26 991
Voedselveiligheid

nr. 103
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 19 mei 2004

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 en de vaste commissie voor Justitie2 hebben op 27 april 2004 overleg gevoerd met minister Veerman van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over:

– de brief van de minister van LNV d.d. 31 maart 2004 met een reactie op artikelen in weekblad De Boerderij over illegale stoffen in diervoeder, naar aanleiding van een verzoek van de commissie (26 991, nr. 99);

– de brief van de minister van Justitie d.d. 6 april 2004 met een reactie op een artikel in dagblad De Limburger over de rol van het openbaar ministerie bij de strijd tegen illegale stoffen in de diervoedersector, naar aanleiding van een verzoek van de commissie (26 991, nr. 100);

– de brief van de minister van LNV d.d. 19 april 2004 over de voortgang van het onderzoek naar groeibevorderaars, naar aanleiding van een verzoek van de commissie (26 991, nr. 101).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Oplaat (VVD) meent dat met betrekking tot het tot nu toe verrichte onderzoek naar mogelijk gebruik van groeibevorderaars in diervoeders en de ontwikkelingen daaromtrent, zoals ook weergegeven in de brieven 26 991, nrs. 99 t/m 101, de vraag zich inmiddels opdringt of, daar tot op heden geen grootschalig gebruik van groeibevorderende stoffen is aangetoond, de overheid in dezen geen spoken najaagt. Hoewel nooit met 100% zekerheid is vast te stellen dat er in het geheel geen sprake is van het gebruik van groeibevorderaars, zijn er tegelijkertijd zoveel onzekerheden omtrent het achterhalen van de identiteit van stoffen vanwege de vele mogelijke chemische verbindingen, dat gesproken zou kunnen worden van het zoeken van een speld in de hooiberg. De huidige doorsudder-politiek moet naar zijn oordeel in ieder geval gestopt worden, aangezien die een negatieve uitstraling heeft op de sector en daar tot veel onrust leidt. Indien sluiting van het dossier naar het oordeel van de minister niet mogelijk is, dient deze, wanneer hij meent instrumenten tekort te komen voor een adequatere aanpak, concreet aan te geven over welke instrumenten hij alsnog wenst te beschikken.

Mevrouw Van Velzen (SP) is er totaal niet verbaasd over dat de grootschalige urinebemonsteringsactie binnen de rundveehouderij op circa 2500 bedrijven het gebruik van groeibevorderaars in die sector niet heeft aangetoond, niet alleen omdat het zoeken is naar een speld in de hooiberg, maar ook omdat de bedrijven na de eerste persberichten terzake maar liefst drie maanden de tijd kregen om ervoor te zorgen dat de boel schoon was. De conclusie van de sector zelf dat de uitslag van het onderzoek een geweldige reclame voor de rundveehouderij is, onderschrijft zij dan ook niet. Haar bereiken namelijk uiterst verontrustende berichten van anonieme betrokkenen, die eerder leiden tot de conclusie dat genoemde uitslag juist als een nederlaag beschouwd moet worden. Het is bekend dat er wel degelijk iets niet in de haak is, maar het lukt niet om erachter te komen wat dat precies is. Mevrouw Van Velzen pleit dan ook voor verbreding van de wettelijke basis voor het uitvoeren van controles. Zijn er overigens al vorderingen te melden omtrent de verruiming van de controlebevoegdheden in EU-verband?

Een ander punt van aandacht zijn de opsporingsmethoden zelf. Tot nu toe wordt alleen op urine getest, terwijl bekend is dat sporen in urine binnen vier tot acht dagen verdwenen zijn. Daarnaast levert het speuren naar spuitwonden weinig resultaat op. Een en ander onderstreept dan ook het belang van het eerder door de Kamer gevoerde pleidooi voor haaronderzoek en voor specifieke vormen van weefselonderzoek.

Wat betreft de zelfcontrole is sprake van een samenwerkingsverband tussen de Stichting Kwaliteitsgarantie Vleeskalveren (SKV), het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO). In maandelijkse vergaderingen worden door hen de doelen en methodieken inzake het onderzoek naar groeibevorderaars besproken. Juist waar georganiseerde belangen aan de orde zijn, neemt mevrouw Van Velzen aan dat er vanuit die besprekingen informatie doorsijpelt naar de sector over te ondernemen acties, te houden onderzoeken etc. In dat licht rijst de vraag waarom de minister ten behoeve van eerdergenoemde grootschalige bemonsteringsactie de SKV niet heeft ingeschakeld. Houdt dit geen oordeel in over de wijze waarop deze stichting opereert en trekt de minister haar onafhankelijke positie in twijfel? Kan tevens aangegeven worden waarom in plaats van TNO en RIVM gekozen is voor de inzet van het Rijkskwaliteitsinstituut voor Land- en Tuinbouwproducten (RIKILT) voor de bemonsteringsactie? Ligt er een inhoudelijke beoordeling aan ten grondslag? Zijn de onderzoeken van TNO en RIVM eerder niet goed gebleken en laat de minister ze daarom nu links liggen? Zo ja, wordt het dan niet tijd om de bestaande onderzoeksystematieken nader te evalueren?

Naar het oordeel van mevrouw Van Velzen is de hormoonproblematiek alleen aan te pakken indien alle instanties samenwerken, dus ook laboratoria in zowel Nederland als daarbuiten die betrokken zijn bij controle op illegaal gebruik van hormonen, waaronder sportdoping. Er dienen onderling meer gegevens, apparatuur en expertise uitgewisseld te worden.

De heer Tichelaar (PvdA) meent dat wanneer de gegevens die de minister tijdens de besloten bijeenkomst met de Kamer in november 2003 klaarblijkelijk ter beschikking had om over te gaan tot de grootschalige bemonsteringsactie, nu worden afgezet tegen de inmiddels naar buiten gebrachte uitkomsten van het onderzoek, alsnog een nadere verduidelijking gewenst is. In het dagblad De Limburger van 21 april jongstleden kopt een artikel over de uitstag van het onderzoek met «Geen nieuwe groeihormonen ontdekt bij de runderen», terwijl het Agrarisch Dagblad van 23 april er over rept dat door de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) in vijf monsters onregelmatigheden zijn aangetroffen, waarbij gedacht wordt aan de verboden variant boldenon. De vraag rijst dan ook wat nu de werkelijke uitslag is. Zo er inderdaad in vijf gevallen sprake is van onregelmatigheden, vormen ze dan ook een bedreiging voor de volksgezondheid en wat gebeurt er met de desbetreffende bedrijven? Wordt een en ander publiek gemaakt in de sector? Is de steekproef volledig afgerond of liggen er nog enkele honderden monsters waarvan de uitslagen nog druppelsgewijs moeten binnenkomen?

In een documentaire van Zembla over de hormonenproblematiek verklaart directeur Paul van LNV dat zijn ministerie in dezen wel degelijk contacten heeft met België en Italië. Welke concrete informatie hebben die contacten tot nu toe concreet opgeleverd? Klopt de uit de verschillende verhoren naar voren gekomen informatie dat de belangrijkste afnemer zich in Nederland bevindt? Zo ja, is de minister bereid om de feiten hierover aan de Kamer voor te leggen en zo hij dat niet wil, wat zijn hiervoor dan de redenen?

Verder circuleren berichten dat in 2001 en 2002 op een zeer groot aantal bedrijven chlooramphenicol en boldenon werden gevonden, dat in 2003 het RIKILT met een nieuw hormoon kwam, een broertje van clenbuterol, en dat eind 2003 een nieuwe steroïde werd ontdekt. Kan de minister die berichten bevestigen?

Daarnaast is opportuun de vraag of er met betrekking tot de handel in hormoonpreparaten sprake is van een criminele organisatie, een vraag die temeer klemt daar geconstateerd moet worden dat de pakkans vooralsnog laag is. Mag er overigens van worden uitgegaan dat de minister bij de grootschalige bemonsteringsactie heeft gekozen voor uitsluitend de Algemene Inspectiedienst (AID) en de RVV om de kring van betrokkenen zo beperkt mogelijk te houden teneinde daarmee uit te sluiten dat bepaalde mensen op voorhand al gebruik zouden kunnen maken van bepaalde informatie? Zo ja, wat betekent dit dan voor organisaties zoals het Productschap voor Vee, Vlees en Eieren (PVE)? Worden die voortaan helemaal buitengesloten?

In eerdergenoemde documentaire van Zembla is ook het aspect van de ontoereikende coördinatie aan de orde geweest. Welke maatregelen gaat de minister nemen om die coördinatie te verbeteren? Juist indien er sprake is van georganiseerde criminaliteit overstijgt dit het terrein van LNV sec en is bovendepartementale coördinatie noodzakelijk.

Verder is de heer Tichelaar benieuwd van de minister te vernemen waarom tot nu toe steeds wordt uitgegaan van alleen urine als onderzoeksmatrix en welke belemmeringen er zijn om er andere matrices aan toe te voegen, zoals haar en weefsels.

Refererend aan de brief van 6 april jongstleden van de minister van Justitie in reactie op het artikel in De Limburger d.d. 27 maart 2004 over de rol van het openbaar ministerie bij de strijd tegen het gebruik van illegale stoffen, vraagt de heer Tichelaar hoe de contacten tussen LNV en Justitie ten aanzien van deze problematiek tot nu toe zijn. Was de uitspraak van de desbetreffende officier van justitie in De Limburger er wellicht op gericht om aan te geven dat de problematiek als zodanig door Justitie erkend wordt maar dat zij de menskracht niet heeft om er wat aan te doen?

De heer Koopmans (CDA) meent dat hoewel de minister in zijn brief van 19 april jongstleden (26 991, nr. 101) constateert dat de grootschalige bemonsteringsactie geen grootschalig gebruik van groeibevorderende stoffen heeft aangetoond, dezelfde brief door haar woordkeus nog te zeer de sfeer ademt en het beeld oproept dat het gebruik van dergelijke stoffen in de praktijk niet geheel is uit te sluiten, waarmee tegelijkertijd geen recht wordt gedaan aan degenen in Nederland die op een fatsoenlijke manier binnen de regels en dus zonder het gebruik van verboden middelen hun vee laten groeien. Daarnaast moge het duidelijk zijn dat de recente uitspraken van de officier van justitie in De Limburger een negatieve bijdrage hebben geleverd aan de beeldvorming op dit punt. De heer Koopmans acht het dan ook van belang dat de minister in dit algemeen overleg hieromtrent duidelijke en klare taal spreekt. Wat is overigens de reactie van de minister op de recente uitlatingen van prof. Stephany, hoofd van het laboratorium van het RIVM, over het vermeende gebruik van hormonen in de rundvleessector en hoe ziet hij die uitlatingen in relatie tot de rol van het RIVM als onderdeel van de rijksoverheid?

Antwoord van de minister

De minister merkt op dat de grootschalige bemonsteringsactie zoals die onlangs heeft plaatsgevonden, niet is ingegeven door enig wantrouwen of enige verdenking jegens de sector maar wel door de authentieke taak van de overheid om toezicht te houden op naleving van de regelgeving, vooral als er sprake is van signalen en vermoedens vanuit de sector zelf en van specialisten van grote naam en faam op dit gebied. De uitkomst van de bemonsteringsactie, namelijk dat ten algemene geconcludeerd kan worden dat er geen grootschalig gebruik van groeibevorderende stoffen is aangetoond, betekent naar het oordeel van de minister overigens niet dat daarmee het boek gesloten kan worden. Zo zijn er nog steeds signalen over weefselafwijkingen aan de geslachtsdelen van dieren, waarvan de oorzaken wel degelijk achterhaald moeten worden. Aangezien onverkwikkelijkheden nooit helemaal uit te sluiten zijn, blijft voortdurende alertheid derhalve noodzakelijk teneinde de pakkans te vergroten, waarvan dan tevens een preventieve werking kan uitgaan.

Waar de huidige Europese regelgeving in dezen vigerend is en die onderzoek op basis van stoffenniveau voorschrijft, is het wel de vraag of dit voor de toekomst voldoende basis biedt om vermoedelijke onregelmatigheden feitelijk op te sporen. De minister ziet het dan ook als zijn taak om in de richting van de Europese Commissie de Nederlandse opvattingen over de verbreding van de onderzoeksgrondslag gestalte te geven, onder meer met betrekking tot bio-assays en weefsels.

In de brief d.d. 19 april jongstleden (26 991, nr. 101) wordt melding gemaakt van enkele onregelmatigheden die zijn geconstateerd en die nog verder zullen worden onderzocht. Bij screening op aanwezigheid van bèta-antagonisten is in vijf monsters (vier runderen en een kalf) een stof aangetroffen die zou kunnen duiden op boldenon, maar zowel wetenschappelijk als wettelijk gezien is in die gevallen het overtuigend bewijs niet rond te krijgen in de zin dat er sprake zou zijn van een gevaar voor de volksgezondheid. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat het gaat om meer dan alleen incidenten. Bedacht moet tevens worden dat het breeduit naar buiten brengen van elk incidenteel signaal over het gebruik van groeibevorderaars, zonder dat sprake is van een systematische gevaarvolle situatie, kan leiden tot onnodige schade aan en onrust in de sector. In dit licht dient de informatieverschaffing van de zijde van LNV aan de media, waaraan de heer Tichelaar refereerde, dan ook zorgvuldig te gebeuren.

Naast de zelfcontrole die geschiedt door de sector zelf, voert de overheid via RIKILT, AID en RVV eigen controles uit. RIVM en TNO behoren niet tot laatstgenoemde groep aangezien dit referentielaboratoria zijn die in die hoedanigheid ook werkzaam zijn voor de sector zelf, in casu de SKV. Hierbij geldt de ijzeren logica dat hoe groter de omvang van het mogelijke probleem is, hoe kleiner de kring moet zijn van degenen die zich ermee bezighouden. De signalen vanuit de SKV waren voor de overheid reden voor de grootschalige bemonsteringsactie. Daarnaast intensiveert zij de controles omdat nu eenmaal nooit uitgesloten kan worden dat bepaalde zaken gebeuren die niet door de beugel kunnen.

De samenwerking tussen instanties en laboratoria in zowel Nederland als daarbuiten die betrokken zijn bij controle op illegaal gebruik van hormonen, is de afgelopen tijd sterk geïntensiveerd en functioneert als zodanig goed. Zonodig vindt met andere landen ook uitwisseling van kennis over sportdoping plaats.

Met betrekking tot de vraag van mevrouw Van Velzen over alternatieve opsporingsmethoden merkt de minister op dat slechts in bepaalde gevallen haaronderzoek kan worden toegepast, zoals bij het zoeken naar sporen van arsenicum.

Op de vraag van de heer Tichelaar of er met betrekking tot de illegale handel in hormoonpreparaten sprake is van een criminele organisatie antwoordt de minister dat op dit moment hiervoor geen concrete aanwijzing bestaat.

De overheidscoördinatie, waaronder de bovendepartementale coördinatie, is voortdurend punt van aandacht en wordt waar nodig verbeterd.

Met betrekking tot de vraag van de heer Tichelaar over de tijdens verhoren in België en Italië naar buiten gekomen informatie dat de belangrijkste afnemer van hormoonpreparaten zich in Nederland bevindt, antwoordt de minister dat bepaalde producten in beslag zijn genomen en ook in Nederland zijn getest.

Nadere gedachtewisseling

De heer Oplaat (VVD) geeft aan dat de beantwoording van de minister hem bevestigt in zijn standpunt dat direct een eind moet worden gemaakt aan de doorsudder-politiek en spokennajagerij waarvan bij die dossier tot nu toe sprake is.

De heer Tichelaar (PvdA) blijft bij zijn constatering dat de rol van het ministerie met betrekking tot het informeren van de Kamer over de resultaten van het gehouden onderzoek absoluut niet de schoonheidsprijs verdient. Daarnaast is hij benieuwd te vernemen of Justitie ten aanzien van dit dossier over meer of andere informatie beschikt dan LNV en zo ja, of zij ook bereid is die over te dragen aan LNV.

Mevrouw Van Velzen (SP) krijgt nog graag nader uiteengezet in welke specifieke gevallen haaronderzoek wel toepasbaar is.

De heer Koopmans (CDA) verneemt, mede gelet op de terechte opmerking van de minister van zo-even dat de kring van overheidsbetrokkenen zo klein mogelijk dient te blijven, nog graag een nadere reactie zijnerzijds op de recentelijk door een officier van justitie gedane uitlatingen in De Limburger.

De minister benadrukt dat er wat betreft de hormonenproblematiek geen enkel licht zitten tussen de aanpak van LNV en die van Justitie. Met betrekking tot de uitlatingen van de officier van justitie in De Limburger verwijst hij naar het antwoord van de minister van Justitie zoals opgenomen in diens brief van 6 april jongstleden (26 991, nr. 100).

Wetenschappers hebben te kennen gegeven dat de stoffen waarnaar in het kader van het onderhavige onderzoek wordt gekeken, in ieder geval niet traceerbaar zijn via de haarmethode.

Voor de minister is en blijft uitgangspunt dat indien er sprake is van redelijke vermoedens van onwettige handelingen, hij de Kamer daarover vertrouwelijk informeert.

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Schreijer-Pierik

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Van Leiden


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Cornielje (VVD), Buijs (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Oplaat (VVD), Geluk (VVD), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Verbeet (PvdA), Van den Brink (LPF), Vergeer (SP), Vos (GroenLinks), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), Ormel (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Koomen (CDA), Boelhouwer (PvdA), Douma (PvdA), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Mosterd (CDA)

Plv. leden: Slob (ChristenUnie), Örgü (VVD), Spies (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Hofstra (VVD), Veenendaal (VVD), Samsom (PvdA), De Krom (VVD), Duivesteijn (PvdA), Eerdmans (LPF), Gerkens (SP), Vendrik (GroenLinks), Van As (LPF) Van Heteren (PvdA), Van Lith (CDA), Van Gent (GroenLinks), Van Bochove (CDA), Giskes (D66), Gerkens (SP), Jager (CDA), Timmer (PvdA), Depla (PvdA), Fierens (PvdA) en Dubbelboer (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Klaas de Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GroenLinks), Rouvoet (ChristenUnie), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Kant (SP), Wolfsen (PvdA), Azough (GroenLinks), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Griffith (VVD), Van der Laan (D66), Visser (VVD) en Lazrak (Groep Lazrak).

Plv. leden: Van Hijum (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Vergeer (SP), Arib (PvdA), Karimi (GroenLinks), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Van As (LPF), Örgü (VVD), Lambrechts (D66) en Rijpstra (VVD).

Naar boven