26 981
Verantwoord verslaggeven over sociale verzekeringen

nr. 3
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 22 mei 2000

De commissie voor de Rijksuitgaven1 en de vaste commissies voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 en voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid3 hebben een aantal vragen voorgelegd aan de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het rapport «Verantwoord verslaggeven over sociale verzekeringen».

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft deze vragen, mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, beantwoord bij brief van 22 mei 2000.

Vragen en antwoorden zijn, voorafgegaan door een inleiding van de regering, hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Van Walsem

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Essers

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Terpstra

De griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Van der Windt 1

Inleiding

Alvorens op de gestelde vragen in te gaan, sta ik eerst meer ten algemene stil bij de relatie tussen het rapport van de Algemene Rekenkamer inzake Verantwoord verslaggeven over sociale verzekeringen van 20 januari 2000 en het inmiddels op 8 maart 2000 ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de Ziekenfondswet en enige andere wetten in verband met de instelling van een onafhankelijk College van toezicht op de zorgverzekeringen (Instelling College van toezicht op de zorgverzekeringen), (Kamerstukken II, 1999/2000, 27 038), overigens zonder op de behandeling van dit wetsvoorstel te willen vooruitlopen.

Het wetsvoorstel beoogt onder meer de noodzakelijke wettelijke basis te leggen voor een moderne wijze van verslaggeving door de uitvoerders van de sociale ziektekostenverzekeringen, die voldoet aan de eisen van deze tijd. Het onderzoek van de Rekenkamer en meer in het bijzonder de door haar ontwikkelde handreiking sluiten, zoals ook de Rekenkamer constateert, goed aan bij mijn voornemens ter zake van de verslaggeving in de sector sociale ziektekostenverzekeringen en bij de ontwikkelingen die in dat kader in gang zijn gezet. Ik beschouw de handreiking van de Rekenkamer als een waardevol document, dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) en de toezichthouder een goed referentiepunt geven bij de ontwikkeling van de meer gedetailleerde eisen waaraan de verslaggeving moet voldoen. De handreiking stelt bovendien mij in staat daar richting aan te geven en mij daar op hoofdlijnen een oordeel over te vormen.

Ik wil niet onvermeld laten dat ik het onderzoek van de Rekenkamer om twee redenen een bijzonder onderzoek vind. In de eerste plaats omdat de door de Rekenkamer gehanteerde normen zoals die staan vermeld in de handreiking als het ware vooruitblikken en niet zijn ontleend aan de geldende wetgeving. De nieuwste inzichten omtrent verslaggeving worden gebruikt om te bezien in hoeverre de nu geldende wetgeving en de huidige praktijk daaraan al voldoen. Op deze wijze biedt het onderzoek ook de wetgever een handreiking voor de toekomst. In de tweede plaats vind ik het een bijzonder onderzoek omdat de Rekenkamer het niet heeft gelaten bij een oordeel over de huidige situatie, maar ook mijn voornemens over de modernisering van de verslaggeving, die ik heb neergelegd in het eerder genoemde wetsvoorstel, in haar oordeelsvorming heeft betrokken. Ik stel dit zeer op prijs en beschouw dit als een belangrijke steun in de rug voor de verdere ontwikkeling van de beoogde moderne wijze van verslaggeven in de sector sociale ziektekostenverzekeringen

Ter slotte wil ik u mijn dilemma bij de beantwoording van de gestelde vragen niet onthouden. Veel van de vragen hebben betrekking op wat ik wil gaan doen om de verslaggeving in de sector sociale ziektekostenverzekeringen aan te passen aan de eisen van deze tijd en in lijn te brengen met de handreiking van de Rekenkamer hierover. Zoals ik al aangaf beoogt wetsvoorstel 27 038 de wettelijke basis te leggen voor deze modernisering. In de toelichting bij het wetsvoorstel ga ik daar uitgebreid op in. Het beantwoorden van de vragen over mijn voornemens kan er makkelijk toe leiden dat ik een voorschot moet nemen op de (schriftelijke voorbereiding van) de behandeling van het wetsvoorstel. Dit lijkt mij geen zuivere procedure. Ik realiseer mij dat deze situatie is ontstaan doordat de indiening van het wetsvoorstel helaas langer duurde dan ook door mij gehoopt en de Rekenkamer mij daardoor bij wijze van spreken «voor» was met haar rapport. Niettemin meen ik er goed aan te doen bij de beantwoording van de vragen over mijn voornemens te verwijzen naar het wetsvoorstel. Dit vanwege de zuiverheid van de procedure en om de behandeling van het voorstel niet bij voorbaat te belasten.

1

Hoe is de verslaglegging op dit moment vanuit de uitvoeringsinstellingen geregeld? Wat doet het Landelijk instituut sociale verzekeringen en wat doet de toezichthouder het College van toezicht sociale verzekeringen precies? Hoe is dit bij de Sociale Verzekeringsbank geregeld en welke rol speelt de toezichthouder van de Sociale Verzekeringsbank hierin?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord van de minister van SZW.

2

Zullen bij het vervolgtraject Structuur, Werk en Inkomen (SUWI) de conclusies en de aanbevelingen van dit Algemene Rekenkamerrapport worden betrokken?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord van de minister van SZW.

3

Welke aanbevelingen uit het rapport zullen worden overgenomen, van welke zal worden afgeweken op grond van welke reden(en)?

Zie het wetsvoorstel Instelling College van toezicht op de zorgverzekeringen, Kamerstukken II, 1999/2000, 27 038.

4

Hoe wordt de handreiking beoordeeld die in het kader van dit onderzoek tot stand is gekomen? (blz. 4)

Zie de inleiding.

5

Hoe zal het verschil tussen de in het kader van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer tot stand gekomen handreiking bij verslaggeving enerzijds en de wet- en regelgeving die nog niet voorziet in samenhangende verslaggeving over prestaties, bedrijfsuitvoering en financiën worden aangepakt? (blz. 4)

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord van de minister van SZW.

6

Welke conclusies worden getrokken uit de constatering van de Algemene Rekenkamer dat in wet- en regelgeving nog niet is voorzien in samenhangende verslaggeving over prestaties, bedrijfsvoering en financiën? (blz. 4)

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord van de minister van SZW.

7

Wanneer en in welke wetgeving en op welke wijze zal in de wetgeving prestatie-eisen vastleggen? (blz. 5)

Zie het antwoord op vraag 8.

8

Wanneer zullen de door de Algemene Rekenkamer geconstateerde manco's in de verslaggeving over prestaties, bedrijfsvoering en rechtmatigheid van uitgaven en ontvangsten in wetgeving worden ingevuld? (blz. 5)

Met het wetsvoorstel Instelling College van toezicht op de zorgverzekeringen wordt hiervoor de basis gelegd. In dit wetsvoorstel zijn ten aanzien van de genoemde onderwerpen de hoofdlijnen voor de toekomstige verslaggeving geregeld (zie ook de inleiding).

Bij de nadere invulling van deze hoofdlijnen over de verslaggeving zullen ook de door de Algemene Rekenkamer gedane handreikingen worden betrokken.

9

Hoe wordt geoordeeld over de kritiek van de Algemene Rekenkamer dat de gevraagde verslaggeving over prestaties te beperkt is en die over de bedrijfsvoering niet evenwichtig is? Worden maatregelen overwogen? (blz. 5)

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord van de minister van SZW.

10

Hoe wordt de conclusie beoordeeld dat de verslaggeving in de sector sociale zekerheid in het algemeen weinig overzichtelijk is, en dat de informatie is verspreid over verschillende documenten, die elkaar deels overlappen en vaak slecht op elkaar aansluiten? Is de kritiek terecht dat dit met name wordt veroorzaakt doordat in de voorschriften om relatief veel verslaggevingsdocumenten wordt gevraagd, waarbij de gestelde eisen niet altijd duidelijk zijn? Wat valt hieraan op korte termijn aan te doen? (blz. 5)

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord van de minister van SZW.

11

Wordt het noodzakelijk geoordeeld dat ziekenfondsen en de Ziekenfondsraad verslaggeving bijhouden over prestaties, bedrijfsvoering en rechtmatigheid van ontvangsten en uitgaven? Waarom is hier niet eerder in regelgeving naar gevraagd? (blz. 5)

Zie voor het eerste deel van de vraag het wetsvoorstel Instelling College van toezicht op de zorgverzekeringen. Wat betreft het tweede deel van de vraag het volgende. De huidige wetgeving (met name de Ziekenfondswet, ZFW, en de AWBZ) is nog gebaseerd op de oude gedachte dat de toezichthouder zelf alle informatie die hij nodig heeft bij het toezicht «ophaalt» bij de uitvoerders van de ZFW en AWBZ. In dat licht bezien was regelgeving gericht op de openbare verslaggeving door deze uitvoerders minder relevant. Dit neemt niet weg dat de uitvoerders wel, zoals ook de Rekenkamer constateert, wel informatie lever(d)en aan de Ziekenfondsraad/CTU door middel van kwartaal- en jaarstaten. Er zijn gedetailleerde afspraken met de uitvoerders welke informatie deze staten moeten bevatten. Omdat deze staten niet van een toelichting worden voorzien, betrok de Rekenkamer deze staten niet in haar onderzoek.

12

Welke sectoren naast de zorg en de sociale zekerheid zullen worden onderworpen aan de door de Algemene Rekenkamer opgestelde handreiking? Wat is de implementatietermijn van de handreiking die daarbij voor ogen staat? (blz. 5)

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord van de minister van SZW.

13

Kan nader worden toegelicht waarom van de zijde van de regering geen «concrete toezeggingen» zijn gedaan? (blz. 6)

Ik heb in zoverre geen concrete toezeggingen gedaan in verband met de zorg van de Rekenkamer over het tijdverschil tussen de departementale verantwoording en die over de sector sociale ziektekostenverzekeringen, dat ik heb gewezen op de versnelling in de verslaggeving die onderdeel uitmaakt van het wetsvoorstel Instelling College van toezicht op de zorgverzekeringen en voor het overige op de bezwaren die ik zie om zodanig te versnellen dat de departementale verantwoording en de informatie over de sociale ziektekostenverzekeringen tegelijkertijd aan de Tweede Kamer kunnen worden voorgelegd. Zie voor dit laatste ook het antwoord op vraag 49.

14

Bestaat de bereidheid het ambitieniveau te verhogen als het gaat om de financiële- en prestatieverantwoording in de zorg? Zo ja, waar en wanneer? Zo neen, wanneer dan wel? (blz. 6)

Ja. Zie het wetsvoorstel Instelling College van toezicht op de zorgverzekeringen.

15

Wordt de mening van de Algemene Rekenkamer gedeeld dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich «op sector-/wetsniveau aan de Staten-Generaal moet kunnen verantwoorden dat publiek geld rechtmatig is geïnd en besteed; informatie over de ordelijkheid en controleerbaarheid van het financieel beheer daarbij hoort» en zij bovendien «op sector-/wetsniveau inzicht moet kunnen verschaffen in de efficiency en de effectiviteit van de uitvoering van de publieke taken»? Op welke wijze wordt daaraan concreet inhoud en gestalte gegeven? (blz. 10)

Wat betreft de verantwoording over de uitvoering van de sociale ziektekostenverzekering (de ZFW en de AWBZ) wordt met de Wet uitvoeringsorganen volksgezondheid (Stb. 1999, 185) en met het wetsvoorstel Instelling College van toezicht op de zorgverzekeringen voorzien in de met het oog op de controlerende functie van het parlement benodigde informatie. Ik noem in dat kader de belangrijkste informatie:

– de financiële verslagen van het CVZ over het beheer van de Algemene Kas en het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (artikel 1s, derde lid, ZFW);

– de samenvattende rapportage van het College van toezicht op de zorgverzekeringen over de rechtmatigheid van de uitvoering van de ZFW en de AWBZ, waarbij ook gerapporteerd wordt over de ordelijkheid en controleerbaarheid gevoerde financiële beheer (zie het wetsvoorstel);

– en de doelmatigheidsrapportages van het College van toezicht op de zorgverzekeringen (zie het wetsvoorstel).

16 tot en met 30

Gesteld aan de Minister van SZW.

31

Waarom zijn door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Commissie Toezicht Uitvoeringsorganisatie geen aanvullende eisen gesteld aan de verslaggeving door de ziekenfondsen? (blz. 28)

Zie het antwoord op vraag 11.

32

Waarom is niets geregeld ten aanzien van de verslaggeving aan de Staten-Generaal? Hoe zal hierin worden voorzien? (blz. 28)

De Rekenkamer toetste de stand van de wetgeving anno 1997 aan haar handreiking. Inmiddels is de Wet uitvoeringsorganen volksgezondheid (Stb. 1999, 185), die onder meer de Ziekenfondsraad omvormde tot het CVZ, in werking getreden. Op grond daarvan worden de volgende documenten van het CVZ doorgezonden naar de Staten-Generaal. Het werkprogramma, het verslag van werkzaamheden, het financieel verslag over de beheerskosten van het CVZ en het financieel verslag over de Algemene Kas en het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten. Wat betreft de Commissie toezicht uitvoeringsorganisatie (CTU) worden het werkprogramma en het verslag van werkzaamheden doorgezonden. Het financieel verslag over de beheerskosten ten behoeve van de CTU maakt nu nog onderdeel uit van het financieel verslag van de beheerskosten van het CVZ. Voor de beoogde situatie in de toekomst voor de toezichthouder zij verwezen naar het wetsvoorstel Instelling College van toezicht op de zorgverzekeringen.

33

Welke conclusies worden getrokken uit de bevindingen, zoals gepresenteerd in de tabellen 5, 6, 7 en 8? (blz. 28/29 en 32/33)

Zie het wetsvoorstel Instelling College van toezicht op de zorgverzekeringen. Hierbij zij aangetekend dat het wetsvoorstel de hoofdlijnen regelt, waarna uitwerking moet plaatsvinden in nadere regelgeving. De toelichting op het wetsvoorstel bevat hiertoe de eerste gedachtevorming. De handreiking van de Rekenkamer en de ervaringen die nu in de praktijk worden opgedaan rondom de vormgeving van de verslaggeving zullen gebruikt worden bij die nadere regelgeving.

34

Acht de regering het niet ook wenselijk dat vereisten worden gesteld aan de verslaggeving van de Ziekenfondsraad en hoe kan de verslaggeving aan de Staten-Generaal worden verbeterd? (blz. 29)

Zie het antwoord op vraag 32.

35

Hoe wil de regering de samenhang en evenwichtigheid in de verslaggeving van sociale zorgverzekeringen verbeteren? (blz. 30)

Zie het antwoord op vraag 33.

36

Deelt de regering de mening van de Algemene Rekenkamer dat de voor de sector zorgverzekeringen geldende verslaggevingstermijn als veel te ruim kan worden beschouwd?

Welke conclusies verbindt zij daaraan? (blz. 30)

Zie het wetsvoorstel Instelling College van toezicht op de zorgverzekeringen.

37

De Algemene Rekenkamer meent dat de deugdelijkheid van de verslaggeving slechts ten dele in wet- en regelgeving wordt gewaarborgd. Deelt de regering deze conclusie en hoe kan zij de deugdelijkheid beter waarborgen? (blz. 30)

Zie het wetsvoorstel Instelling College van toezicht op de zorgverzekeringen.

38

Van welke «onduidelijkheden» is thans nog sprake? (blz. 30)

De onduidelijkheden waar de Rekenkamer op doelt hebben naar ik aanneem te maken met het feit dat ten tijde van het onderzoek het meergenoemde wetsvoorstel nog niet bij de Tweede Kamer was ingediend en met het feit dat het wetsvoorstel de verslaggeving wel op hoofdlijnen regelt, maar de precieze uitwerking daarvan in lagere regelgeving nog niet voldoende is uitgekristalliseerd.

39

Hoe zullen de ziekenfondsen zich verantwoorden over prestaties en bedrijfsvoering? Hoe zullen gegevens over niet-financiële informatie worden getoetst op deugdelijkheid? (blz. 30)

Zie voor de hoofdlijnen het wetsvoorstel Instelling College van toezicht op de zorgverzekeringen. Wat betreft de nadere uitwerking zij verwezen naar het antwoord op de vraag 33.

40

Hoe verklaart de regering in het kader van tijdigheid dat de Ziekenfondsraad/Commissie Toezicht Uitvoeringsorganisatie in zijn verslag over 1997 nog rapporteerde over baten en lasten over de periode 1993 tot en met 1995? (blz. 33)

De controlesystematiek van de CTU bracht met zich mee dat vanuit het oogpunt van tijdigheid de CTU relatief laat haar controles definitief kon afronden. Ook de CTU vond dit onbevredigend en is bezig met een inhaalslag, mede met het oog op de toekomst. Het wetsvoorstel Instelling College van toezicht op de zorgverzekeringen voorziet erin dat de toezichthouder in de toekomst rapporteert over het afgelopen boekjaar. Zie verder het wetsvoorstel.

41

Volgens de Algemene Rekenkamer zijn ziekenfondsen van opvatting dat het beleid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport moeilijk te vertalen is naar concrete doelstellingen voor de eigen organisatie. Deelt de regering deze mening? Hoe kan deze opvatting worden verklaard? Hoe kan de regering dit probleem oplossen? (blz. 34)

Uit het rapport van de Rekenkamer blijkt niet waarom de zes in het onderzoek betrokken ziekenfondsen kennelijk deze opvatting hebben. Ik kan hierover daarom geen oordeel geven, noch kan ik deze opvatting verklaren. Meer ten algemene overlegt mijn departement zeer geregeld met Zorgverzekeraars Nederland over het gevoerde en te voeren beleid en de betekenis daarvan voor de werkzaamheden van de uitvoerders van de ZFW en AWBZ.

42

De ziekenfondsen hebben aangegeven dat zij in de verslaggeving aandacht willen gaan besteden aan missie, strategie en doelstellingen en de wijze waarop zij deze in de toekomst denken te realiseren. Hoe zullen deze gegevens, alsmede de mate van doelmatigheid die de ziekenfondsen (denken te) kunnen bereiken in de verslaggeving worden opgenomen? (blz. 34)

Zie het antwoord op vraag 33.

43

Wat is het oordeel over de conclusies, zoals die door de Algemene Rekenkamer uit het onderzoek zijn getrokken? (blz. 35)

Ik kan mij vinden in de conclusie van de Rekenkamer dat de ZFW en AWBZ en de nadere regelgeving anno 1997 onvoldoende duidelijkheid boden over de te verstrekken verslaggeving in relatie tot de door de Rekenkamer gehanteerde handreiking. Daarbij teken ik aan dat zich lange tijd de noodzaak niet voordeed om aan de verslaggeving meer eisen te stellen. Immers, de CTU verwierf zich zelf van alle nodige informatie in het kader van zijn controles. Ook bestonden er in 1997 duidelijke afspraken over de informatie die de uitvoerders van de ZFW en AWBZ moesten leveren in de zgn. kwartaalen jaarstaten. Wat betreft de toekomst en mijn voornemens ter zake ben ik blij met het compliment dat de Rekenkamer mij daarvoor geeft. De conclusie van de Rekenkamer dat de uitvoerders feitelijk vaak wel over de in de handreiking bedoelde informatie beschikken, sterkt mij in het vertrouwen dat zij in staat zijn op redelijke termijn te voldoen aan de moderne verslaggevingseisen. Over de tijdigheid van de verslaggeving bevat het wetsvoorstel Instelling College van toezicht op de zorgverzekeringen duidelijke bepalingen.

44

Hoe kan het voorkomen dat in een Nota-overleg van 21 april 1997 (TK 1996–1997, 25 173, nr. 3) door de regering werd vastgesteld dat onder andere de verslaglegging «onvoldoende aandacht en prioriteit heeft gekregen» en dat «hier nog werk te doen was» en nu, bijna drie jaar later, vastgesteld moet worden dat de verslaglegging nog steeds niet op voldoende niveau is? (blz. 35)

De huidige wetgeving bevat onvoldoende concrete aangrijpingspunten voor de verbetering van de verslaglegging. De noodzakelijke wetswijziging maakt onderdeel uit van het wetsvoorstel Instelling College van toezicht op de zorgverzekeringen. De indiening van dit wetsvoorstel kostte meer tijd dan gehoopt en dan aanvankelijk was voorzien. De reden voor de vertraging lag overigens niet in de door alle partijen gevoelde noodzaak om de verslaggeving te verbeteren en te versnellen, maar in de positionering van het College toezicht, zoals ook uit de toelichting bij het wetsvoorstel blijkt. Voor het overige verwijs ik naar het wetsvoorstel.

45

Heeft de regering zich reeds in november 1996 uitgesproken voor een volledig van de uitvoering gescheiden toezicht en zich daarbij uitgesproken voor de vorming van een zelfstandig bestuursorgaan voor de toezichtsfunctie? Welke elementen uit het advies van de Raad van State op een terzake voorgelegd ontwerp-wetsvoorstel zijn oorzaak van de vertraging voor het indienen van het wetsvoorstel bij de Kamer? Wanneer zal het nu aan de Kamer worden voorgelegd en wat moet in dat verband verstaan worden onder het «bevorderen van een spoedige behandeling in de ministerraad» (TK 199–2000, 26 800 XVI, nr. 43)? (blz. 38 en 46)

Het bedoelde wetsvoorstel is op 8 maart 2000 bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II, 1999/2000, 27 308).

46

Wordt de constatering van de Algemene Rekenkamer onderschreven dat «nog niet duidelijk kan zijn hoe de verslaggeving over prestaties en bedrijfsvoering wordt ingevuld»? Tot welk oordeel leidt deze vaststelling? (blz. 38)

Zie de antwoorden op vragen 33 en 38.

47

Wordt «de handreiking» van de Algemene Rekenkamer gehanteerd «bij de verdere vormgeving van de verslaggeving»? Zo neen, waarom niet? (blz. 38)

Zie het antwoord op vraag 33.

48

Wat wordt precies bedoeld met de stelling dat «het tijdpad (...) ambitieus maar realistisch is»?

Betekent dat dat de regering zich aan dit tijdpad conformeert? Zo neen, hoe moet een en ander dan verstaan worden? (blz. 40)

Dat het tijdpad voor het implementatietraject ambitieus maar realistisch is betekent dat alle partijen (uitvoerders ZFW en AWBZ, het CVZ, de CTU en mijn ministerie) zich voluit inspannen om het tijdpad conform plan te halen.

49

Op welke concrete bezwaren zou worden gestuit op het moment dat een «verdere versnelling» zou worden ingezet? (blz. 40)

Zoals u weet kent de zorgsector een getrapte en complexe informatie- en verantwoordingstructuur, waarin (verantwoordings)informatie door de volgende laag vaak pas gecompleteerd kan worden nadat de voorgaande voorgaande laag daarmee klaar is. Het wetsvoorstel Instelling College van toezicht op de zorgverzekeringen voorziet in een eerste versnellingsslag op het niveau van de uitvoerders van de ZFW en AWBZ en dat van de toezichthouder. Zij rapporteren in enig jaar over het afgelopen kalenderjaar. Voor beide niveaus betekent dit een aanzienlijke inspanning, mede omdat tegelijkertijd aan de inhoudelijke verbetering van de verslaggeving moet worden gewerkt en aan de andere wijze van toezichthouden die dit meebrengt. Wat betreft de verslaggeving door het CVZ over de Algemene Kas en het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten, is het CVZ niet alleen afhankelijk van (verantwoordings)informatie van de uitvoerders en de toezichthouder over de uitgaven, maar ook van informatie op een bepaald tijdstip van de Belastingdienst en het College toezicht sociale verzekeringen (CTSV) over de geïnde premies. Ik wil niet uitsluiten dat het in verdere toekomst mogelijk zal blijken de termijnen waarop met name de toezichthouder en het CVZ rapporteren, met enkele maanden te bekorten. Dit doet echter niet af aan het feit dat als het CVZ (als laatste schakel in de keten van de verzekeringen) tijdig voor de derde woensdag in mei zijn financieel verslag over de AK en het AFBZ gereed moet hebben (incl. een rechtmatigheidsverklaring), er voor de toezichthouder (en de belastingdienst en het CTSV) en voor het CVZ zodanig weinig tijd overblijft om hun werk te doen en hun rapporten te schrijven (toezichthouder en CVZ ieder maximaal één maand), dat er een reëel gevaar bestaat dat de kwaliteit van de rapportages daaronder hevig te lijden heeft.

Overigens is ten tijde van de derde woensdag in mei voor de Tweede Kamer financieringsinformatie over AWBZ, ZFW en de particuliere verzekeringen beschikbaar in de vorm van de Voorjaarsbrief Zorg. Voor het overige verwijs ik u naar mijn brief van 28 april 2000 (DBO-CB-U-2020 627) aan de vaste commissie voor VWS, waarin ik uitgebreid inga op de structuur van de financiële informatievoorziening over de zorg en op mogelijkheden tot versnelling die er op dit vlak zijn.

50

Heeft de kritiek van de Algemene Rekenkamer op een «weeffout» in de Osv 1997 naar het oordeel van de minister betrekking op de adressering van de verslaglegging van het Lisv of op de aard en inhoud van de controletaak van het Ctsv? Zo ja waarom, zo nee waarom? Graag een uitvoerige toelichting? (blz. 40)

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord van de minister van SZW.

2. Antwoorden met betrekking tot de vragen op het terrein van de Sociale Zekerheid

Inleiding

De Algemene Rekenkamer heeft onderzoek gedaan naar de verslaggeving van op afstand van de overheid functionerende organisaties over de uitvoering van wettelijke taken en de besteding en inning van publiek geld. In het onderzoek heeft de Algemene Rekenkamer een verkenning gemaakt van de eisen waaraan verslaggeving zou moeten voldoen, hetgeen geresulteerd heeft in een handreiking. Ten aanzien van de verslaggeving in de sociale zekerheid komt de Algemene Rekenkamer tot de conclusie dat de ontwikkeling van de verslaggeving in de sociale zekerheid reeds een eind op weg is, en dat de wettelijke voorschriften voor de verslaggeving op onderdelen aansluiten bij de handreiking. In het verlengde daarvan komt de Algemene Rekenkamer tot de aanbeveling om de verslaggeving te versnellen en meer te stroomlijnen: minder documenten, meer samenhang en evenwicht in informatie over prestaties, bedrijfsvoering en financiën. Over de bevindingen en aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer zijn door de Commissie voor Rijksuitgaven vragen gesteld. Alvorens deze te beantwoorden wil ik hier een korte toelichting geven op de huidige uitvoeringsstructuur in samenhang met de wijze waarop door de uitvoeringsorganen verslag wordt gedaan over de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering.

Structuur Osv 1997

In de Osv 1997 is gekozen voor een structuur, waarin erkende uitvoeringsinstellingen (uvi's) in opdracht van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) op basis van contracten, de werknemersverzekeringen uitvoeren. De volksverzekeringen worden uitgevoerd door de Sociale VerzekeringsBank (Svb). Het College van toezicht sociale verzekeringen (Ctsv) houdt toezicht op de gehele uitvoering en heeft een aanwijzingsbevoegdheid richting het Lisv en de Svb. Het Ctsv houdt ook toezicht op de uvi's, maar heeft geen aanwijzingsbevoegdheid jegens de uvi's. Bijsturing van de uvi's vindt plaats door het Lisv. Op basis van de bevindingen van het Ctsv kan het Lisv namelijk via de contractuele relatie met de uvi's bijsturen. Indien het Ctsv van mening is dat de uitvoering door de uvi's, alsmede de aansturing door het Lisv te wensen over laat, kan het Ctsv gebruik maken van zijn aanwijzingsbevoegdheid, houdende dat het Lisv de uvi's contractueel dwingt de gewenste verbetering in de uitvoering te realiseren.

Op basis van deze structuur zijn in de Osv 1997 ook de lijnen voor de verslaggeving vastgelegd. Het uitgangspunt daarbij is dat de verantwoording plaats vindt, daar waar de uitvoering en daarmee gemoeide uitgaven en ontvangsten zich voordoen. Dat betekent dat de uitvoeringsorganen zichzelf verantwoorden over de uitvoering van de aan hen opgedragen taken.

Verslaggeving over rechtmatigheid

Op grond van artikel 82 van de Osv 1997 stellen de uvi's de jaarrekening en het jaarverslag op en bieden deze aan het Ctsv aan. Daarnaast bieden de uvi's aan het Ctsv aan ook een verklaring over de rechtmatigheid van uitgaven en ontvangsten over het afgelopen boekjaar. Ook het Lisv legt verantwoording af middels de jaarrekeningen, het jaarverslag en de rechtmatigheidsverklaring, nl. over de rechtmatigheid van het fondsbeheer en de rechtmatigheid van de eigen uitgaven en ontvangsten. De verantwoording van het Lisv (fondsbeheer) behoort aan te sluiten bij de verantwoordingen van de uvi's. Het Lisv is daarmee afhankelijk van een tijdige verantwoording door de uvi's. De Svb stelt eveneens een jaarrekening en jaarverslag op en voorziet deze van een rechtmatigheidsverklaring. De verantwoordingsdocumenten van de SVb hebben betrekking op de rechtmatigheid van de uitgaven en ontvangsten in de volksverzekeringen, alsmede op de rechtmatigheid van het fondsbeheer.

Het Ctsv heeft onder meer de wettelijk taak een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de uitvoering in de sector sociale verzekeringen. Daartoe geeft het Ctsv jaarlijks een rechtmatigheidsverklaring per wet af. De grondslag voor deze verklaring wordt gevormd door een geconsolideerde verantwoording over de gehele uitvoering van de sociale verzekeringen. In dat kader maakt het Ctsv gebruik van verantwoordingsstukken van de uitvoeringsorganen. Met name voor de werknemersverzekeringen is het Ctsv voor zijn rechtmatigheidsoordeel afhankelijk van een adequate en tijdige verantwoording door de vijf verschillende uvi's, alsmede door het Lisv. Deze getrapte en complexe verantwoordingsstructuur brengt met zich mee dat het uiteindelijk beeld over de gehele uitvoering pas in november na afloop van een kalenderjaar aan mij ter beschikking komt.

Verslaggeving over doelmatigheid

Op grond van artikel 11 van de Osv 1997 stelt het Ctsv een rapportage op over de doelmatigheid van de uitvoering. Het centrale vraagstuk in het kader van de doelmatigheid is in hoeverre de uitvoeringsorganisaties in staat zijn, de beleidsdoelen te realiseren, en tegen welke kosten. Daarbij besteedt het Ctsv aandacht aan de doelmatigheid van de organisatie, de doelmatigheid van beheer en de organisatie-effectiviteit. Daarbij komen aan de orde de strategie en de organisatie, de kosten in relatie tot prestaties en de voorgenomen en gerealiseerde doelen.

Het Ctsv heeft in 1999 de derde Doelmatigheidsrapportage uitgebracht. Deze rapportage beslaat de periode 1 januari 1998–31 maart 1999. Na twee jaar ervaring met de doelmatigheidsrapportage heeft het Ctsv in overleg met uitvoeringsinstellingen en departement gekozen voor een vernieuwde opzet. Mijn oordeel over deze ontwikkeling naar een nieuwe opzet van de Doelmatigheidsrapportage is positief. Wel zijn er enkele punten die aandacht behoeven. De verantwoordingsrapportages van de uitvoerende instanties kunnen aan waarde winnen door systematisch aandacht te besteden aan de doelmatigheid van de organisatie. Verder is het wenselijk dat er meer inzicht ontstaat in de relatie tussen de prestaties van de uitvoerende instanties en de kosten die gemaakt worden om deze te realiseren. Het Ctsv heeft inmiddels aangegeven dat het de bedoeling is dat deze punten in de volgende rapportage verbeterd worden.

Schriftelijke vragen aan de regering over het rapport van de Algemene Rekenkamer inzake Verantwoord verslaggeven over sociale verzekeringen (Kamerstuk 26 981, nrs. 1–2).

1

Hoe is de verslaglegging op dit moment vanuit de uitvoeringsinstellingen geregeld? Wat doet het Landelijk instituut sociale verzekeringen en wat doet de toezichthouder het College van toezicht sociale verzekeringen precies? Hoe is dit bij de Sociale Verzekeringsbank geregeld en welke rol speelt de toezichthouder van de Sociale Verzekeringsbank hierin?

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn inleiding.

2

Zullen bij het vervolgtraject Structuur, Werk en Inkomen (SUWI) de conclusies en de aanbevelingen van dit Algemene Rekenkamerrapport worden betrokken?

Ja.

3

Welke aanbevelingen uit dit rapport zullen worden overgenomen en van welke wil zal worden afgeweken op grond van welke redenen?

Samengevat beveelt de Algemene Rekenkamer aan om het verslaggevingsproces in de sociale verzekeringen te versnellen en meer te stroomlijnen. Beide aanbevelingen zullen bij het vervolgtraject SUWI worden betrokken.

4

Hoe wordt de handreiking beoordeeld die in het kader van dit onderzoek tot stand is gekomen? (blz. 4)

De handreiking van de Algemene Rekenkamer acht ik een bruikbaar document voor de invulling van de verslaggevingsstructuur in SUWI. In het vervolgtraject SUWI zal onder meer de verslaggeving door de uitvoeringsorganen nader ingevuld worden. Ik acht dit een goede gelegenheid om de handreiking van de Algemene Rekenkamer te hanteren.

5

Hoe zal het verschil tussen de in het kader van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer tot stand gekomen handreiking bij verslaggeving enerzijds en de wet- en regelgeving die nog niet voorziet in samenhangende verslaggeving over prestaties, bedrijfsuitvoering en financiën worden aangepakt? (blz. 4)

Zoals de Algemene Rekenkamer in zijn rapport aangeeft, zie ik het vervolgtraject SUWI als een goede gelegenheid om de aanbevelingen in samenhang met de handreiking van de Algemene Rekenkamer te betrekken bij het wetswijzigingen.

6

Welke conclusies worden getrokken uit de constatering van de Algemene Rekenkamer dat in wet- en regelgeving nog niet is voorzien in samenhangende verslaggeving over prestaties, bedrijfsvoering en financiën? (blz. 4)

De constatering van de Algemene Rekenkamer leidt tot de conclusie dat de wet- en regelgeving inzake verslaggeving over prestaties en, bedrijfsvoering en financiën voor verbetering vatbaar is. Aanpassing van deze regelgeving acht ik niet opportuun, gegeven de grote veranderingen die in het kader van SUWI gepland staan.

7

Wanneer, en in welke wetgeving en op welke wijze zal in de wetgeving prestatie-eisen vastleggen? (blz. 5)

Deze vraag heeft betrekking op de sector zorg. Ik verwijs u naar het antwoord van de Minister van VWS.

8

Wanneer zullen de door de Algemene Rekenkamer geconstateerde manco's in de verslaggeving over prestaties, bedrijfsvoering en rechtmatigheid van uitgaven en ontvangsten in wetgeving worden ingevuld? (blz. 5)

Deze vraag heeft betrekking op de sector zorg. Ik verwijs u naar het antwoord van de Minister van VWS.

9

Hoe wordt geoordeeld over de kritiek van de Algemene Rekenkamer dat de gevraagde verslaggeving over prestaties te beperkt is en die over de bedrijfsvoering niet evenwichtig is? Worden maatregelen overwogen? (blz. 5)

Door de uitvoeringsorganen wordt in verschillende stukken verantwoording afgelegd over de uitvoering van hun taken. Deze spreiding van verantwoording is nog voor verbetering vatbaar. Zoals ik eerder al heb aangegeven, zie ik de wetswijziging in het kader van SUWI als de eerstvolgende gelegenheid daarvoor.

10

Hoe wordt de conclusie beoordeeld dat de verslaggeving in de sector sociale zekerheid in het algemeen weinig overzichtelijk is, en dat de informatie is verspreid over verschillende documenten, die elkaar deels overlappen en vaak slecht op elkaar aansluiten? Is de kritiek terecht dat dit met name wordt veroorzaakt doordat in de voorschriften om relatief veel verslaggevingsdocumenten wordt gevraagd, waarbij de gestelde eisen niet altijd duidelijk zijn? Wat valt hieraan op korte termijn aan te doen? (blz. 5)

De verslaggeving in de sociale verzekeringen is niet alleen qua inhoud, maar ook qua aantal documenten en onderlinge afstemming nog voor verbetering vatbaar. De getrapte en complexe verslaggevingssstructuur zoals die nu geldt, vloeit mede voort uit de organisatiestructuur van de sociale verzekeringen. Gegeven het feit dat deze structuur in het kader van SUWI fors gewijzigd zal worden, acht ik het niet opportuun om voordien de wet te wijzigen ter zake van de verslaggeving.

11

Wordt het noodzakelijk geoordeeld dat ziekenfondsen en de Ziekenfondsraad verslaggeving bijhouden over prestaties, bedrijfsvoering en rechtmatigheid van ontvangsten en uitgaven? Waarom is hier niet eerder in regelgeving naar gevraagd? (blz. 5)

Deze vraag heeft betrekking op de sector zorg. Ik verwijs u naar het antwoord van de Minister van VWS.

12

Welke sectoren naast de zorg en de sociale zekerheid zullen worden onderworpen aan de door de Algemene Rekenkamer opgestelde handreiking? Wat is de implementatietermijn van de handreiking die daarbij voor ogen staat? (blz. 5)

De aanstaande veranderingen in het kader van SUWI zullen ook neerslaan op de sector van Arbeidsvoorziening. In het verlengde hiervan zal ook deze sector worden betrokken bij de toepassing van de handreiking in het wetgevingstraject voor SUWI.

13

Kan nader worden toegelicht waarom van de zijde van de regering geen «concrete toezeggingen» zijn gedaan? (blz. 6)

In de afgelopen jaren is een versnelling van de verantwoording door de ministers aan de Staten- Generaal gerealiseerd. Een soortgelijke versnelling voor de uitvoeringsorganen in de sociale verzekeringen wordt door de Algemene Rekenkamer aanbevolen. In het kader van SUWI zal de uitvoeringsstructuur echter een forse wijziging ondergaan. Dit betekent dat ook de verslaggevingsstructuur aan wijziging onderhevig zal zijn. Ik wil in dat kader bezien in hoeverre het mogelijk is om versnelling in de verantwoording aan te brengen. Een en ander hangt evenwel samen met de nadere uitwerking van SUWI. Ik kan daarover dan ook nog geen concrete toezeggingen doen, maar kom hier in een later stadium op terug.

14

Bestaat de bereidheid het ambitieniveau te verhogen als het gaat om de financiële- en prestatieverantwoording in de zorg? Zo ja, waar en wanneer? Zo neen, wanneer dan wel? (blz. 6)

(SV)

Deze vraag heeft betrekking op de sector zorg. Ik verwijs u naar het antwoord van de minister van VWS.

15

Wordt de mening van de Algemene Rekenkamer gedeeld dat de minister van Volksgezondheid, welzijn en Sport zich «op sector-/wetsniveau aan de Staten-Generaal moet kunnen verantwoorden dat publiek geld rechtmatig is geïnd en besteed; informatie over de ordelijkheid en controleerbaarheid van het financieel beheer daarbij hoort» en zij bovendien «op sector-/wetsniveau inzicht moet kunnen verschaffen in de efficiency en effectiviteit van de uitvoering van de publieke taken»? Op welk wijze wordt daaraan gestalte gegeven? (blz. 10)

Deze vraag heeft betrekking op de sector zorg. Ik verwijs u naar het antwoord van de minister van VWS.

16

De Algemene Rekenkamer merkt over de verslaggevingsstructuur in de Osv 1997 op dat zij de opdrachtgever, het Lisv, als de primair belanghebbende ziet van de verslaggeving van de uitvoeringsinstellingen. Wordt de visie van de Algemene Rekenkamer gedeeld dat het niet logisch is dat de uitvoeringsinstellingen hun verantwoording ingevolge de Osv 1997 primair aan het Ctsv dienen te richten en zo ja, welke maatregelen zullen worden getroffen? (blz. 17)

In mijn inleiding heb ik toegelicht welke overwegingen aan de huidige verslaggevingsstructuur ten grondslag liggen. In het kader van SUWI zal de uitvoeringsstructuur, alsmede de verslaggevingsstructuur gewijzigd worden.

17

Wordt de mening van de ARK gedeeld dat de voor de sector sociale zekerheid geldende verslaggevingstermijn als ruim kan worden beschouwd? Welke conclusies worden daaraan verbonden? (blz. 17)

De door de uvi's, het Lisv en de Svb op te stellen verantwoordingsdocumenten hebben 1 juli als opleveringsdatum. Het Ctsv stelt op basis van deze stukken een geconsolideerde verantwoording op en geeft tevens (per wet) een oordeel over de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering. Voor het Ctsv geldt een opleveringsdatum van 1 november. Voorzien van mijn oordeel zend ik deze documenten vervolgens aan de Tweede Kamer. Rekening houdend met de wens van de Tweede Kamer om verantwoordingsinformatie over de sector sociale zekerheid tegelijk met die over het Rijk te kunnen bespreken, is de verslaggevingstermijn inderdaad als ruim te beschouwen. Gegeven de aanstaande wijzigingen in de uitvoeringsstructuur in het kader van SUWI, wil ik in dat kader bezien in hoeverre het mogelijk is om versnelling in de verantwoording aan te brengen.

18

In hoeverre wordt het ontbreken van eisen aan verslaggeving over samenwerkingsverbanden en strategie, doelstellingen en beleid ook als een gemis ervaren? (blz. 18)

De Svb, het Lisv en de uitvoeringsinstellingen sociale verzekeringen leveren doelmatigheidsrapportages aan het Ctsv. Het Ctsv geeft vooraf aan wat het toetsingskader is. In deze zin zijn de eisen van verslaggeving bepaald. In de algemene inleiding is op de inhoud van de rapportages nader ingegaan. Uiteraard zijn er punten die voor verbetering vatbaar zijn. De uitvoering wordt hier door het Ctsv op aangesproken.

19

Om welke reden is geen gebruik gemaakt van de ministeriële bevoegdheid om nadere regels te stellen voor de doelmatigheidsrapportages? Zal dat alsnog gebeuren? (blz. 18)

Bij de Osv 1997 is de doelmatigheidsrapportage als verantwoordingsproduct geïntroduceerd. Bij deze introductie is er voor gekozen niet op voorhand nadere regels te stellen, maar in plaats daarvan de nadere uitwerking in overleg met de betrokken partijen te realiseren. In de inleiding heb ik reeds de resultaten van deze nadere uitwerking weergegeven. Zoals ik daarbij heb aangegeven is de ontwikkeling van de doelmatigheidsrapportages nog niet tot stilstand gekomen. In het kader van het vervolgtraject SUWI streef ik er naar om op dit punt tot een intensivering te komen.

20

Op welke termijn zullen doelmatigheidsrapportages op basis van kengetallen voor de Kamer beschikbaar zijn? (blz 18)

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn inleiding.

21

Op welke wijze en wanneer zal de wetgeving worden aangepast opdat uitvoeringsorganisaties zich beleidsmatig verantwoorden? (blz. 18)

De verantwoording door uitvoeringsorganen is een van de onderwerpen die in het kader van het SUWI-traject nader bezien zal worden, mede in het licht van de bevindingen van de Algemene Rekenkamer. Dat betekent dat in het vervolgtraject SUWI een en ander nader vorm gegeven zal worden.

22

Hoe kan het dat het verband tussen de accountantsverklaring over de publieke en private geldstroom en de verslaggeving nog ontbreekt? Wanneer wordt die relatie wel gelegd? In hoeverre is het op grond van het ontbreken van deze relatie mogelijk dat vermenging van publieke en private middelen c.q. uitvoeringskosten plaatsvindt? (blz. 19)

De accountantsverklaring heeft betrekking op de juiste scheiding van publieke en private geldstromen tussen de uitvoeringsinstellingen en de private onderdelen van de concerns. De jaarverslaggeving van de uitvoeringsinstellingen geeft geen duidelijk en volledig beeld van de omvang en samenstelling van deze onderlinge geldstromen en de financiële scheiding. Daarin is voorzien door een accountantsverklaring die zich richt op deze specifieke geldstromen en de juiste financiële scheiding daartussen. Het ontbreken van de genoemde relatie heeft dus geen gevolgen voor het toezicht op mogelijke vermenging van publieke en private middelen.

23

Hoe zal de samenhang, evenwichtigheid en tijdigheid in de verslaggeving worden verbeterd, nu deze door de Algemene Rekenkamer als onvoldoende wordt beschouwd? (blz. 21)

Ik beschouw het wetgevingstraject in het kader van SUWI als een goede gelegenheid om de samenhang, evenwichtigheid en tijdigheid in de verslaggeving te herzien. De wijze waarop een en ander zal worden vorm gegeven hangt evenwel samen met de nadere uitwerking van SUWI.

24

Hoe is het mogelijk dat noch het Lisv, noch de uvi's zich verantwoordden over de gerealiseerde prestaties inzake de reïntegratie van arbeidsgehandicapten? Vanaf wanneer was de regering hiervan op de hoogte en vanaf wanneer zijn maatregelen genomen om deze omissie te herstellen? (blz. 23)

In de door de Algemene Rekenkamer onderzochte verslaggeving wordt slechts summier verantwoording afgelegd over de gerealiseerde prestaties inzake de reïntegratie van arbeidsgehandicapten. Uitgebreidere verantwoordingsinformatie is echter te vinden in het werkplan van het Lisv dat jaarlijks aan de Kamer wordt toegestuurd. Daarnaast geeft het Lisv inzicht in zijn prestaties via het periodiek bestuurlijk overleg, de trendrapportages arbeidsongeschiktheid en publicaties als «signalement arbeidsgehandicapten» en de reïntegratiemonitor REMON. Het kabinet is van mening dat het Lisv daarmee naar behoren verantwoording aflegt over de resultaten inzake de reïntegratie van arbeidsgehandicapten.

25

Waarom ontbreken de conclusies over de verslaggeving van de scheiding of vermenging van de publieke en private geldstroom ? Welke risico's zijn of worden gelopen indien een oordeel over de gang van zaken ontbreekt en met een beschrijving wordt volstaan? (blz. 24)

Uitgaande van hetgeen de Algemene Rekenkamer in zijn rapport op pagina 24 meldt inzake de verslaggeving over scheiding publieke en private geldstromen, kan ik slechts veronderstellen dat de conclusies over de verslaglegging van de scheiding of vermenging van de publieke en private geldstromen ontbreken aangezien deze geen specifiek onderdeel van het onderzoek betroffen.

Over de scheiding tussen publieke en private geldstromen bij de uvi's en eventuele risico's, doet het Ctsv verslag van zijn toezichtbevindingen in de zogenoemde ontvlechtingsrapportages. Over deze rapportages heb ik u regelmatig geïnformeerd. Laatstelijk, bij brief van 10 februari 2000, naar aanleiding van de vierde ontvlechtingsrapportage van het Ctsv.

26

Is het voor een juiste vorm van toezicht door het Ctsv niet noodzakelijk dat door het Ctsv eigenstandig onderzoek wordt gedaan? (blz. 25)

Naar aanleiding van de bevinding van de Algemene Rekenkamer dat in de Osv 1997 voorzien is in verslaggeving door het Ctsv aan de minister van SZW, alsmede dat verantwoording en controle beter gescheiden hadden kunnen zijn, merk ik het volgende op. Zoals ik in mijn inleiding aangaf stellen de uvi's en het Lisv een verantwoording op, waarbij tevens een uitspraak wordt gedaan over de kwaliteit (rechtmatigheid en doelmatigheid) van door hen uitgevoerde taken. Het Ctsv toetst deze verantwoordingen en bevindingen en stelt vervolgens een integrale verantwoording op over de uitvoering. Daarbij spreekt het Ctsv een onafhankelijk toezichtsoordeel uit.

Behoudens de in het kader van de integrale verantwoording uit te voeren onderzoeken, worden door het Ctsv regelmatig ook (eigenstandig) onderzoeken uitgevoerd. Ik wijs hierbij op de ontvlechtingsrapportages en de onderzoeken in het kader van verscherpt, actueel dan wel gericht toezicht van het Ctsv. Bovendien worden door het Ctsv regelmatig thematische onderzoeken gehouden, zoals uitvoering van de WW in regionale samenwerking.

27

Is het wenselijk om vlak voor het opheffen van het Lisv nieuwe taken daaraan toe te voegen? Zo ja waarom? (blz. 25)

Onder verwijzing naar pagina 25 wordt met de vraagstelling naar ik begrijp, gedoeld op de opmerking van de Algemene Rekenkamer, dat in de huidige structuur Ctsv verslaggeving opstelt die door het voor de uitvoering verantwoordelijke Lisv zou behoren te maken. De vraagstelling veronderstelt dat deze bevinding aanleiding zou kunnen zijn om een wijziging in de verslaggevingsstructuur aan te brengen. Zoals ik al eerder heb aangegeven, acht ik het niet opportuun om nog voor het SUWI-traject de Osv 1997 op dit vlak te gaan wijzigen.

28

Hoe kan de regering ervoor zorgen dat over de toepassing van voorschriften meer sluitende afspraken worden gemaakt? (blz. 25)

De minister en staatssecretaris staat de mogelijkheid open voor het voeren van bestuurlijk overleg met de Svb, het Lisv en het Ctsv. In deze overleggen kunnen afspraken worden gemaakt over de toepassing van voorschriften. Ook kunnen in dergelijk overleggen door de opdrachtgever of toezichthouder signalen worden afgegeven over problemen met de naleving van de voorschriften omdat deze niet voldoen of moeilijk toepasbaar zijn. De voorschriften dienen dan te worden aangepast. Ook tussen Ctsv en Lisv en Svb vindt bestuurlijk overleg plaats.

29

Welke conclusies verbindt de regering aan de mening van de Algemene Rekenkamer dat in de Osv 1997 verantwoording en controle beter gescheiden hadden kunnen zijn? (blz. 25)

Aan de mening van de Algemene Rekenkamer dat in de Osv 1997 verantwoording en controle beter gescheiden hadden kunnen zijn verbind ik geen conclusies. In mijn inleiding heb ik reeds aangegeven welke overwegingen ten grondslag liggen aan de huidige verantwoordingsstructuur. Deze getrapte en complexe verantwoordingsstructuur vloeit voort uit de structuur van de uitvoeringsorganisatie. Ik deel de opvatting van Algemene Rekenkamer dat de verslaggeving in de sociale verzekeringen meer gestroomlijnd zou kunnen worden.

30

Welke conclusie trekt de regering uit de stelling van de Algemene Rekenkamer dat de in wet- en regelgeving gevraagde informatie niet altijd werd opgeleverd, accountantsverklaringen ontbraken en de deugdelijkheid van de doelmatigheidsrapportages onvoldoende verantwoord werd? (blz. 26)

De wettelijke verplichtingen inzake informatielevering dienen door de uitvoeringsorganen te worden nageleefd. Het Ctsv dient er op toe te zien dat deze verplichtingen worden nageleefd en de uitvoeringsorganen op aanspreekt indien men in gebreke blijft. Evenzo geldt dat de doelmatigheidsrapportages deugdelijk dienen te zijn.

31 tot en met 49

Gesteld aan de Minister van VWS.

Ik verwijs u naar de antwoorden van de Minister van VWS.

50

Heeft de kritiek van de Algemene Rekenkamer op een «weeffout» in de Osv 1997 naar het oordeel van de minister betrekking op de adressering van de verslaglegging van het Lisv of op de aard en inhoud van de controletaak van het Ctsv? Zo ja waarom, zo nee waarom? Graag een uitvoerige toelichting? (blz. 40)

Naar mijn mening heeft de kritiek van de Algemene Rekenkamer op een «weeffout» in de Osv 1997, betrekking op de adressering van de verslaglegging van het Lisv en de uvi's. In mijn inleiding en in mijn antwoorden hiervoor ben ik reeds uitvoerig op de verslaggevingsstructuur van de Osv 1997 ingegaan.

Met betrekking tot de taken van het Ctsv merk ik het volgende op. In de Osv 1997 zijn de taken van het Ctsv vastgelegd. Het Ctsv stelt daartoe verschillende verantwoordingsproducten op. Een daarvan is het geven van een oordeel (per wet) over de rechtmatigheid van de uitvoering van de sociale verzekeringen: vastgelegd in een rechtmatigheidsverklaring. Daartoe controleert het Ctsv verantwoordingsdocumenten van de uitvoeringsorganen en consolideert deze.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Witteveen-Hevinga (PvdA), ondervoorzitter, Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Hillen (CDA), Van Heemst (PvdA), Marijnissen (SP), Hessing (VVD), Giskes (D66), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Van Walsem (D66), voorzitter, Th. A. M. Meijer (CDA), De Haan (CDA), Wagenaar (PvdA), Verburg (CDA), Vendrik (GroenLinks), Weekers (VVD), Remak (VVD), Duijkers (PvdA), Van Beek (VVD), Van den Akker (CDA), Udo (VVD), Blok (VVD), Kuijper (PvdA).

Plv. leden: Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Van Zuijlen (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Kant (SP), Voûte-Droste (VVD), Lambrechts (D66), Feenstra (PvdA), Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Schimmel (D66), Stroeken (CDA), Wijn (CDA), Hindriks (PvdA), Reitsma (CDA), Rabbae (GroenLinks), Geluk (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Hamer (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), Rietkerk (CDA), De Vries (VVD), Balemans (VVD), Smits (PvdA).

2 Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Rouvoet (RPF), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Oudkerk (PvdA), Rijpstra (VVD), Lambrechts (D66), Essers (VVD), voorzitter, Dankers (CDA), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Spoelman (PvdA), Hermann (GL), Kant (SP), Gortzak (PvdA), Buijs (CDA), E. Meijer (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), Arib (PvdA), Atsma (CDA).

Plv. leden: Van 't Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Schutte (GPV), Van Gent (GroenLinks), Noorman-den Uyl (PvdA), Weekers (VVD), Ravestein (D66), Örgü (VVD), Van de Camp (CDA), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Smits (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Marijnissen (SP), Belinfante (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), O. P. G. Vos (VVD), Hamer (PvdA), Cherribi (VVD), Duijkers (PvdA), Th. A. M. Meijer (CDA).

3 Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Essers (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Verburg (CDA), Smits (PvdA), Spoelman (PvdA), Van der Staaij (SGP), Örgü (VVD), Harrewijn (GroenLinks), Van Gent (GroenLinks), Bussemaker (PvdA), Balkenende (CDA), Wilders (VVD), Santi (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD).

Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Van der Hoek (PvdA), Dankers (CDA), Hamer (PvdA), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Van Middelkoop (GPV), Van Vliet (D66), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), Eisses-Timmerman (CDA), Schoenmakers (PvdA), Middel (PvdA), Van Walsem (D66), Weekers (VVD), Vendrik (GroenLinks), Rosenmöller (GroenLinks), Wagenaar (PvdA), Mosterd (CDA), De Vries (VVD), Oudkerk (PvdA), Klein Molekamp (VVD).

Naar boven