nr. 158
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 21 januari 2000
Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen
op 25 januari 2000. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring
van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één
van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel
dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 24
februari 2000.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel
5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad
van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over
te leggen het op 11 juni / 13 juli 1999 te Beijing totstandgekomen verdrag
tot wijziging van het op 23 mei 1996 te Beijing totstandgekomen verdrag tussen
het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek China inzake de burgerluchtvaart
(Trb. 1999, 183).1
Een toelichtende nota bij dit wijzigingsverdrag treft U eveneens hierbij
aan.
De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen
TOELICHTENDE NOTA
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de
Wet op de Raad van State)De voorliggende wijzigingen van het op 23 mei 1996
te Beijing totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en
de Republiek China inzake de burgerluchtvaart (Trb. 1996, 149) zijn overeengekomen
tijdens luchtvaartbesprekingen tussen beide landen. Het verdrag waarmee de
wijzigingen worden vastgelegd, is bij notawisseling totstandgekomen. Hoewel
in het verdrag de regeringen als partijen worden genoemd, zal het verdrag
uiteraard tussen de staten gelden.
Op verzoek van Nederland wordt ook een luchtvaartmaatschappij die uitsluitend
vrachtvervoer verricht in lijndienst, onder de werkingssfeer van het verdrag
gebracht. De wijzigingen die hiermee verband houden, hebben dan ook ten eerste
betrekking op het wijzigen van een enkelvoudige aanwijzing van luchtvaartmaatschappijen
in een tweevoudige aanwijzing. Dit betekent dat voor het uitvoeren van de
luchtdiensten twee luchtvaartmaatschappijen per land kunnen worden aangewezen.
Verder heeft de wijziging betrekking op de uitbreiding van de routetabel met
een vliegroute die uitsluitend bestemd is voor het vrachtvervoer. Die uitbreiding
is vastgelegd in een notawisseling houdende een verdrag tot wijziging van
de routetabel (zie rubriek J van Trb. 1999, 183, blz. 9). Dat verdrag behoeft
op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking
verdragen niet parlementair te worden goedgekeurd.
Aan het Luchtvaartverdrag wordt voorts een door Nederland gewenste veiligheidsbepaling
toegevoegd. Deze toevoeging is conform het beleid zoals vastgelegd in de Nota
Veiligheidsbeleid Burgerluchtvaart van de Minister van Verkeer en Waterstaat
(kamerstukken II 1995/96, 24 804, nr. 2). Op basis van de veiligheidsbepaling
kunnen de luchtvaartautoriteiten maatregelen treffen, zoals platformcontroles,
wanneer er aanleiding is om te twijfelen aan de veiligheid van een toestel
of haar bemanning. Bij uitblijven van oplossingen ter verbetering van veiligheidssituaties
kan de vergunning voor de betrokken luchtvaartmaatschappij worden ingetrokken.
Het wijzigingsverdrag geldt, evenals het verdrag van 1996, alleen voor
Nederland.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. van Aartsen