27 015
Voorschriften ten behoeve van de instroom van leraren in het primair en voortgezet onderwijs (Interimwet zij-instroom leraren primair en voortgezet onderwijs)

nr. 23
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 26 mei 2000

Hierbij zend ik u de nadere informatie die ik u tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Interimwet Zij-instroom (nr. 27 015) heb toegezegd.

1. Wat betreft de mogelijkheid die de Interimwet biedt aan mbo-gediplomeerden in de beroepsgerichte vakken van het VMBO om toegelaten te worden tot het geschiktheidsonderzoek, deel ik u mee dat ik het aantal vakken vooralsnog wil beperken. Ik streef er naar om met de toelating van mbo-gediplomeerden in de volgende vakken ervaring op te doen, zodat bij de Wet op het leraarschap een nadere regeling getroffen kan worden.

Het gaat hier om de vakken bouwtechniek, metaaltechniek, elektrotechniek, voertuigentechniek, installatietechniek en consumptief (dus zes van de 14 afdelingsvakken, genoemd in artikel 26h van het Inrichtingsbesluit W.V.O.). Bij deze vakken is het van het grootste belang dat de praktijkcomponent gegeven wordt door ervaren en gekwalificeerde vaklieden. Daarom ook is er bij deze vakken grote steun bij werkgevers en werknemers in de branche voor het opleiden van leraren vanuit de branche.

In aansluiting op bovenstaande zend ik U tevens een 3e nota van wijziging waarbij artikel 4, derde lid, van de Interimwet zij-instroom is aangepast in die zin dat de AMvB nu de lijst met beroepsgerichte vakken waar het om gaat, zal vastleggen (27 015, nr. 24). Voorts is in artikel 4 een zogenaamde voorhang bepaling opgenomen, zoals dat ook is gebeurd bij de tweede nota van wijziging v.w.b. de uitvoeringsvoorschriften van artikel 8 van het wetsvoorstel. In lijn hiermee is artikel 13 technisch aangepast.

2. Mevrouw Barth vroeg naar de benoembaarheidvereisten voor de leraar in het speciaal onderwijs (speciale scholen voor basisonderwijs en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs). Voor beide soorten scholen is de bevoegdheid geregeld in de wet.

Voor de eerste groep in de WPO en voor de tweede groep in de WEC.

In de WPO betreft het artikel 3, dat voor de bewijzen van bekwaamheid verwijst naar artikel 186 van de WPO. In de WEC gaat het om artikel 3 dat verwijst naar artikel 171 WEC. In beide gevallen is het centrale, eerstgenoemde bewijs van bekwaamheid: «het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van met goed gevolg afgelegd afsluitend examen in de studierichting die voorbereidt op het beroep van leraar basisonderwijs».

Voor het onderwijspersoneel dat werkzaam is in het speciaal onderwijs geldt geen verplichting van een diploma van de opleidingen speciaal onderwijs. Het ontbreken van deze verplichting heeft er niet toe geleid dat men over onvoldoende bekwaam onderwijspersoneel beschikt in het speciaal onderwijs. Er is wel een grote motivatie bij de leraren om deze opleiding te volgen en veel schoolbesturen activeren dat. Naar schatting beschikt ruim 50% van dit personeel over een diploma van de opleiding speciaal onderwijs.

3. In juni aanstaande zal ik de Kamer een vervolgnota sturen op de nota Maatwerk voor morgen. Daarin zal ook de mobiliteit van de leraar aan de orde komen. Hierbij zal ik ook nader ingaan op de vraag van Mevrouw Van der Hoeven hoeveel leraren het onderwijs binnen de eerste 5 jaar verlaten en wat daarvoor hun motieven zijn.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Naar boven