26 991 Voedselveiligheid

27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 346 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 april 2013

Met deze brief reageer ik, mede namens de staatssecretaris van Economische Zaken, op een open brief van de non-gouvermentele organisatie PAN Europe getiteld «Handhaving Moratorium Neonicotinen ook voor de gezondheid van de mens van groot belang» die op 7 februari 2013 ontvangen is door de vaste Kamercommissie voor Economische Zaken. Omdat de open brief vooral gericht is op het risico voor de mens van residuen van gewasbeschermingsmiddelen in voedsel en dit tot mijn beleidsterrein behoort, heb ik de behandeling van de brief van de staatssecretaris overgenomen.

Standpunt PAN Europe

PAN Europe brengt in de brief het standpunt naar voren dat het gebruik in de land- en tuinbouw van neonicotinoïden, een groep gewasbeschermingsmiddelen waarvoor ook wel de naam neonicotinen wordt gebruikt, een gevaar vormt voor de volksgezondheid. De brief richt zich met name op de volgende aspecten: i) de in voedsel toegestane residuniveaus van neonicotinoïden zijn extreem hoog en ii) dit vertegenwoordigt een gevaar voor de volksgezondheid. In de bijlage komen verder diverse onderwerpen aan de orde waaronder iii) stapeling van residuen uit verschillende levensmiddelen, iv) indeling (classificatie) en etikettering (labelling) van gewasbeschermingsmiddelen en v) de aanwezigheid van onzuiverheden in hulpstoffen en de werkzame stof van gewasbeschermingsmiddelen.

PAN Europe heeft het standpunt dat er gevaar bestaat voor de volksgezondheid onderbouwd met innameberekeningen die betrekking hebben op residuen op gewassen van de neonicotinoïden imidacloprid, thiacloprid, acetamiprid en thiamethoxam.

Beoordeling door het Ctgb en het RIVM

Ik heb het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gevraagd om de door PAN Europe geconstateerde risico’s van neonicotinoïden voor de Nederlandse consument te beoordelen. De gezamenlijke beoordeling van het Ctgb en het RIVM is als bijlage bij deze brief gevoegd.

Het Ctgb en het RIVM komen op basis van de huidige stand van de wetenschap tot de conclusie dat uitgaande van correct landbouwkundig gebruik en uitgaande van de bestaande residulimieten, dat een veilig gebruik van de neonicotinoïden imidacloprid, thiacloprid, acetamiprid en thiamethoxam bij de toegelaten toepassingen mogelijk is.

Het Ctgb en het RIVM constateren daarbij dat de door PAN Europe geïdentificeerde risico’s niet beoordeeld zijn met internationaal vastgestelde beoordelingsmethodieken. Deze methodieken worden algemeen gebruikt in Europa door met het Ctgb en het RIVM vergelijkbare instituten in de Lidstaten en door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA).

Hieronder ga ik in meer detail in op de vijf genoemde punten uit de brief van PAN Europe.

  • i) In Europa wordt een zorgvuldige methode gehanteerd voor de afleiding van de wettelijk toegestane residuniveaus in levensmiddelen (maximum residue level: MRL). Het RIVM en het Ctgb gaan gedetailleerd in op deze methode in bijlage 1 van hun beoordeling die bij deze brief is gevoegd. Een MRL wordt in de EU alleen vastgelegd als is aangetoond dat deze waarde geen risico voor de volksgezondheid oplevert. Ik deel daarom de mening van PAN Europe niet dat de in voedsel toegestane residuniveaus van neonicotinoïden extreem hoog zijn.

  • ii) Bij de beoordeling of de MRL’s voor de vier neonicotinoïden die in de brief van PAN Europe worden genoemd daadwerkelijk een gevaar voor de volksgezondheid vertegenwoordigen, heeft het RIVM voor elk van deze stoffen het risico voor de mens berekend. Het RIVM heeft hierbij gebruik gemaakt van de voorbeelden uit de brief van PAN Europe. Voor deze risicobeoordeling heeft het RIVM de blootstelling aan deze stoffen berekend door gebruik te maken van blootstellingsmodellen die gebaseerd zijn op de voedselinname van de Nederlandse en Europese bevolking. Vervolgens heeft het RIVM de blootstelling vergeleken met toxicologische grenswaarden. Het RIVM concludeert dat, uitgaande van correct landbouwkundig gebruik en uitgaande van de bestaande MRL's, er geen overschrijdingen van de toxicologische grenswaarden te verwachten zijn voor de vier neonicotinoïden. Op basis hiervan komt het RIVM tot de conclusie dat er in de voorbeelden uit de brief van PAN Europe geen sprake is van risico voor de gezondheid van de mens.

  • iii) Het Ctgb en het RIVM constateren dat aan de analyse van PAN Europe over de gevaren van neonicotinoïden tevens de zorg ten grondslag ligt dat consumenten mogelijk diverse producten eten die allemaal een residu bevatten op het niveau van de MRL. Uit meerjarige meetgegevens van de NVWA en handhavingsinstanties in andere Lidstaten blijkt echter dat de kans dat dit in de praktijk voor zal komen zeer klein is. Dit wordt bevestigd door het recente jaarrapport (maart 2013) van EFSA over residuen van gewasbeschermingsmiddelen in levensmiddelen op de Europese markt dat gebaseerd is op officiële monitoringsgegevens uit alle Lidstaten, IJsland en Noorwegen 1. De resten van gewasbeschermingsmiddelen die gevonden worden, zijn in het merendeel van de gevallen aanwezig op niveaus die aanmerkelijk lager liggen dan de MRL. Bij de risicobeoordeling voor acute blootstelling wordt daarom geen optelling gemaakt van de inname van residuen uit verschillende levensmiddelen.

  • iv) PAN Europe stelt de classificatie en labelling van gewasbeschermingsmiddelen ter discussie aan de hand van het middel Calypso Vloeibaar voor niet-professioneel gebruik. Op dit middel met de werkzame stof thiacloprid zou onterecht geen melding worden gemaakt van de kankerverwekkende eigenschappen van het middel. Uit de beoordeling van het Ctgb en het RIVM blijkt echter dat vanwege de concentratie thiacloprid, de concentraties van hulpstoffen en resultaten van acute toxiciteitstudies met het middel, geen waarschuwingszinnen en veiligheidsaanbevelingen nodig zijn bij Calypso Vloeibaar.

  • v) PAN Europe is van mening dat de aanwezigheid van onzuiverheden in hulpstoffen en de werkzame stof van gewasbeschermingsmiddelen onterecht geheim wordt gehouden. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van het middel Gazelle voor professioneel gebruik dat de werkzame stof acetamiprid bevat. Hulpstoffen die aanwezig zijn in een gewasbeschermingsmiddel hoeven in principe niet op het etiket te worden vermeld omdat dit onder het handelsgeheim valt. Echter, op basis van Europese wetgeving moeten bepaalde stoffen wel op het etiket worden vermeld als deze er verantwoordelijk voor zijn dat het middel ingedeeld moet worden als zeer giftig, giftig, schadelijk, corrosief of als middel dat overgevoeligheid veroorzaakt. In het geval van het middel Gazelle en de werkzame stof acetamiprid blijkt dat er geen sprake is van onzuiverheden die aan deze criteria voldoen.

Eindconclusie

Op grond van de beoordeling van het Ctgb en het RIVM kom ik tot de conclusie dat er in de voorbeelden uit de brief van PAN Europe geen sprake is van een risico voor de gezondheid van de mens. Het RIVM is inmiddels gestart om aanvullend op de risicobeoordeling van de voorbeelden uit deze brief een risicobeoordeling uit te voeren voor alle andere toepassingen van de vier neonicotinoïden dan die in de brief worden behandeld. Ik zal de resultaten van dit onderzoek met uw Kamer delen.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers


X Noot
1

Europese Autoriteit voor voedselveiligheid; 2010 European Union Report on Pesticide Residues in Food. EFSA Journal 2013; 11(3):3130. [808 pp.] doi:10.2903/j.efsa.2013.3130. Beschikbaar via: www.efsa.europa.eu/efsajournal

Naar boven