassade pleitte voor een openlijke discussie over homoseksualiteit naar aanleiding van klachten van homoseksuelen die werden lastig gevallen door politiefunctionarissen. Dat werd hem door het gastland niet in dank afgenomen.
In hoeverre wordt tijdens inburgeringstrajecten aandacht besteed aan homodiscriminatie?
Het inburgeringsprogramma bestaat uit het educatieve programma, de maatschappelijke begeleiding en de doorgeleiding naar een vervolgtraject. Het educatieve programma heeft een gemiddelde duur van 600 uur. Er wordt onderwijs gegeven in Nederlands als Tweede taal (NT2), beroepenoriëntatie (BO) en maatschappijoriëntatie (MO). Voor de onderdelen taal en maatschappij oriëntatie zijn eindtermen opgesteld. Eindtermen vormen de richting voor de samenstelling van het onderliggende lesprogramma en verwijzen naar leerinhouden die voor de inburgeraars noodzakelijk zijn voor het zelfstandig functioneren in de Nederlandse samenleving. De eindtermen zijn gericht op situaties rond fundamentele rechten en plichten en alledaagse situaties waarmee de inburgeraar te maken kan krijgen, zoals bijvoorbeeld discriminatie. De eindtermen zijn daarmee een neerslag van de in de Nederlandse samenleving geldende waarden en normen. Er is lesmateriaal waar aandacht aan homoseksualiteit wordt gegeven. Binnen de eindtermen wordt ruimte aan docenten gegeven om te bepalen welke lesmaterialen gebruikt worden en hoe de lessen worden vormgegeven. Docenten zullen tevens, mede geleid door de leervermogens en de studievaardigheden van de deelnemer, bepalen hoe diep op onderwerpen kan worden ingegaan.
Ook in het nieuwe inburgeringsstelsel is binnen de eindtermen van het onderdeel Kennis van de Nederlandse samenleving aandacht besteed aan seksualiteit en homoseksualiteit.
Kunt u aangeven wat het kabinet op internationaal en Europees niveau concreet doet en gedaan heeft voor de aanpak van discriminatie op grond van seksuele geaardheid en het opheffen van verschil in de wettelijke bescherming tussen de verschillende discriminatiegronden? Wat houdt bijvoorbeeld het aansluiting zoeken bij de door de Europese Commissie aangekondigde stappen op dit terrein en de Sociale Agenda precies in?
De Nederlandse regering zet zich in EU-verband, maar ook binnen de VN, de OVSE en de Raad van Europa, in voor de strijd tegen racisme en discriminatie, zonder daarbij onderscheid te maken tussen de verschillende discriminatiegronden. In het verleden heeft Nederland zich sterk gemaakt voor het opnemen van seksuele gerichtheid in richtlijn 2000/78/EG van 2 december 2000. Deze richtlijn, die gebaseerd is op artikel 13 van het EG-verdrag, verplicht de lidstaten maatregelen te nemen ter bestrijding van discriminatie op grond van onder andere seksuele gerichtheid. In het kader van het Nederlands voorzitterschap heeft Nederland op 22 en 23 november 2004 de conferentie «Gelijkheid in een toekomstig Europa» georganiseerd waarin onder andere veel aandacht is besteed aan het onderwerp seksuele gerichtheid. Deelnemers uit deze groep hebben zelf een actieve bijdrage aan deze conferentie geleverd. Deze bijeenkomst is voorafgegaan door een pre-conferentie «Mainstreaming policies on sexual orientation in Europe» op 19 en 20 november.
Tevens wordt er aandacht besteed aan discriminatie op grond van seksuele gerichtheid in het kader van (ambtelijke) uitwisselingen en contacten met andere EU lidstaten, zoals met Litouwen. De Europese Commissie heeft voorgesteld om het jaar 2007 uit te roepen tot het jaar van gelijke kansen voor iedereen. Door een Europees Jaar is het mogelijk voor voorlichting te zorgen, de politieke aandacht op problemen te vestigen en de belangrijkste belanghebbenden actief in te schakelen. De EU vraagt daarnaast in het kader van discriminatiebestrijding expliciet aandacht voor discriminatie op grond van seksuele gerichtheid tijdens de jaarlijkse zittingen van de VN-Mensenrechtencommissie en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN. Aansluiting met de sociale agenda wordt gelegd door de koppeling met de Europese arbeidsmarktrichtlijn tegen discriminatie op de werkvloer, waaronder homodiscriminatie.
Is het vanuit emancipatoir oogpunt niet beter te verdedigen dat lesbische ouderparen dezelfde juridische status krijgen als heteroseksuele ouderparen bij de geboorte van een kind? Zou het dan niet meer voor de hand liggen om het kind door één van de moeders (de niet biologische) te laten erkennen in plaats van via een zeer omslachtige adoptieprocedure het afstammingsrecht te regelen?
Vanuit emancipatoir oogpunt is het wellicht verdedigbaar dat lesbische ouderparen, zo mogelijk, dezelfde juridische status krijgen als heteroseksuele ouderparen bij de geboorte van hun kind. Maar het streven naar emancipatie kan natuurlijke verschillen en beperkingen niet ongedaan maken. De figuur van erkenning kan dan ook niet zonder meer voor vrouwelijke partners van de moeder worden open gesteld. De minister van Justitie heeft in zijn brief van 9 mei 2005 (Kamerstukken II 2004–2005, 28 457 en 26 672, nr. 23) uiteen gezet welke overwegingen ten grondslag liggen aan de keuze voor een adoptieprocedure in plaats van de figuur van erkenning door de vrouwelijke partner van de moeder. Zo dient de positie van de biologische vader in aanmerking te worden genomen. Voorkomen moet worden dat aan de rechten van de biologische vader, die mogelijk ook een afstammingsrelatie met het kind zal willen vestigen, voorbij wordt gegaan. Daarnaast wordt de erkenner vermoed de biologische vader te zijn. Voor het scheppen van een familierechtelijke band met een niet-biologische ouder is, ook elders, de adoptie als rechtsfiguur beschikbaar. En tot slot kan worden gewezen op het risico dat in het buitenland de juridische band tussen niet-biologische ouder en kind niet wordt erkend indien die band niet door een rechterlijke uitspraak in het leven is geroepen. Daar komt nog bij dat de figuur van erkenning in het buitenland in de regel is voorbehouden aan de man. De kans is reëel dat andere landen de figuur van erkenning van een kind door een vrouwelijke partner van de moeder niet zullen erkennen. In dat geval wordt de vrouwelijke partner van de moeder die naar Nederlands recht familierechtelijke betrekkingen met het kind heeft, in het buitenland niet beschouwd als ouder van het kind. Met het oog op de positie van het kind moet de Nederlandse wetgever dit risico niet nemen.
Wat is uw rol in het verspreiden van «best practices» op het gebied van gemeentelijke maatregelen anders dan het faciliteren van kenniscentra?
Op het welzijnsterrein stimuleert VWS lokale vernieuwingen. Verder worden goede praktijkvoorbeelden verzameld, gevalideerd en verspreid. Dit gebeurt ondermeer door de activiteiten van landelijke kenniscentra te subsidiëren en tijdelijke projectsubsidies te verstrekken aan lokale experimenten en projecten.
Kunt u een overzicht geven van de hoogte van de subsidie van het project De Dialoog voor de verschillende jaren waarin het project subsidie heeft gekregen en nog zal krijgen?
Naast de PvdA-fractie hebben de fracties van D66 en SGP over ditzelfde onderwerp vragen gesteld (respectievelijk 42 en 60a/65):
De Dialoog, de brede maatschappelijke discussie over homoseksualiteit en religie, lijkt een geschikt middel om de spanningen tussen bepaalde groepen allochtonen en homoseksuelen bij de wortel aan te pakken. Waarom vermindert het kabinet desondanks de ondersteuning van dit project met 100 000 Euro?
Is het doel van bevordering van de dialoog met diverse levensbeschouwelijke groepen erop gericht deze groepen van standpunt ten aanzien van homoseksualiteit te doen veranderen of alleen om strafrechtelijke discriminatie tegen te gaan?
Welke landelijke organisaties krijgen steun voor dialoog en toenadering met levensbeschouwelijke groepen en voor welke bedragen? Welke subsidievoorwaarden en einddoelen zijn hiervoor gesteld? Hoe passen deze voorwaarden en doelen bij het terughoudende subsidiebeleid?
Het project De Dialoog is in handen van een samenwerkingsverband van COC Nederland, het Humanistisch Verbond, stichting Yoesuf en Islam en Burgerschap. Bij de uitvoering van het meerjarige project laten zij zich adviseren door een breed samengestelde adviesgroep van personen uit de kring van verschillende maatschappelijke en levensbeschouwelijke organisaties.
Doel van het project is om vanuit wederzijds respect, ontmoetingen in het land te organiseren tussen verschillende levensbeschouwelijke groepen en homoseksuelen.
Voor het driejarige project Dialoog-I was € 530 000 beschikbaar. Voor het eveneens driejarige vervolgproject Dialoog-II is nu € 540 000 beschikbaar. Het project sluit goed aan bij een van de speerpunten in de beleidsbrief en past binnen het VWS subsidiebeleid.
Welke overwegingen liggen eraan ten grondslag dat u veiligheid op school zo nadrukkelijk koppelt aan risicoleerlingen? In hoeverre betekent deze focus dat de veiligheidsproblematiek buiten het blikveld blijft?
De inzet van OCW ter bevordering van een veilig schoolklimaat staat beschreven in het plan van aanpak veiligheid in het onderwijs en de opvang van risicoleerlingen, dat de Minister van OCW op 19 mei 2004 aan uw Kamer heeft aangeboden (29 240, nr. 5) en vervolgens op 17 juni van dat jaar met u is besproken. De maatregelen uit dit plan van aanpak vormen samen een driesporenbeleid, bestaande uit preventieve, curatieve en repressieve acties. Met de repressieve maatregelen heeft de Minister van OCW gehoor gegeven aan de behoefte van het veld aan tijdelijke opvangmogelijkheden voor gedragsmoeilijke leerlingen die niet in het onderwijs te handhaven zijn.
De keuze voor de ingezette maatregelen komt voort uit rondetafelgesprekken met het veld, uit de hoorzittingen over veiligheid in het onderwijs die uw Kamer in maart 2004 heeft gehouden en uit de verschillende onderzoeken naar veiligheid in het onderwijs die in de eerste helft van 2004 zijn uitgevoerd. De onderbouwing wordt door al deze gesprekken en onderzoeken gevormd.
De afgelopen periode heeft OCW de acties uit het plan van aanpak volgens planning tot uitvoering gebracht. Hiervoor wordt door OCW structureel bijna € 90 miljoen per jaar uitgetrokken (Kamerstukken 29 240, nr. 5).
Wat heeft de volgorde van invoering van inspectietoezicht bij de aanpak van discriminatie, eerst in het primair onderwijs en het jaar daarna in het voortgezet en in het beroepsonderwijs, te maken met de ernst van de problematiek van homodiscriminatie in deze sectoren?
De volgorde van invoering heeft niets te maken met de ernst van de problematiek in de respectievelijke sectoren. Alles verloopt in één jaar, alleen na elkaar: dus eerst PO, dan VO, dan Bve. Dit heeft te maken met de volgorde van het kunnen aanpassen van de werkwijze in het toezicht en de omvang hiervan.
Betekent uw opmerking over vertrouwensinspecteurs dat op dat punt het bestaande beleid voldoet? Zo neen, wat gaat u dan ondernemen om de vertrouwensinspecteurs een nadrukkelijker rol te laten spelen bij de bestrijding van homodiscriminatie?
Ja.
Wat onderneemt u om scholen die de problematiek van homodiscriminatie tot nu toe ontkennen of verwaarlozen te attenderen op de goede praktijkvoorbeelden?
Scholen zijn zelf primair verantwoordelijk voor veiligheid, en homotolerantie maakt daar onderdeel van uit. OCW stelt scholen in staat adequaat beleid te voeren over deze problematiek, en faciliteert daartoe ondersteunende activiteiten zoals de website www.gayandschool.nl.
Zoals in het antwoord op vraag 7 wordt aangegeven zal de Inspectie van het Onderwijs het toezicht op de veiligheid en tolerantie aanscherpen, waarbij alle scholen zich op dit thema moeten verantwoorden.
Verder ondersteunt OCW het project «De Vrolijke Schooldag» (zie voor informatie over dit project het antwoord op vraag 8) en het project «4 Stenen in de vijver» financieel. Voor de inhoud van dit laatste project verwijst OCW naar het antwoord op vraag 21.
Waaraan moet worden gedacht bij het in scholen «breed implementeren» van het vergroten van de tolerantie?
OCW heeft de ontwikkeling en verspreiding van (nieuw) materiaal hierover bevorderd, en heeft scholen ondersteund. Daarnaast roept de Minister van OCW, wanneer dat relevant is, herhaaldelijk scholen en maatschappelijke organisaties op om in hun beleid expliciet aandacht te besteden aan homotolerantie. Verder heeft OCW het project «4 stenen in de vijver» gesubsidieerd. Dit project beoogt scholen zo ver te krijgen dat zij structureel aandacht gaan besteden aan tolerantie voor homoseksuelen, lesbiennes en biseksuelen. Het project wordt uitgevoerd door het COC en het APS. Het project loopt tot 1 september 2006. Dan moet duidelijk zijn hoe een brede implementatie in scholen het beste bewerkstelligd kan worden.
Wiens vraag wordt bedoeld bij een vraaggestuurde afstemming van het project «De vrolijke schooldag» met scholen? Gaat het om ouders, schoolleiders of onderwijspersoneel en scholieren?
Het gaat hier vooral om de vraag vanuit de schoolleider of het schoolbestuur.
Wat kunt u melden over de opzet, frequentie en aantallen genodigden van de regionale bijeenkomsten over leermiddelen en het bespreken van homoseksualiteit in de klas?
De organisatie van deze regionale bijeenkomsten ligt in handen van het Landelijk Platform Openbaar Onderwijs (CBOO), het landelijke netwerk dat in de positie verkeert dat zij gemakkelijk een groot deel van het PO- en VO-veld bereikt.
Nog dit jaar zal de eerste van bedoelde bijeenkomsten plaatsvinden in de regio Midden. Er zullen in totaal 5 regionale bijeenkomsten worden gehouden; in de regio’s Noord, Oost, Zuid en West zal dat in 2006 gebeuren. Mocht naar aanleiding van de bijeenkomsten de belangstelling groot zijn, dan zullen eventueel meerdere bijeenkomsten worden georganiseerd.
Op elke bijeenkomst zullen enkele tientallen relevante actoren worden uitgenodigd. Behalve over de genoemde leermiddelen worden de bijeenkomsten breder ingezet: het zal onder meer over door scholen te ontwikkelen (nieuw) beleid ten opzichte van homoseksualiteit gaan.
Is het plan van aanpak voor de toekomstige inrichting van de antidiscriminatie bureaus al klaar? Zo ja, wordt de Kamer over de inhoud geïnformeerd?
Neen, nog niet. Het plan van aanpak, dat een advies is van de Regiegroep Toekomst Antidiscriminatiebureaus aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, zal in december aangeboden worden. De Kamer zal op dat moment over de uitkomsten worden geïnformeerd. Tevens zal uw Kamer worden geïnformeerd over hoe de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie voornemens is met het advies om te gaan.
Is het in het kader van de bestrijding van discriminatie en geweld tegen onder andere homoseksuelen niet beter om bij aangiftes de aanleiding van discriminatie en geweldsincidenten te registreren? Zo neen, waarom niet?
Ja. In het kader van de Aanwijzing Discriminatie 2003 moeten ten behoeve van het Openbaar Ministerie periodiek overzichten van discriminatie-incidenten worden geleverd. Ook zijn dergelijke gegevens noodzakelijk voor rapportages op grond van internationale verdragen. Uit de quickscan van het Landelijk Bureau Discriminatiezaken (mei 2005) blijkt dat dit nog niet bij alle politiekorpsen in voldoende mate gebeurt. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Welke onderzoeken en projecten in het kader van gelijke behandeling op de werkvloer worden gesubsidieerd?
SZW heeft door bureau IVA het Bedrijvenonderzoek gelijke behandeling en werving en selectie laten uitvoeren. Het onderwerp gelijke behandeling op grond van seksuele gerichtheid is bij dit onderzoek betrokken om inzicht te krijgen in de algemene situatie op de werkvloer. Omdat dit onderzoek helaas geen duidelijk beeld geeft van de aard en omvang van problemen rond homoseksualiteit en arbeid in de praktijk, levert SZW een bijdrage aan het door VWS geïnitieerde onderzoek naar de acceptatie van homoseksualiteit in Nederland. Op 1 december 2004 is de campagne «Discriminatie? Niet met mij!» van start gegaan. Deze campagne richt zich in eerste instantie op personen die kwetsbaar kunnen zijn voor discriminatie en ongelijke behandeling.
Het gaat evenals bij de vorige campagne «Discriminatie? Bel gelijk» om alle discriminatiegronden, waaronder seksuele voorkeur. De campagne wordt voor 80% uit het Europese Actieprogramma ter bestrijding van discriminatie (artikel 13 EG-Verdrag) gefinancierd en voor 20% door de betrokken ministeries. Daarnaast heeft SZW een projectsubsidie verstrekt aan COC Nederland voor een project in de banksector, de detailhandel en de onderwijssector. Doel van dit project «1+1» is om arbeidsorganisaties in die sectoren te stimuleren diversiteitbeleid en gelijke behandeling te verankeren in hun personeels- en organisatiebeleid en hiermee discriminatie op de arbeidsmarkt tegen te gaan.
Defensie subsidieert een onderzoek naar gelijke behandeling van homoseksuelen binnen de krijgsmachtonderdelen. Dit onderzoek sluit tevens aan bij het brede SCP onderzoek dat in opdracht van VWS wordt gehouden onder de Nederlandse bevolking naar de acceptatie van homoseksuelen.
Op het domein van BZK en de politie gaat binnenkort een onderzoek van start, dat zich zal richten op de omgangsvormen binnen de politiekorpsen en onder andere de werkbeleving van homoseksuele politiefunctionarissen.
OCW heeft de veiligheidsmonitor-VO ingesteld, waarin aan onder andere homoseksuele docenten specifiek gevraagd wordt naar de veiligheidsbeleving op de werkvloer.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot erkenning van in Nederland gesloten huwelijken van paren van gelijk geslacht op Aruba en de Antillen?
Het Gemeenschappelijk Hof van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft op 23 augustus jl. verklaard dat het huwelijk tussen mevrouw Oduber en mevrouw Lamers «vatbaar is voor inschrijving» in de burgerlijke stand. Omdat Aruba ervoor gekozen heeft om alle niet-Arubaanse huwelijken te laten inschrijven in de burgerlijke stand van Den Haag, kan het huwelijk echter niet in de Arubaanse burgerlijke stand worden ingeschreven. Het echtpaar kan volgens het Hof wel eisen dat ze in het Arubaanse bevolkingsregister als gehuwd worden geregistreerd. De Nederlandse regering is blij met deze uitspraak, omdat het Hof erkent dat er door Aruba geen openbare-ordetoets mag worden toegepast op Nederlandse huwelijken, wat geheel in lijn is met de jurisprudentie van de Hoge Raad. In Nederland gesloten huwelijken zijn dus geldig in Aruba (en de Nederlandse Antillen). Dit is een direct gevolg van het Statuut en de wens van Aruba om deel uit te maken van het Koninkrijk. Het is op dit moment nog onduidelijk of Aruba in cassatie gaat tegen deze uitspraak.
Kunt u per lidstaat van de Europese Unie aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot erkenning van een in Nederland gesloten huwelijk van een paar van gelijk geslacht?
Zo’n in Nederland gesloten huwelijk wordt in het buitenland slechts erkend door de landen die het zelf ook kennen. In de Europese Unie zijn dat alleen Nederland, België en sinds kort ook Spanje.
In hoeverre voldoen de in 2004 aangesloten lidstaten aan het verdrag van de Europese Unie tegen discriminatie van homoseksuelen?
Alle nieuwe EU-lidstaten die in 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden, hebben uiteraard zowel het Verdrag betreffende de Europese Unie (EU-verdrag) als het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-verdrag) ondertekend en daarmee het acquis communautaire aanvaard. Het acquis communautaire bevat voldoende waarborgen voor de bescherming tegen discriminatie op grond van seksuele gerichtheid. Zo bepaalt Artikel 6 EU-verdrag onder meer dat de Europese Unie de fundamentele rechten van de mens eerbiedigt, waartoe ook het verbod van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid behoort. Eenzelfde verbod is opgenomen in artikel 21 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Het Europese Hof van Justitie heeft rechtsmacht om toe te zien op de naleving van dit discriminatieverbod. Ook de Raad kan ingevolge artikel 13 EG-verdrag maatregelen nemen ter bestrijding van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid. Richtlijn 2000/78/EG van 2 december 2000 is gebaseerd op artikel 13 van het EG-verdrag. Deze richtlijn verplicht de lidstaten maatregelen te nemen ter bestrijding van discriminatie op grond van onder andere seksuele gerichtheid. Naar aanleiding van Europese antidiscriminatie wetgeving zijn de nationale wetgevingen in de EU in de afgelopen jaren aanzienlijk gewijzigd. De Europese Commissie heeft echter vastgesteld dat sommige belangrijke bepalingen nog niet in alle lidstaten volledig in nationaal recht zijn omgezet en heeft haar zorgen daarover geuit. In 2006 zal de Commissie verslag over de omzetting van Richtlijn 2000/78/EG uitbrengen en eventueel voorstellen indienen om de richtlijn te herzien en bij te werken.
Welke initiatieven worden genomen om de homo-emancipatie in de kandidaat-lidstaten te bevorderen?
Het ministerie van Buitenlandse Zaken biedt door het Matra-programma de mogelijkheid om initiatieven van derden in de kandidaat-lidstaten te ondersteunen.
In Roemenië heeft een met Matra-gelden gefinancierd en inmiddels afgerond project geleid tot de succesvolle oprichting van een homo-belangenorganisatie. Een identieke activiteit in Bulgarije was vooralsnog minder succesvol.
Daarnaast beschikken de ambassades in de kandidaat-lidstaten over fondsen onder het Matra Kleine Ambassade Projecten (KAP) Programma. In Turkije en Bulgarije zijn via dit programma de afgelopen jaren enkele kleinschalige, lokaal geïnitieerde initiatieven ter bevordering van homo-emancipatie ondersteund.
Welke acties heeft u ondernomen als coördinator homo-emancipatiebeleid in contacten met andere landen op dit vlak?
De afgelopen periode is op dit terrein ambtelijk contact gelegd met Oostenrijk, België, Tsjechië, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Ierland, Luxemburg, Slovenië, Spanje, Zweden, Turkije en het Verenigd Koninkrijk. Dat heeft geleid tot een eerste Europese bijeenkomst tijdens het Nederlands EU voorzitterschap en een brief aan het Brits EU voorzitterschap met daarin de uitkomsten van de bijeenkomst. In de uitwisseling tussen Vlaanderen en Nederland worden, samen met het voor de coördinatie van het homo-emancipatiebeleid in Vlaanderen verantwoordelijke ministerie van Gelijke Kansen, enkele werkbezoeken voorbereid.
Stelt Forum hetzelfde bedrag beschikbaar vanuit de hem ter beschikking staande subsidie voor het bespreken van homoseksualiteit in eigen kring van organisaties van etnische minderheden als in 2005 beschikbaar was via het amendement Van der Laan? Zo neen, hoeveel dan? Wordt de voorzetting van deze activiteit gegarandeerd?
Aan FORUM is conform het amendement van der Laan, dat betrekking had op het begrotingsjaar 2005, een bedrag van € 349 600 beschikbaar gesteld voor de uitvoering van het masterplan «Bespreekbaar maken van homoseksualiteit in etnische kring». Met FORUM is afgesproken dat het onderwerp «Bespreekbaar maken van homoseksualiteit in etnische kring» een van de beleidsprioriteiten van FORUM zal zijn in het werkplan voor 2006. Aangezien FORUM voor het totaal van het werkplan gesubsidieerd wordt zijn aparte additionele middelen niet nodig.
Kan worden aangegeven met welke maatregelen het kabinet de ontwikkeling van groeiende intolerantie jegens homoseksuelen in de kiem wil smoren?
In de aanpak van tolerantie jegens homoseksuelen kiest het kabinet om de komende jaren extra in te zetten op: rechtshandhaving, een plan van aanpak voor veiligheid op school, verscherpt inspectietoezicht op scholen, periodiek onderzoek naar de sociale acceptatie van homoseksuelen, stimuleren van de nodige publieke toenadering tussen homoseksuelen en levensbeschouwelijke en etnische bevolkingsgroepen en onderstrepen van het verbod op discriminatie van homoseksuelen als ononderhandelbare norm in onze samenleving.
Deelt het kabinet de analyse van COC Nederland in de brief van 19 september voor wat betreft de onveiligheid in het onderwijs? Zo ja, is het kabinet bereid de door het COC voorgestelde maatregelen te nemen? Zo neen, waarom deelt het kabinet de analyse van het COC niet of waarom wil het de voorgestelde maatregelen niet nemen?
Op dit moment zijn er nog onvoldoende gegevens bekend om een gefundeerd oordeel te kunnen geven over de analyse van het COC. Inmiddels is de uitvoering van de VO-Veiligheidsmonitor (zie antwoord op vraag 7) in gang gezet, waarvan ik de uitkomsten afwacht, zodat het ministerie van OCW, op basis van de meest recente gegevens, een onderbouwde analyse kan maken.
Aan de door het COC voorgestelde maatregel een deel van het Veilige-Schoolbudget te oormerken voor bevorderen veiligheid homoseksule leerlingen en docenten (€ 0,5 miljoen) zal OCW evenwel niet tegemoet komen om de volgende redenen:
In het veilige-schoolbudget kunnen geen bedragen geoormerkt worden door het ministerie aangezien dat indruist tegen de besturingsfilosofie die het ministerie van OCW in het kader van «good governance» aanhoudt. Autonomie voor de scholen staat hoog in het vaandel; het is aan scholen zelf om hun veiligheidsbudget in te vullen. Scholen kunnen, afhankelijk van hun situatie, een passende inschatting maken om een deel van deze middelen in te zetten voor beleid en uitvoering op het gebied van veiligheid voor homoseksuelen.
Het ministerie van OCW waarborgt op een andere manier dat aandacht wordt geschonken aan het vergroten van de tolerantie, namelijk door middel van het aanscherpen van het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs op beleid en uitvoering daarvan op het gebied van tolerantievergroting door scholen.
In principe verleent het ministerie van OCW geen subsidies voor activiteiten die vergelijkbaar zijn met de scholiereneditie van Expreszo. Het ministerie OCW heeft dat voorheen ook niet gedaan: de incidentele subsidie waarvan Expreszo in 2004 gebruik heeft gemaakt, was door mij beschikbaar gesteld ter ondersteuning van het grotere project Pink Quest, waarvan Expreszo een onderdeel was. Bovendien is vorig jaar, tijdens overleg met diverse belangenorganisaties en het APS, geconstateerd dat een nieuwe scholiereneditie niet bij zou dragen aan meer structurele aandacht voor diversiteitsbeleid in het onderwijs (Kamerstukken 29 240, nr. 2). OCW zal in 2006 dan ook geen nieuwe scholiereneditie van Expreszo subsidiëren.
Waarom is gelet op de problematiek van «tussen twee culturen levende» allochtone homoseksuele jongeren niet overwogen de subsidie aan Forum structureel te maken?
Het onderwerp «Bespreekbaar maken van homoseksualiteit in etnische kring» is een van de beleidsprioriteiten van FORUM in het werkplan voor 2006. Aangezien FORUM voor het totaal van het werkplan gesubsidieerd wordt zijn aparte additionele middelen niet nodig.
Ziet het kabinet een bemiddelende rol voor zich waar het gaat om de wijze waarop wordt omgegaan met zogenaamde homoseksuele ontmoetingsplaatsen (HOP’s)? Is het waar dat in de afgelopen jaren feitelijk veel HOP’s door gewijzigd overheidsbeleid zijn verdwenen en dat homoseksuele bezoekers van dergelijke plekken in toenemende mate worden bekeurd? In hoeverre is er sprake van een zich steeds naar andere locaties verplaatsend verschijnsel? Deelt het kabinet de visie van COC Nederland terzake?
Zie het antwoord op vraag 37.
Is het kabinet bereid met beheerders/eigenaren van terreinen in overleg te treden om te bevorderen dat een aantal HOP’s tot stand komt of in stand blijft op locaties waar overlast voor omwonenden of voorbijgangers niet of nauwelijks aanwezig zal zijn?
De D66-fractie heeft in vraag 58 eveneens het onderwerp homo-ontmoetingsplaatsen aan de orde gesteld.
(tevens antwoord op vraag 36 en 58).
Algemeen geldt dat als er in een gemeente een onveilige situatie optreedt, dan van de gemeente verwacht mag worden dat ze daar iets aan doet.
Het bieden van een veilige omgeving is immers in de eerste plaats een zaak van gemeenten. Er zijn veel verschillende situaties denkbaar waarin sprake is van onveiligheid. Ook homo-ontmoetingsplekken kunnen daaronder vallen. In welke mate gemeenten aandacht moeten geven aan de homo-ontmoetingsplekken is vanwege de specifiek plaatselijke situatie een taak van het lokaal bestuur. De belangenafweging van openbare orde, veiligheid, gezondheidsvoorlichting en preventie en het beheer en inrichting van de openbare ruimte kan het beste op lokaal niveau gestalte krijgen.
Ik zal het Kenniscentrum Lokaal Homo-emancipatiebeleid vragen de bestaande goede praktijkvoorbeelden (zoals bijvoorbeeld de gemeenten Best en Den Haag) te verzamelen en deze beschikbaar te stellen.
Verheugd wordt geconstateerd dat uit deze brief een gevoel van urgentie spreekt en dat het kabinet de haperende homo-emancipatie, meer dan in de vorige beleidsbrief, serieus neemt. Waarom worden er in deze brief echter nauwelijks nieuwe maatregelen getroffen om de problemen te lijf te gaan?
De volgende nieuwe maatregelen zijn genomen: een aantal gemeenten krijgt steun bij experimenten rond de hulpverlening, opvang, advies, voorlichting aan en netwerkversterking van Turkse, Marokkaanse, Antilliaanse (en andere) homoseksuelen. Verder heeft VWS extra middelen beschikbaar gesteld voor de dialoog tussen homoseksuelen en levensbeschouwelijke en etnische groepen. Tenslotte worden maatregelen die ik op dit terrein al eerder in gang heb gezet voortgezet.
Kan het kabinet aangeven waarom de gelden die de Kamer via de amendementen Van der Laan ter beschikking heeft gesteld om de problemen op het gebied van homo-emancipatie aan te pakken niet structureel worden ingezet, afgezien van de gelden op de VWS-begroting? Kan het kabinet aangeven of de gelden die VWS structureel inzet (350 000,– Euro) dezelfde gelden zijn die al in de vorige beleidsbrief werden aangekondigd?
Voor wat betreft het amendement op de Justite begroting is, met verwijzing naar het bovenstaande antwoord op vraag 32, er voor gekozen dat het onderwerp «Bespreekbaar maken van homoseksualiteit in etnische kringen» een van de beleidsprioriteiten van FORUM is voor 2006. Aangezien FORUM voor het totaal van het Werkplan structureel wordt gesubsidieërd door het ministerie van Justitie, is de continuïteit voor aandacht voor dit onderwerp gewaarborgd.
Voor wat betreft het amendement op de OCW begroting, is dit niet juist. Zoals reeds in de aanbiedingsbrief is toegelicht is in 2006 € 350 000,– gereserveerd voor het bevorderen van homo-tolerantie (artikel 3, post; stelselonderhoud, onderdeel; onderwijsverzorging en projecten). Daarnaast trekt OCW structureel € 90 miljoen per jaar uit voor veiligheid op scholen. Deze middelen gaan vrijwel in zijn geheel naar (samenwerkingsverbanden van) scholen. Deze middelen stellen scholen in staat beleid op het gebied van veiligheid te ontwikkelen; vervolgens is het aan de scholen zelf om te bepalen hoe groot dit bedrag specifiek ten behoeve van de veiligheid voor deze doelgroep zal zijn, afhankelijk van hun specifieke omstandigheden.
Voor wat betreft het amendement op de VWS begroting, komen de middelen die VWS voor dit doel de komende jaren beschikbaar stelt boven op de middelen die VWS al in de brief van 27 augustus 2004, 27 017, nr. 7 beschikbaar had gesteld.
Kan het kabinet aangeven waarom de verantwoordelijkheid voor homo-emancipatie grotendeels bij lokale overheden en maatschappelijke organisaties wordt gelegd? Is het reëel te verwachten dat gemeenten en maatschappelijke organisaties in staat zijn de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid op dit gebied over te nemen? Ontbreken daarvoor niet vaak de expertise, middelen en belangstelling?
De sociale en juridische acceptatie van homoseksuelen in onze samenleving is niet alleen een taak van het rijk. Ook andere overheden, maatschappelijke organisaties, burgers en sociale partners dragen aan de samenleving bij.
Het welzijnsterrein is, sinds de Welzijnswet, gedecentraliseerd naar gemeenten. Gemeentebesturen en (gesubsidieerde) private instellingen bepalen in de praktijk het lokale welzijnsbeleid. Datzelfde geldt voor het lokale homo-emancipatiebeleid. Tegen die achtergrond is er géén sprake van het «overnemen van verantwoordelijkheden van de rijksoverheid». Verder worden genoemde partijen via de kennisinfrastructuur en projecten ondersteund.
De Onderwijsinspectie gaat homovriendelijkheid in haar onderzoeken betrekken. Aan welke eisen moeten scholen minimaal voldoen? Wat dient er te gebeuren wanneer het op een school niet goed blijkt te gaan met de veiligheid van homoseksuele leerlingen en docenten? Bent u bereid een budget vrij te maken om scholen te prikkelen aan een homovriendelijk klimaat te werken? Bent u bereid een nieuwe scholiereneditie van het homojongerenmagazine Expreszo te subsidiëren? Zo neen, waarom niet?
Met betrekking tot het thema homovriendelijkheid zullen scholen verantwoording moeten afleggen over hun beleid en geldt het aangescherpte toezicht dat de Inspectie van het Onderwijs ook op dit punt houdt. De inspectie neemt diversiteit mee in haar reguliere toezicht op de instellingen.
Scholen moeten in het kader van veiligheid inzicht hebben in de beleving van veiligheid waaronder (homo)discriminatie door leerlingen en personeel. Scholen moeten aangeven welke preventieve acties zij hebben uitgezet waaronder beleid en maatregelen, en scholen moeten duidelijk maken wat zij doen na een situatie van onveiligheid.
Op het moment dat een school onvoldoende aandacht besteedt aan de veiligheid van haar homoseksuele docenten en/of leerlingen, zal dat bij de Inspectie bekend worden waarna deze gepaste actie onderneemt.
Voor wat betreft de inzet van een budget wijs ik u naar de antwoorden van de Minister van OCW op de vragen 8, 20, 21 en (gedeelte van) 39, waaruit blijkt dat op verschillende manieren, structureel en incidenteel, middelen hiervoor worden aangewend.
Voor de vraag over een nieuwe scholiereneditie van Expreszo zij verwezen naar het antwoord op vraag 34.
De Dialoog, de brede maatschappelijke discussie over homoseksualiteit en religie, lijkt een geschikt middel om de spanningen tussen bepaalde groepen allochtonen en homoseksuelen bij de wortel aan te pakken. Waarom vermindert het kabinet desondanks de ondersteuning van dit project met 100 000 Euro?
Zie mijn antwoord op vraag 16.
Waarom is er nog altijd geen sprake van politieregistratie van discriminatie- en geweldsincidenten met homofobie als aanleiding? Bent u bereid om voor politie en buurtregisseurs trainingstrajecten te laten ontwikkelen voor het effectief omgaan met treiterincidenten jegens homoseksuelen in de woonomgeving?
Aparte trainingen laten ontwikkelen is niet aan de orde omdat in alle reguliere basistrainingen het optreden bij incidenten met vervelende gevolgen en het bejegenen van publiek reeds bijzondere aandacht wordt geschonken. De incidenten geven geen aanleiding voor het nemen van andere, structurele maatregelen.
Zie verder de antwoorden op vraag 9 en 25.
Bent u bereid te bevorderen dat in een lespakket over (botsende) grondrechten in de pluriforme samenleving ook aandacht wordt besteed aan discriminatie op grond van seksuele gerichtheid?
Mede ter uitvoering van de motie-De Vries c.s. (Kamerstukken II 2004/05, 29 614, nr. 5) wordt een plan van aanpak opgesteld ter bevordering van de kennis van (botsende) grondrechten.
Of het plan van aanpak zal voorzien in het opstellen van concrete lespakketten en zo ja op welke manier, is op dit moment nog niet duidelijk. Als er iets op dat terrein komt, zal daarin zeker aandacht worden besteed aan het verbod van discriminatie op grond van, onder meer, homo- of heteroseksuele gerichtheid.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond de projecten gericht op het creëren van opvang van allochtone homoseksuelen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond de projecten gericht op het bespreekbaar maken van homoseksualiteit in etnische kring? Verwacht u dat dergelijke projecten structureel effect kunnen sorteren, nu bijvoorbeeld de subsidie aan Forum eenmalig en relatief gering is? Zo ja, waarom? Is het waar dat pas op 11 mei jl. opdracht is verleend aan het landelijke kenniscentrum Forum voor een masterplan «Bespreekbaar maken van homoseksualiteit in etnische kringen» en dat het kabinet verwachtte dat de uitvoering al in augustus van start kon gaan?
Is het niet beter om de betrokken organisaties de tijd te geven om een degelijk plan uit te werken en hen de mogelijkheid te geven het ook nog in 2006 uit te voeren?
Het masterplan van FORUM wordt geheel in 2005 uitgevoerd. FORUM zet de projecten momenteel op, in samenwerking met de uitvoerende organisaties zoals onder andere: COC, stichting Habibi Ana, stichting Yoesuf, Humanistisch Verbond, Schorer, Kenniscentrum voor homo-emancipatiebeleid, LBR, Rotterdam Verkeert. Partners bij dit masterplan zijn: de LOM-organisaties en overkoepelende moslimorganisaties CGI. Het Masterplan is ook aan de beoogde partner CMO voorgelegd, maar daar was tot op de dag van indiening van het Masterplan bij de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, geen reactie op ontvangen.
De activiteiten richten zich op het bespreekbaar maken van homoseksualiteit in etnische kringen binnen de brede doelgroep jongeren (m/v) met een allochtone achtergrond. Daarnaast richt het masterplan zich ook op «kringen» rondom de doelgroep en op de Nederlandse samenleving (met name autochtone leeftijdgenoten) als geheel.
Met het beschikbaar gestelde bedrag van € 350 000 wordt in 2005 een reeks van activiteiten ondernomen, zoals bijvoorbeeld: een serie lokale bijeenkomsten, een speciale jongerenkrant en ander voorlichtingsmateriaal, radio-discussieprogramma’s, trainingen, werkgroepen voor professionals en een slotmanifestatie.
Om uitspraken te kunnen doen over het structurele effect van de projecten zal FORUM de behaalde resultaten monitoren en evalueren.
Reeds aan het begin van 2005 zijn de eerste voorbereidende gesprekken gevoerd met FORUM om te komen tot een gedegen masterplan, hetgeen vervolgens heeft geleid tot de opdracht d.d. 11 mei 2005.
Tijdens het vorige algemeen overleg over het homo-emancipatiebeleid (27 017, nr. 9) hebben diverse fracties het kabinet gevraagd om de problematiek van de roze ouderen structureel aan te pakken. Waarom is het kabinet niet bereid projecten te steunen die beogen deze problemen aan te pakken?
VWS heeft COC Nederland een projectsubsidie verstrekt voor een landelijke bijeenkomst «Kom achter de roze geraniums vandaan». De resultaten van deze conferentie zullen naar verwachting inspiratie en aanknopingspunten bieden aan alle betrokken partijen om zich naar vermogen in te zetten voor het oplossen van problemen van roze ouderen. Waar dat gezien verdeling van verantwoordelijkheden en taken voor de hand ligt, ben ik bereid bij te dragen aan activiteiten die beogen de problemen van roze ouderen aan te pakken.
Is het waar dat het kabinet opnieuw overweegt om de positie van de coördinerend bewindspersoon homo-emancipatiebeleid op te heffen, evenals de Interdepartementale werkgroep overheidsbeleid en homoseksualiteit? Zo ja, wat is hiervan de reden? Hoe verhoudt een en ander zich tot het uitdrukkelijke verzoek van de Kamer om deze structuur intact te laten?
In het kader van het Programma Andere Overheid worden álle bestaande interdepartementale coördinatiestructuren tegen het licht gehouden. De mogelijkheid naar de «flexibilisering van de coördinatiestructuren» wordt daarbij nader onderzocht, waardoor de aanpak en organisatie kunnen veranderen naar gelang maatschappelijke urgenties zulks vereisen. Zodra de resultaten bekend zijn zal de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties uw Kamer terzake informeren.
Bent u bereid tegemoet te komen aan de voorstellen van COC Nederland en Amnesty International op het gebied van homoseksuele asielzoekers (o.a. volledige en structurele rapportage over de situatie rond homoseksualiteit in ambtsberichten, wijziging van de eisen aan het eerste en nader gehoor, en betere opvang van homoseksuele asielzoekers)? Zo neen, waarom niet?
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie onderneemt al de nodige acties om goede omstandigheden voor homoseksuele asielzoekers te garanderen. Hieronder wordt nader ingegaan op de afzonderlijke voorstellen van het COC en Amnesty International.
Tijdens het VAO over het asielbeleid op 29 september 2005 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in reactie op een motie van D66 toegezegd dat zij bereid is om aan de Minister van Buitenlandse Zaken te vragen om in ambtsberichten over landen waar homoseksualiteit strafbaar is of in de praktijk wordt bestraft te rapporteren over de situatie van homoseksuelen. Hiervoor is wel nodig dat asielzoekers uit die landen een beroep doen op problemen in verband met hun homoseksualiteit.
De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie is niet voornemens om de eisen aan het eerste en nader gehoor te wijzigen. Er zijn voldoende waarborgen in de asielprocedure aanwezig. In de asielprocedure kan de asielzoeker altijd zijn homoseksuele geaardheid naar voren brengen. Tijdens het nader gehoor kan de asielzoeker zijn asielmotieven uiteenzetten en aangeven waaruit de vrees voor terugkeer naar het land van herkomst vanwege zijn homoseksuele geaardheid bestaat.
De voorbereiding op het nader gehoor vindt plaats met hulp van een rechtsbijstandverlener. Ook dan kunnen problemen in verband met de homoseksualiteit worden besproken. De rechtsbijstandverlener mag aanwezig zijn bij het nader gehoor.
Aan het begin van het nader gehoor wordt standaard gewezen op het belang van het nader gehoor. Daarbij wordt uitgelegd dat de asielzoeker in vrijheid kan spreken en dat alles wat wordt besproken vertrouwelijk wordt behandeld. Er wordt dus alles aan gedaan om de asielzoeker vertrouwen te geven. In eerste instantie geeft de ambtenaar van de IND de asielzoeker ook gelegenheid om vrijuit over de asielmotieven te spreken.
De asielzoeker heeft de mogelijkheid om met hulp van de rechtsbijstandverlener aanvullingen en correcties in te dienen op het verslag van het nader gehoor. Indien hij daarbij nieuwe feiten en omstandigheden inbrengt wordt onderzocht of ze passen bij het asielverhaal en de informatie over de situatie in het land van herkomst. Als dat niet het geval is, moet de asielzoeker daarvoor uiteraard een bevredigende verklaring geven.
Voor wat betreft de vraag naar de betere opvang van homoseksuele asielzoekers merkt de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie het volgende op.
Veiligheid moet voor iedere bewoner in de opvanglocaties zoveel mogelijk gegarandeerd worden. Dit geldt in het bijzonder voor kwetsbare groepen, zoals vrouwen en meisjes en homoseksuele asielzoekers. Het COA besteedt daarom aan kwetsbare groepen in de opvang extra aandacht.
Wanneer het COA signalen ontvangt, hetzij rechtstreeks van de betrokkenen, hetzij indirect, dat een homoseksuele asielzoeker op enigerlei manier wordt gediscrimineerd en/of wordt lastig gevallen reageert het COA direct om zo de omstandigheden voor betrokkenen te verbeteren. Alle medewerkers van het COA hebben een taak in het signaleren van (vermoedens van) discriminatie, intimidatie en geweld. Dit geldt niet alleen voor ernstige vormen van discriminatie, intimidatie en geweld maar ook voor de zogenaamde kleinere incidenten, juist ook om te voorkomen dat omstandigheden ontstaan waaronder ernstiger vormen een kans kunnen krijgen.
Een veilig leefklimaat wordt voorts geborgd door intensief toezicht in combinatie met het regelmatig voeren van individuele gesprekken met asielzoekers.
De huisregels van het COA zijn, met de invoering van het nieuwe opvangmodel, aangescherpt op het gebied van discriminatie. In de huisregels van het COA is bepaald dat het (aanzetten tot) discrimineren, intimideren en uitoefenen van geweld tegen medebewoners, personeel en omwonenden van de opvanglocatie, dan wel tegen ieder ander, verboden is.
Ingevolge artikel 19 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva) 2005 is iedere asielzoeker verplicht de huisregels na te leven. Overtreding van de huisregels kan door het COA gesanctioneerd worden. Hiermee heeft het COA ook de mogelijkheid om daders van treiteren, discriminatie of intimidatie jegens homoseksuele asielzoekers in de opvang aan te pakken. In het uiterste geval leidt dit tot (tijdelijke) uitsluiting van de dader van opvangvoorzieningen.
Indien het slachtoffer dit wenst wordt ondersteuning geboden bij het doen van aangifte bij de politie. Indien aangifte bij de politie leidt tot strafvervolging van de dader, dan kan dit verblijfsrechtelijke gevolgen hebben voor de dader.
De weerbaarheidstraining die het COA aanbiedt aan vrouwen en meisjes wordt binnenkort ook aangeboden aan homoseksuele asielzoekers.
Een kanttekening is, dat het aanbieden van ondersteuning en hulp aan homoseksuele asielzoekers niet altijd mogelijk is, omdat betrokkene niet durft of wil uitkomen voor zijn seksuele geaardheid. Wel zullen COA-medewerkers, indien zij twijfelen of er sprake is van problemen op grond van de seksuele geaardheid van een bewoner, in een vertrouwelijk gesprek trachten na te gaan of ingrijpen gewenst en nodig is.
Er zal voorts door het COA bij plaatsing zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de kwetsbare positie waarin homoseksuelen in de opvang (kunnen) verkeren. Ook worden homoseksuele asielzoekers gewezen op de mogelijkheid om zich te wenden tot organisaties voor homoseksuelen, zoals het COC.
Mocht de situatie in een opvanglocatie in de beleving van deze asielzoekers toch onleefbaar of onveilig worden door gedragingen van hun medeasielzoekers, wat helaas niet is uit te sluiten in sommige gevallen, dan zal in overleg met de bewoner naar een oplossing worden gezocht. Hierbij kan gedacht worden aan gesprekken of eventueel ook het zoeken van een andere locatie voor dader of slachtoffer.
Het COA heeft, op basis van het bovenstaande, voldoende mogelijkheden om problemen met betrekking tot homoseksualiteit aan te pakken.
De Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie ziet daarom in beginsel geen aanleiding om veranderingen aan te brengen in de opvangsituatie voor homoseksuele asielzoekers. Dit laat onverlet de mogelijkheid voor het COC of andere organisaties om eigenstandig een project uit te voeren mits dit, voor zover het de opvang betreft, in overeenstemming met het COA plaatsvindt.
Waarom heeft het kabinet de executies van homoseksuelen in Iran nog steeds niet publiekelijk veroordeeld?
Nederland is tegen het uitvoeren van de doodstraf in alle omstandigheden en draagt dit standpunt ook actief uit richting landen die de doodstraf nog niet hebben afgeschaft, zoals Iran. De Europese Unie heeft executies in Iran regelmatig publiekelijk veroordeeld. Zoals de Kamer reeds is medegedeeld kunnen de berichten dat de veroordeling en executie van een aantal mensen in Iran alleen op basis van homoseksualiteit heeft plaatsgevonden, niet worden bevestigd.
Bent u van plan om regimes die stellen dat zij geen mensen straffen op grond van homoseksualiteit (Iran, Egypte) zonder meer te geloven, of acht u nader onderzoek noodzakelijk?
Berichten over actuele mensenrechtenschendingen worden altijd nagetrokken door de Nederlandse ambassade ter plekke. Bij de analyse wordt alle informatie betrokken, niet alleen van overheidswege verkregen informatie, maar zeker ook informatie van lokale en internationale NGO’s.
Het kabinet stelt in zijn brief dat het er naar streeft de verschillen in wettelijke bescherming tussen de diverse discriminatiegronden op te heffen. Kan het kabinet aangeven waarom seksuele gerichtheid dan niet, zoals godsdienst en levensovertuiging, expliciet benoemd wordt in artikel 1 Grondwet?
U verwijst met uw vraag naar de zinsnede dat het kabinet zich in internationaal en Europees verband blijft inzetten voor de aanpak van discriminatie op grond van seksuele geaardheid en het opheffen van verschil in de wettelijke bescherming tussen de verschillende discriminatiegronden1. Het kabinet acht dit van groot belang omdat in internationaal en Europees verband in sommige gevallen inderdaad nog steeds sprake is van een verschil in wettelijke bescherming tussen de verschillende discriminatiegronden.
In Nederland is dit echter niet het geval. Discriminatie op grond van seksuele geaardheid is in Nederland verboden door opname in het Wetboek van Strafrecht en de Algemene wet gelijke behandeling. Bovendien valt het ook onder artikel 1 van de Grondwet. Daar valt het verbod immers onder de zinsnede «op welke grond dan ook». Het expliciteren van de grond seksuele geaardheid in artikel 1 van de Grondwet voegt in de ogen van het kabinet niets toe aan het niveau van juridische bescherming.
De Commissie Gelijke Behandeling heeft in een advies van 26 februari 2004, gesteld dat aan gronden die expliciet worden benoemd in artikel 1 van de Grondwet in de rechtspraktijk meer bescherming wordt gegeven dan aan gronden die niet expliciet worden benoemd. Inmiddels heeft het kabinet een speciaal hiertoe opgerichte commissie verzocht hier nader onderzoek naar te doen. Naar aanleiding van de bevindingen van deze commissie zal het kabinet opnieuw bezien of er al dan niet grond bestaat de huidige formulering van artikel 1 van de Grondwet aan te passen.
Het kabinet geeft aan zich te willen inspannen voor de wederzijdse erkenning van gelijkgeslachtelijke samenlevingsvormen en huwelijken. Is het kabinet bereid om hiertoe in 2006 een internationale conferentie te organiseren over de internationale erkenning van relatierechten van paren van gelijk geslacht, naar analogie van het Haags Verdrag dat internationaal huwelijken van partners van verschillend geslacht over de landsgrenzen heen erkent? Zo neen, waarom niet?
Op het terrein van de (internationale) erkenning van relatierechten van paren van gelijk geslacht loopt Nederland samen met enkele andere landen internationaal gezien voorop. De meeste landen zijn echter nog niet zover dat zij de verlening van dezelfde rechten aan paren van gelijk geslacht als aan heteroseksuele paren bespreekbaar achten.
Het is dan ook zeer de vraag of deze landen bereid zouden zijn deel te nemen aan een op initiatief van Nederland te organiseren internationale conferentie die over dit onderwerp gaat en of met een dergelijke conferentie de beoogde invloed op de houding van deze landen jegens homoseksuelen kan worden bereikt.
Er zijn ook andere wijzen waarop de wederzijdse erkenning van gelijkgeslachtige samenlevingsvormen en huwelijken internationaal onder de aandacht wordt gebracht. Zoals de minister van Justitie in de beantwoording van de vragen het lid Van der Laan (D66) inzake een internationaal uittreksel uit het huwelijksregister voor paren van gelijk geslacht van 5 september 2005 heeft aangegeven heeft de Internationale Commissie voor de Burgerlijke Stand (ICBS) de voorbereiding van een verdrag tot erkenning van het geregistreerd partnerschap ter hand genomen. De voorbereiding bevindt zich thans in een vergevorderd stadium. Bovendien kan, wanneer daartoe gelegenheid is, in het buitenland steeds aandacht worden gevraagd voor dit onderwerp.
Om deze redenen is het kabinet niet bereid om een dergelijk congres te organiseren.
Ambtenaren van de burgerlijke stand mogen nog altijd weigeren een huwelijk van twee personen van gelijk geslacht te voltrekken. Bent u bereid deze discriminerende uitzonderingsclausule af te schaffen? Zo neen, waarom niet?
De situatie blijft bestaan dat een ambtenaar van de burgerlijke stand op grond van een gewetensbezwaar kan worden vrijgesteld van het voltrekken van een huwelijk van twee personen van gelijk geslacht.
Daarvan ondervinden deze personen overigens geen nadeel en in die situatie is er ook geen sprake van discriminatie. Paren van gelijk geslacht kunnen immers in de gemeente van hun keuze in het huwelijk treden. Een gemeente moet ervoor zorgen dat gewaarborgd is dat ieder huwelijk kan worden voltrokken en dat er voldoende ambtenaren zijn ter uitvoering van deze taak.
Kan het kabinet aangeven op welke wijze druk is uitgeoefend op het Arubaanse en het Antilliaanse kabinet om de erkenning van in Nederland gesloten huwelijken door partners van gelijk geslacht te bevorderen.
Erkenning van Nederlandse huwelijken door de Nederlandse Antillen en Aruba is formeel gesproken niet noodzakelijk. Op grond van artikel 40 Statuut zijn de Nederlandse huwelijken gewoon geldig in de Caribische landen en moeten ook als zodanig behandeld worden. Bij het tripartiete Justitieoverleg is tussen de drie landen afgesproken dat de Caribische landen de uitspraak van de rechter zullen uitvoeren zo gauw deze kracht van gewijsde heeft gekregen. De beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van 23 augustus jl. krijgt kracht van gewijsde op 23 november 2005, tenzij het land Aruba voor die datum cassatie instelt. In dat laatste geval zullen de Nederlandse Antillen en Aruba de uitspraak van de Hoge Raad moeten uitvoeren. In de tussentijd gaat de Nederlandse regering ervan uit dat Aruba het betrokken echtpaar respectvol en rechtvaardig zal behandelen. De minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties heeft hierop aangedrongen bij de minister-president van Aruba.
Welke mogelijkheden tot voortbestaan van de website van Het Roze Rijk (www.rozerijk.nl) ziet u bij een eventuele opheffing van de NPS? Kan de site worden ondergebracht bij de NOS?
De verantwoordelijkheid voor de taak van de publieke omroep komt vanaf 2008 te liggen in één hand, namelijk de raad van bestuur. Onderlinge taakverdeling wordt gebaseerd op een indeling naar functies van de publieke omroep. De raad van bestuur draagt zorg voor de programmering in de functie cultuur, educatie en andere informatie. Onder deze verantwoordelijkheid valt de website van Het Roze Rijk. De NPS zal, samen met de raad van bestuur toewerken naar de overgang per 1 september 2008. De NPS kan in die periode de organisatie afbouwen en onder leiding van de raad van bestuur onderdelen integreren in de nieuwe organisatie rond de raad van bestuur.
Waarom wordt niet de vraag of mensen onbeschermde seksuele contacten hebben doorslaggevend voor de vraag of iemand bloed- of orgaandonor mag zijn, in plaats van de vraag of men als man seks heeft met mannen?
Bij orgaandonatie geldt dat donors die risicovol seksueel gedrag hebben vertoond uitgesloten kunnen worden van donatie. De arts vraagt daarom aan de nabestaanden of de potentiële donor behoorde tot een risicogroep voor HIV-overdracht. Het maakt daarbij niet uit of er een partner van hetzelfde geslacht is. Ook bij de vrouw van een potentiële mannelijke donor wordt dit in principe nagevraagd.
Voor potentiële bloeddonors zijn de criteria van risicovol seksueel gedrag nader omschreven in de Richtlijn Donorkeuring van Sanquin. Dit is naar aanleiding van vragen van de Kamer eerder uitvoerig beschreven (Tweede Kamer, 2003–2004, 29 447, nr 2). Het uitsluiten van mannen die seks hebben met mannen maakt daar deel van uit. Ik hecht eraan te vermelden dat het in deze richtlijn gaat om risicovol seksueel gedrag en niet om seksuele geaardheid.
Ook in de Europese Richtlijn 2004/33/EG worden criteria gegeven ten aanzien van risicovol gedrag en risicovol seksueel gedrag: Personen die als gevolg van hun seksueel gedrag een groot risico hebben om ernstige bloedoverdraagbare infectieziekten op te lopen: permanente uitsluiting van donors van allogene donaties.
Uiteraard is het zo dat het hebben van onbeschermde seksuele contacten bepaalde risico’s met zich mee brengt, maar uit studies blijkt dat (het vragen naar) condoomgebruik onvoldoende duidelijkheid geeft over de risico’s van de overdracht van ernstige overdraagbare ziekten. Dat is één van de redenen waarom het nergens ter wereld een uitsluitingscriterium is. Het is van eminent belang om uitsluitingscriteria zeer nauwkeurig te omschrijven, waarbij relatieve risico’s moeten worden afgezet tegen beperking van de beschikbaarheid van de producten. Uitgangspunt daarbij is de veiligheid van de ontvangers van bloed of organen. Uit gegevens over het vóórkomen van ernstige besmettelijke ziekten blijkt dat o.a. de groep van mannen die seks hebben met mannen een belangrijke risicogroep te zijn.
Indien blijkt dat er zich andere groepen donors manifesteren die een verhoogd risico vormen voor ontvangers zal worden overwogen of deze groepen moeten worden uitgesloten van donorschap.
De Wet maatschappelijke ondersteuning is van belang voor zelforganisaties van homoseksuelen. Om nuttig gebruik te kunnen maken van de mogelijkheden die de wet biedt, is het van belang dat vrijwilligers en medewerkers van deze zelforganisaties voldoende van de wet op de hoogte zijn. Bent u bereid zelforganisaties van homoseksuelen te faciliteren om vrijwilligers goed voor te bereiden op het invullen van de cliënt-participatierol? Zo neen, waarom niet?
Ja, ik heb COC Nederland een bijdrage verstrekt om bij enkele lokale homobelangenverenigingen kwartier te gaan maken en zo vrijwilligers en medewerkers voor te bereiden op het invullen van de lokale cliënt-participatierol. Ook heb ik een projectaanvraag ontvangen voor het opstellen van een handleiding over de: «Wmo en lokaal homo-emancipatiebeleid».
Bent u bereid om het initiatief te nemen tot een landelijk overleg met gemeenten en overige betrokken instanties, zoals bijvoorbeeld Staatsbosbeheer, om te komen tot het aanwijzen en inrichten van zogenaamde homo-ontmoetingsplaatsen? Kunnen bijvoorbeeld afspraken worden gemaakt over maatregelen ten aanzien van bescherming van de fysieke veiligheid en gezondheid van de bezoekers?
Zie mijn antwoord op vraag 37.
Waarom wordt in deze beleidsbrief geen aandacht besteed aan de emancipatie van transseksuelen en transgenders? Wanneer dit onderwerp elders is belegd, welke beleidsdocumenten zijn er dan de laatste twee jaar over verschenen? Kan de emancipatie van transseksuelen en transgenders voortaan worden betrokken bij het homo-emancipatiebeleid, omdat dit onderwerp anders tussen wal en schip dreigt te vallen?
In formele en juridische zin behoren transseksualiteit en «transgenders» tot de werkingssfeer van het begrip sekse en «gender». Uit Europese jurisprudentie kan worden geconcludeerd dat discriminatie vanwege transseksualiteit onder discriminatie op grond van geslacht valt (zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van 30 april 1996, P./S.,C-13/94, Jurispr. Blz. I-2143). Zo beschouwd valt dit thema onder de voor de coördinatie van vrouwenemancipatie verantwoordelijke bewindspersoon, de minister van SZW. Dit neemt niet weg dat andere departementen, bij eventuele knelpunten op hun eigen domein, vanuit de inclusief beleid benadering, daar aandacht aan besteden. Zo wordt bijvoorbeeld op het domein van gezondheidsvoorlichting en preventie dit aspect meegenomen door de Schorerstichting.
Is het doel van bevordering van de dialoog met diverse levensbeschouwelijke en etnische groepen erop gericht deze groepen van standpunt ten aanzien van homoseksualiteit te doen veranderen of alleen om strafrechtelijke discriminatie tegen te gaan?
Voor de dialoog met levensbeschouwelijke groepen verwijs ik u naar mijn eerdere antwoord op vraag 16.
Wat betreft de dialoog met diverse etnische groepen hebben de activiteiten in het masterplan van FORUM: «Bespreekbaar maken van homoseksualiteit in etnische kringen» hebben als doel om dit taboe-onderwerp bespreekbaar te maken in etnische kringen.
Waarom is gekozen voor een nadrukkelijk specifiek homo-emancipatiebeleid, in plaats van voor een algemeen inclusief beleid over leefbaarheid en anti-discriminatie?
De meeste van de in de beleidsbrief gesignaleerde knelpunten worden aangepakt binnen het inclusief beleid van de afzonderlijke departementen. Uitgangspunt is en blijft: «inclusief waar mogelijk» en «specifiek waar nodig». Door de ernst, de schaal of de aard van een bepaald knelpunt kan een specifieke en «maatwerk» aanpak nodig zijn.
Worden de in paragraaf 3 genoemde projecten financieel gestimuleerd door de overheid, of worden deze activiteiten door de maatschappelijke organisaties zelf gefinancierd? Hoe verhoudt dit zich tot het genoemde principe van eigen verantwoordelijkheid?
De meeste van de genoemde projecten zijn met een financiële bijdrage van de (lokale) overheid of door de organisaties zélf tot stand zijn gekomen. Alleen het genoemde project De Dialoog ontvangt een tijdelijke bijdrage van VWS.
Welke organisaties maken naast het COC deel uit van de klankbordgroep ter voorbereiding van de Wmo?
Aan de klankbordgroep Implementatie Wmo Clientenorganisaties nemen de volgende organisaties deel: Anoiksis, CG-raad (Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland), CIVIQ instituut vrijwillige inzet, Clientenbond, CNV Publieke zaak, CSO (Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties), Federatie COC Nederland, FNV, FvO (Federatie van Ouderverenigingen), Inspraak Orgaan Turken, LFB (Landelijk Federatie Belangenverenigingen Onderling Sterk), Lize (één van de acht landelijke samenwerkingsverbanden die in het kader van de Wet Overleg Minderhedenbeleid (WOM) is toegelaten tot het Landelijk Overleg Minderheden (LOM)), LOC (Landelijke Organisatie Cliententraden), Lorep (landelijke organisatie van Regionale Patiënten Consumenten Platforms (RPCP’s)), LOT (Vereniging van Mantelzorgers) / X-zorg (Vereniging van Steunpunten Mantelzorg en Vrijwillige Thuiszorg), LOWM (Landelijk Overlegorgaan Welzijn Molukkers), LPR Belangenorganisatie Clienten GGZ, NPCF (Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie) en Per Saldo.
Welke gemeentelijke projecten voor allochtone homoseksuelen steunt de rijksoverheid en voor welke bedragen? Wat is de motivering voor deze subsidiëring door het Rijk? Op welke manier past deze benadering bij het terughoudende subsidiebeleid?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Welke landelijke organisaties krijgen steun voor dialoog en toenadering met levensbeschouwelijke groepen en voor welke bedragen? Welke subsidievoorwaarden en einddoelen zijn hiervoor gesteld? Hoe passen deze voorwaarden en doelen bij het terughoudende subsidiebeleid?
Zie mijn antwoord op vraag 16.
Wat is de achterliggende motivering om bij te dragen aan de verdere opbouw en versterking van niet-gouvernementele homo-organisaties in Europa? Is niet juist deze opbouw een taak van de maatschappelijke organisaties zelf? Is deze financiering niet in strijd met de in paragraaf 3 genoemde grote nadruk op eigen verantwoordelijkheid? Om welke bedragen gaat het en voor welke landen?
Maatschappelijke organisaties zijn zélf verantwoordelijk voor de opbouw van hun organisatie en activiteiten. De keus van het kabinet om de Nederlandse voortrekkersrol op het gebied van de rechten van homo’s in internationaal verband voort te zetten, vindt ondermeer zijn vertaling in het tijdelijk en incidenteel ondersteunen van kansrijke en betekenisvolle initiatieven van niet-gouvernementele homo-organisaties. Concreet gaat het om een bedrag van €45 000 aan COC Nederland voor het Europees netwerk van ILGA-Europe.
Er zijn duidelijke signalen dat diverse landen die kinderen afstaan voor adoptie, niet bereid zijn om deze kinderen af te staan als de mogelijkheid bestaat dat deze kinderen terechtkomen bij paren van gelijk geslacht. Welke gevolgen verwacht het kabinet van de mogelijkheid van interlandelijke adoptie als deze mogelijkheid ook wordt geboden aan paren van gelijk geslacht? Is het risico niet erg groot dat interlandelijke adoptie door Nederlandse echtparen hierdoor bemoeilijkt wordt?
In juli 2004 heb ik opnieuw enquêtebrieven doen uitgaan naar de landen van herkomst met de vraag of men wilde meewerken aan interlandelijke adoptie door een homopaar en/of in het geval Nederland interlandelijke homoadoptie door een paar mogelijk zou maken, dit ten koste zou gaan van de huidige samenwerking, waardoor men minder kinderen ter fine van adoptie naar Nederland laat komen. Het aantal van 16 aangeschreven landen heeft inmiddels geantwoord. De algemene reactie is dat homoadoptie door een homoseksueel paar niet mogelijk is; indien adoptie door een homoseksueel paar in Nederland wettelijk mogelijk wordt gemaakt, heeft dat geen invloed op huidige samenwerking met Nederland. Onder meer China heeft ondanks een rappel niet geantwoord. Recente informatie uit Zweden heeft opgeleverd dat aldaar momenteel drie homoparen een (equivalent van een) beginseltoestemming hebben, maar dat er geen land van herkomst is dat hen wil helpen.
Uit deze informatie komt ook naar voren dat er tot nu toe geen landen van herkomst bekend zijn die als gevolg van de openstelling van interlandelijke adoptie voor homoparen, minder kinderen naar Zweden laten komen met het oog op adoptie door heteroseksuele paren. Vertegenwoordigers van de centrale autoriteit van Zweden zijn in november 2004 nog in Peking geweest en hebben met de autoriteiten aldaar expliciet over homoadoptie gesproken. Het aantal kinderen dat uit China ter fine van adoptie naar Zweden is gekomen, is ondertussen in 2004 omhoog gegaan. Dit lijkt de conclusie te rechtvaardigen dat door interlandelijke adoptie mogelijk te maken voor paren van hetzelfde geslacht, de bereidheid om kinderen af te staan voor interlandelijke adoptie door Nederlandse heteroseksuele echtparen niet in negatieve zin wordt beïnvloed.
Heeft het kabinet onderzoek verricht of laten verrichten naar de vraag of het opgroeien van kinderen bij paren van gelijk geslacht negatieve gevolgen heeft voor deze kinderen? Is het verantwoord om interlandelijke adoptie open te stellen voor paren van gelijk geslacht, zonder dat ondubbelzinnig vaststaat dat er geen negatieve gevolgen zijn?
Naar aanleiding van een motie die in het kader van de behandeling van de notitie Leefvormen in het familierecht werd aanvaard, heeft de toenmalige staatssecretaris van Justitie bij brief van 4 maart 1996 het verslag van een onderzoek van Prof. Dr F.C. Verhulst en Dr H.J.M. Versluis-den Bieman, Adoptie van buitenlandse kinderen door twee personen van hetzelfde geslacht of door een persoon (psychische en sociale gevolgen), aan de Tweede Kamer doen toekomen (Kamerstukken II 1996–97, 22 700, nr. 22). De onderzoekers merkten in hun algemene conclusie op dat op basis van de beperkte kennis die over adoptie van buitenlandse kinderen door homoseksuele ouderparen of alleenstaande personen voorhanden was, de omstandigheden waarin het kind opgroeit en de kwaliteiten en eigenschappen van de ouder(s) belangrijkere indicatoren zijn voor het inschatten van de risico’s dan het gezinstype op zich. De risico’s verbonden aan adoptie van buitenlandse kinderen door homoseksuele ouderparen of door alleenstaande personen zouden volgens de onderzoekers afwezig tot gering zijn, maar zouden bij gebrek aan gegevens evenmin uit te sluiten zijn. De onderzoekers maakten overigens de kanttekening dat de onderzoeksresultaten die er waren, gebaseerd waren op kleine groepen onderzochte personen geselecteerd uit de totale populatie, waarbij niet duidelijk was in hoeverre de gegevens konden worden gegeneraliseerd. Daarbij werd door de onderzoekers voorts opgemerkt dat vrijwel alleen gegevens beschikbaar waren over de ontwikkeling van kinderen in lesbische gezinnen en van kinderen bij alleenstaande vrouwen. Gegevens over de ontwikkeling van kinderen opgroeiend bij twee homoseksuele mannen of een alleenstaande man waren schaars.
Hoewel slechts in beperkte mate gegevens bekend zijn over het opgroeien van kinderen bij paren van gelijk geslacht, blijkt uit deze gegevens niet dat het opgroeien bij paren van gelijk geslacht voor kinderen negatieve gevolgen met zich brengt. Mede in het licht van de maatschappelijke ontwikkelingen acht het kabinet het verantwoord om naast nationale adoptie nu ook interlandelijke adoptie open te stellen voor paren van gelijk geslacht.
Verder heb ik in de Voortgangsrapportage homo-emancipatiebeleid van 27 augustus 2004, (Kamerstuk 2004–2005, 27 017, nr. 7) de kamer geïnformeerd over uitkomsten van het vergelijkend onderzoek van de Universiteit van Amsterdam onder honderd lesbische en honderd heteroseksuele gezinnen met kinderen. Uit het, door NWO gesubsidieerde, onderzoek «Parenting in Lesbian Families», bleken geen significante verschillen gevonden met betrekking tot het welzijn van kinderen die opgroeien bij twee moeders en kinderen die opgroeien bij een vader en een moeder.
Wat is er ten opzichte van het moment van vaststellen van de eis van samenwoning voor lesbische ouderparen op drie jaar veranderd, waardoor het nu noodzakelijk zou zijn om deze eis te verkorten tot één jaar? Wat zijn de gevolgen voor het kind?
In reactie op de motie O.P.G. Vos c.s. (Kamerstukken II 1999–2000, 26 672 en 26 673, nr. 9) heeft de minister van Justitie onderzocht op welke wijze kan worden bewerkstelligd dat de positie van kinderen geboren binnen een relatie van twee vrouwen afstammingsrechtelijk gelijk gesteld kan worden aan kinderen geboren binnen een heteroseksuele relatie. In zijn brief van 24 december 2004 (Kamerstukken II 2004–05, 28 457 en 26 672, nr. 15) en meer recent in zijn brief van 9 mei 2005 (Kamerstukken II 2004–05, 28 457 en 26 672, nr. 23) heeft de minister van Justitie uiteen gezet op welke wijze hij meent dat voor kinderen geboren binnen een relatie van twee vrouwen een rechtspositie kan worden gecreëerd die volledig gelijk is aan die van kinderen geboren staande een huwelijk van een man en een vrouw, en wel op een wijze die past in het systeem van de wet, die voldoende rekening houdt met de belangen van de verwekker en met name ook meer kans maakt op erkenning in het buitenland. Hij heeft gemeend dit te bewerkstelligen door in de adoptieprocedure de vereiste samenlevingstermijn van drie jaar te schrappen, zodat de adoptie van het kind in dit specifieke geval reeds ten tijde van de geboorte haar gevolgen kan hebben. Voor het kind betekent dit dat reeds ten tijde van de geboorte de juridische band met de vrouwelijke partner van zijn moeder kan zijn gevestigd. Dit heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat het kind vanaf het moment van geboorte al van deze vrouw zal kunnen erven volgens de regels van het versterferfrecht.
Aan de orde is niet een verkorting van de samenlevingstermijn tot één jaar, maar een schrapping van de samenlevingstermijn in het specifieke geval van een lesbisch ouderpaar. Overigens heeft de minister van Justitie in zijn brief van 21 februari 2005 (Kamerstukken II 2004–05, 28 457, nrs. 20 en 21) aangekondigd voornemens te zijn de verzorgingstermijn bij éénouderadoptie te verkorten van drie naar één jaar. Dit voorstel staat overigens los van de afstammingsrechtelijke gelijkstelling van kinderen van een lesbisch ouderpaar. Het huidige Nederlandse recht kent voor de diverse typen adoptie verschillende termijnen. Bij éénouderadoptie geldt dat het kind gedurende drie jaar door de adoptant moet zijn verzorgd alvorens de adoptie tot stand kan komen. De minister van Justitie heeft aangegeven van mening te zijn dat die termijn te lang is, zeker waar het kinderen afkomstig uit het buitenland betreft.
Om deze reden heeft hij aangekondigd artikel 228 Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in dier voege te willen wijzigen dat de verzorgingstermijn voor éénouderadoptie wordt verkort tot één jaar en daarmee wordt gelijkgetrokken met de verzorgingstermijn die geldt voor adoptie door twee personen tezamen. Aldus wordt de totale duur van de twee achtereenvolgende adoptieprocedures aanzienlijk gereduceerd. Daarmee wordt bereikt dat met de stiefouderadoptie niet jarenlang behoeft te worden gewacht en dat de periode van juridische onzekerheid van het kind niet langer is dan in het geval van adoptie door twee personen tezamen. Hierbij moet echter wel in aanmerking worden genomen dat het kind door het land van herkomst beschikbaar is gesteld met het oog op éénouderadoptie, niet voor adoptie door twee personen van hetzelfde geslacht tezamen. Dit impliceert dat er eerst een éénouderadoptie tot stand moet komen. De familierechtelijke band tussen het kind en de tweede adoptant kan alleen door stiefouderadoptie, d.w.z. door een afzonderlijke, op de éénouderadoptie volgende, procedure, tot stand worden gebracht. Handhaving van de in het Burgerlijk Wetboek voorziene verzorgingstermijn van één jaar door de adoptiefouder en de tweede adoptant bij stiefouderadoptie is daarom aangewezen.
Wat is de toegevoegde waarde van het financieel ondersteunen van de EuroGames 2005 in Utrecht? Waarom is gekozen voor dit project?
Tijdens het Algmeen Overleg van 12 oktober 2004 over de Voortgangsrapportage homo-emancipatiebeleid (27 017, nr. 7), heb ik gewezen op het belang van positieve voorbeelden van homo-emancipatie. Toen heb ik de EuroGames genoemd als voorbeeld van een positieve en vooral zichtbare bijdrage van homoseksuelen aan de samenleving met sport als emancipatiemiddel.
Gelijkluidende vraag CDA-fractie en PvdA-fractie
Wat houdt het geven van een impuls aan lokale proefprojecten concreet in?
Binnen het kader van de Beleidsbrief heb ik het verzoek van vier gemeenten gehonoreerd om een aanpak te ontwikkelen gericht op de opvang, advies en hulp aan en netwerkversterking van allochtonen met homoseksuele gevoelens. Voor dit thema stelt VWS jaarlijks een bedrag beschikbaar van totaal € 350 000 tot 2008.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Kalsbeek (PvdA), Buijs (CDA), Atsma (CDA), Arib (PvdA), Vendrik (GL), Kant (SP), Blok (VVD), voorzitter, Smits (PvdA), Örgü (VVD), Verbeet (PvdA), van Oerle-van der Horst (CDA), ondervoorzitter, Vergeer (SP), Vietsch (CDA), Joldersma (CDA), Varela (LPF), van Heteren (PvdA), Smilde (CDA), Nawijn (Groep Nawijn), Van Dijken (PvdA), Timmer (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Azough (GL), Koşer Kaya (D66) en Van der Sande (VVD).
Plv. leden: Rouvoet (CU), Verdaas (PvdA), Ferrier (CDA), Çörüz (CDA), Blom (PvdA), Halsema (GL), Gerkens (SP), Veenendaal (VVD), Hamer (PvdA), Weekers (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Vacature (algemeen), Ormel (CDA), Koomen (CDA), Van As (LPF), Waalkens (PvdA), Mosterd (CDA), Bussemaker (PvdA), Heemskerk (PvdA), Oplaat (VVD), Hermans (LPF), Hirsi Ali (VVD), Eski (CDA), Van Gent (GL), Bakker (D66) en Nijs (VVD).
Zie ook de bijlage van de Beleidsbrief homo-emancipatiebeleid 2005–2007, pagina 11 e.v., paragraaf 3.
Beleidsbrief Homo-emancipatie d.d. 1 juli 2005, pg. 3. Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 27 017, nr. 11.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27017-14.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.