26 975
Invoering van de Vreemdelingenwet 2000 en daarmee verband houdende wijziging van diverse wetten alsmede intrekking van de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000)

nr. 7
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 25 mei 2000

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 22 mei 2000 overleg gevoerd met staatssecretaris Cohen van Justitie, minister Vermeend van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en minister Van Boxtel voor Grote Steden- en Integratiebeleid over het wetsvoorstel Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 (26 975).

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

Van Heemst

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Pe

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Justitie

Maandag 22 mei 2000

12.00 uur

De voorzitter: Middel

Aanwezig zijn 8 leden der Kamer, te weten:

Albayrak, Niederer, Wijn, Van der Staaij, Rouvoet, Halsema, Dittrich en Middel,

alsmede de heren Cohen, staatssecretaris van Justitie, Vermeend, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Van Boxtel, minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid.

Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Invoering van de Vreemdelingenwet 2000 en daarmee verband houdende wijziging van diverse wetten alsmede intrekking van de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000) (26975).

De voorzitter:

Ik heet allen hartelijk welkom en wijs de leden erop, dat zij conform de formele regels zich niet gebonden hoeven te achten aan de spreektijden die op het groentje worden vermeld. Er is voor dit overleg echter vijf uur gereserveerd en daarom verzoek ik de leden om, indien dat enigszins mogelijk is, zich te houden aan de opgegeven spreektijden. Op bepaalde momenten zal ik de vrijheid nemen de leden erop te wijzen, dat zij nog maar heel weinig tijd voor de tweede termijn hebben. Nogmaals, dit is slechts een aansporing. In formele zin kan ik de leden er niet van weerhouden op een gegeven moment hun betoog toch voort te zetten. Het gaat hier namelijk niet om een plenaire vergadering, maar om een wetgevingsoverleg.

Verder deel ik mee, dat ik deze ochtend de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nog heb laten weten dat in dit overleg zeker een aantal onderwerpen aan de orde zullen komen die zijn beleidsterrein regarderen. De minister had echter een buitengewoon belangrijk gesprek bij de Stichting van de arbeid en dat verhinderde hem hier op tijd aanwezig te zijn. Hij zal echter zo snel als mogelijk komen. Naar verwachting zal hij hier omstreeks half twee aanwezig zijn. De minister liet tegelijk weten, dat de heer Cohen de regering vertegenwoordigt en dat zijn ambtenaren opschrijven wat door de leden in eerste en tweede termijn wordt gezegd.

De heer Van Boxtel is nog niet gearriveerd, maar het lijkt me goed om in afwachting van zijn komst met de beraadslaging te beginnen en daarbij de gebruikelijke volgorde van sprekers in acht te nemen, namelijk die van de grootte van de fractie.

Eerste termijn van de zijde van de commissie

MevrouwAlbayrak(PvdA)

Voorzitter! Ik vind het een beetje jammer dat minister Van Boxtel nog niet is gearriveerd, want mijn eerste punten betreffen nu juist de Wet inburgering nieuwkomers. De specifieke kennis van de heer Van Boxtel op dit terrein is hier toch wel nodig. Ik zal evenwel de voorgenomen volgorde van mijn betoog handhaven en er maar van uitgaan, dat alles wat ik zeg inderdaad wordt opschreven, zodat de heer Van Boxtel daarvan kennis kan nemen.

Voorzitter! De Partij van de Arbeid heeft kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000, zoals het voorstel volledig heet. Naar aanleiding van deze nota willen wij in dit debat een vijftal punten aan de orde stellen: de Wet inburgering nieuwkomers, de intrekking van de zorgwet voor houders van een voorlopige vergunning tot verblijf, hierna VVTV te noemen, de tewerkstellingsvergunning in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen, de huisvestingsvergunning en de overgang van oud naar nieuw.

De Partij van de Arbeid-fractie is vanaf het begin voorstander geweest van het onder de Wet inburgering nieuwkomers laten vallen van vluchtelingen met een tijdelijke status, juist vanwege het feit, dat een groot deel van de mensen met een tijdelijke status uiteindelijk in Nederland blijft. Wellicht was een deel van de problemen die ex-VVTV'ers op dit moment hebben te voorkomen geweest als zij niet de eerste drie jaar van hun verblijf in Nederland passief in de samenleving hadden plaatsgenomen. Nu wordt met de nieuwe Vreemdelingenwet deze realiteit wel erkend, overigens met instemming van de Raad van State, maar over de manier waarop deze erkenning invulling krijgt leven bij de fractie van de Partij van de Arbeid nog een groot aantal vragen die ook met de reactie van de regering niet zijn weggenomen.

Allereerst is er de vraag over het verwerken van het zogeheten terugkeerperspectief in het aanbod van het inburgeringsprogramma. De regering antwoordt dat over de precieze uitwerking van inhoud, organisatie en positionering van de mogelijke terugkeermodule binnen het inburgeringsprogramma de komende maanden met alle betrokken organisaties uitgebreid zal worden gesproken. Wat ons betreft is die terugkeermodule een belangrijk element van de toepasselijkheid van de Wet inburgering nieuwkomers als zodanig. Is het overleg reeds gestart? Kan de regering aangeven wat haar insteek daarbij zal zijn. Van de nota worden wij op dit punt niet veel wijzer. Wij vragen ons bijvoorbeeld af hoe kan worden gedifferentieerd binnen de groep van tijdelijke vergunninghouders, als de grond voor verlening van de vergunning voor bepaalde tijd niet kenbaar wordt gemaakt. Hierin zit volgens ons een extra argument om de verlening van een vergunning juist wel te motiveren. Zou het anders niet betekenen dat aan eenieder die in het bezit is van een vergunning tot verblijf voor bepaalde tijd eenzelfde terugkeermodule moet worden aangeboden?

De heerWijn(CDA)

Mevrouw Albayrak wil die motivering graag hebben. De regering zegt dat dit niet nodig is. Ziet zij een rechtens relevant belang om die motivering te geven?

MevrouwAlbayrak(PvdA)

Of kort gezegd, wil mevrouw Albayrak hier voor rechter spelen? In eerder wetgevingsoverleg hebben wij al twee keer benadrukt dat het mogelijk is dat een rechter een rechtens relevant belang aanwezig zal achten. Noch u noch ik kan er op dit moment op vooruitlopen.

De heerDittrich(D66)

Mevrouw Albayrak vraagt zich af hoe die modules er uit zullen moeten zien; althans, zij wil er meer informatie over. Vindt zij niet dat dit op decentraal niveau verder ingevuld moet worden door de ROC's? Vindt zij dat het hoort bij de controlerende functie van de Kamer om dat allemaal precies in detail te weten?

MevrouwAlbayrak(PvdA)

Centraal staat het dilemma dat mensen in Nederland verblijven op basis van een tijdelijke vergunning en dat terugkeer een reële optie blijft, terwijl uiteindelijk de grootste groep in Nederland blijft. Wij schipperen tussen die twee werkelijkheden. Voor ons staat als een paal boven water dat je in de inburgeringsprogramma's een zekere richting zult moeten geven wat het openhouden van de terugkeermogelijkheid betreft. Hoe dat er allemaal uit zal zien is voor ons wel degelijk van belang om te kunnen bepalen of dit een wezenlijke optie is.

Weet de regering al welk percentage van de beschikbare tijd zal worden uitgetrokken voor het terugkeertraject? De regering is in haar nota niet ingegaan op onze vraag of een beperkter inburgeringsprogramma niet per saldo tot een nieuwe achterstand zal leiden.

In de voortgangsrapportage Wet inburgering nieuwkomers van 14 april 2000 wordt het belang onderstreept van het leveren van maatwerk op het terrein van inburgering. De regering geeft aan dat een wetswijziging daarvoor niet noodzakelijk is. Volgens de wet moet echter binnen een jaar een toets plaatsvinden; dat is verplicht op basis van de huidige wet. Het is zeer de vraag of op deze manier werk en inburgering te combineren zullen zijn. Kan niet beter in maatwerk worden voorzien door de termijn van een jaar uit de wet te halen? Moeten wij niet überhaupt flexibeler omgaan met de termijnen van de Wet inburgering nieuwkomers, als wij deze doelstellingen willen halen?

In de voortgangsrapportage Wet inburgering nieuwkomers staat vermeld dat zal worden bezien in hoeverre uitval door verhuizing, wat regelmatig een reden is voor uitval uit het inburgeringsprogramma, kan worden voorkomen. Heeft de regering hiervoor al een oplossingsrichting in gedachten?

De om te boeken VVTV'ers worden vanaf de datum van invoering van de Vreemdelingenwet 2000 verplicht zich in te burgeren. Is de regering het met de Vereniging van Nederlandse gemeenten eens dat de huidige financieringssystematiek van de inburgering volgend jaar gewijzigd zal moeten worden? Bij de T2-methode wordt ervan uitgegaan dat gemeenten middelen voor inburgering krijgen op basis van de verrichtingen van twee jaar geleden. Dit betekent dat men zich in 2001 zal baseren op de verrichtingen in 1999, toen de VVTV'ers waren uitgezonderd van de inburgering. Vanwege de scherpe daling van het aantal A-statussen is ook in absolute zin het geld wat ons betreft in de verkeerde gemeente terechtgekomen. De PvdA-fractie zou graag nog apart gedetailleerd ingelicht willen worden over de wijze van financiering van het inburgeringtraject met name over de T2-methode.

Voorzitter! Over de intrekking van de Zorgwet-VVTV stelt de Vereniging van Nederlandse gemeenten terecht dat er geen enkele reden is voor mensen met een vergunning voor bepaalde tijd om niet te verhuizen naar gemeenten waar zich familie of landgenoten bevinden. Er wordt namelijk gevreesd dat aldus een trek naar de grotere gemeenten zal plaatsvinden. Deelt de regering deze inschatting en zo ja, voorziet zij niet dat dit problemen zal geven? Wij zijn ons er goed van bewust dat onder de systematiek van de nieuwe Vreemdelingenwet aan houders van een tijdelijke vergunning geen vrije woonplaatskeuze kan worden onthouden. Desalniettemin vragen wij de regering, de zorgen die toch herhaaldelijk op deze punten worden geuit serieus te nemen. Misschien kan dat door nauwlettend in de gaten te houden, hoe verhuisbewegingen van statushouders zich ontwikkelen. Zo kan waar nodig worden nagedacht over op de dan bestaande situatie toegespitste maatregelen.

De heerDittrich(D66)

U zegt zelf heel terecht dat je de vrijheid van woonplaatskeuze niet kunt beperken. De regering moet dat volgens u goed in de gaten houden om vervolgens eventueel maatregelen te nemen. Maar waar denkt u dan aan?

MevrouwAlbayrak(PvdA)

Ik heb niet voor niets gezegd dat dat op basis van de dan bestaande situatie moet worden bekeken. Ik weet ook niet, in welke richting de ontwikkelingen gaan, zodat ik ook niet weet, welke maatregelen je daarvoor vervolgens moet verzinnen. Vandaar de vraag om het vooral in de gaten te blijven houden.

De regering geeft de volgende cijfers over het aantal vreemdelingen dat onder de Zorgwet-VVTV is gehuisvest: in 1999 op grond van de taakstelling 8400 VVTV'ers, terwijl de prognose voor 2000 4300 is. Dat is dus ongeveer de helft. Voor al deze mensen geldt dus niet alleen dat de huidige bruikleenovereenkomsten moeten worden omgezet in reguliere huurcontracten, maar ook dat zij in potentie gerechtigd zijn om te gaan verhuizen. Het gaat dus niet alleen om mensen die na invoering van de nieuwe Vreemdelingenwet gehuisvest moeten worden, maar ook om diegenen die vanuit de oude situatie omgeboekt moeten worden naar het nieuwe systeem. Graag ook daarop een reactie van de regering.

Voorzitter! Wij zijn blij met het feit dat de door ons gemaakte nuancering over de inkomensvereiste bij gezinshereniging door de regering is overgenomen, zoals blijkt uit de notitie over de positie van vrouwen in het vreemdelingenrecht. Het komt erop neer dat een uitzondering wordt gemaakt voor eenoudergezinnen die een gezin willen gaan vormen of herenigen. Ook zijn wij blij met de mededeling van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat alle inkomen uit gesubsidieerde arbeid zal worden aangemerkt als middel van bestaan in de zin van de Vreemdelingenwet. Deze twee voorwaarden hebben wij steeds naar voren gebracht om uiteindelijk akkoord te kunnen gaan met de hoofdregel dat voor eenieder 100% van de relevante bijstandsnorm zal gelden bij gezinshereniging.

In het verslag is aangegeven, dat wij niet overtuigd zijn van het nut van de tewerkstellingsvergunningsplicht van de Wet arbeid vreemdelingen voor houders van een vergunning voor bepaalde tijd. Volgens ons creëert deze maatregel een drempel voor de toegang tot de arbeidsmarkt. Dat wordt door de regering ook onderkend. Verder betekent de invoering van de tewerkstellingsvergunningsplicht een verslechtering van de huidige positie van erkende vluchtelingen, van houders van een vergunning tot humanitair verblijf en van houders van een voorlopige vergunning tot verblijf in het derde jaar. Dat zijn mensen met een vrije toegang tot de arbeidsmarkt. Ten slotte twijfelen wij met de Raad van State aan de meerwaarde van de vergunningplicht, zonder daarbij ook de toets te hanteren of voor de desbetreffende arbeidsplaats aanbod op de Nederlandse markt aanwezig is. De regering weerlegt deze bedenkingen in de nota met een herhaling van haar argument dat het tewerkstellingsvergunningsvereiste duidelijk maakt dat de status nog altijd een tijdelijke is. Als de status voor bepaalde tijd wordt ingetrokken en tot beëindiging van het verblijf wordt overgaan, dient op grond van artikel 12 Wet arbeid vreemdelingen de tewerkstellingsvergunning ingetrokken te worden. Op die manier is voor de werkgever duidelijk dat voortzetting van de tewerkstelling illegaal is. Dat is de redenering van de regering. Wij vragen ons af of het waarschuwen van de werkgever als hoofdreden voor het invoeren van een vergunningsplicht voor tewerkstelling wel haalbaar is. Met de invoering van de Koppelingswet is in de werknemersverzekeringen geregeld dat slechts de houder van een geldige verblijfstitel, dan wel degene die een bezwaar indient of in beroep gaat tegen de intrekking van de vergunning, verzekerd is. Daarbij lijkt mij al voorzien in een slot dat de regering met die tewerkstellingsvergunning beoogt. De werkgever krijgt nu dus ook al gemeld dat een werknemer niet langer verzekerd is en in strijd handelt met de wet als hij de arbeidsovereenkomst niet beëindigt.

Een andere reden om geen voorstander van een tewerkstellingsvergunning te zijn, is aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel Wijziging Wet arbeid vreemdelingen. Het is namelijk mogelijk dat een collega-onderneming een tewerkstellingsvergunning aanvraagt voor een vreemdeling van wie de geldigheidsduur van de vergunning is beëindigd. Op die manier kan het toezichtkarakter van de afgifte van de vergunning alsnog worden omzeild. Wij houden daarom vast aan onze bedenkingen op dit punt.

De fractie van de Partij van de Arbeid heeft in haar verslag voorgesteld, in de huisvestingswet de mogelijkheid op te nemen om in afwachting van een beslissing over voortgezet verblijf, met name nadat een vergunning is verstrekt voor verblijf bij partner dan wel echtgenoot, een huisvestingsvergunning te krijgen. De regering neemt deze suggestie niet over, omdat deze personen in afwachting van een beslissing op een aanvraag woonruimte zouden kunnen betrekken waarvoor geen huisvestingsvergunning is vereist. Dat vinden wij een erg magere motivering. Over welke woningen hebben wij het dan bijvoorbeeld? Volgens ons is de huisvestingsvergunning een belangrijk instrument voor een evenwichtige verdeling van schaarse en goedkope woonruimte. Wordt het op deze manier in de praktijk niet onmogelijk gemaakt voor juist deze categorie personen om zelfstandige woonruimte te krijgen? In de praktijk komt dit neer op een onevenredig harde aanpak van mishandelde vrouwen die in een opvanghuis zitten. Zij zouden namelijk niet vanuit zo'n opvanghuis naar een zelfstandige woning kunnen, uiteraard met alle gevolgen van dien voor de capaciteit van opvanghuizen. Wij blijven dus van mening dat het krijgen van een huisvestingsvergunning voor deze groep mogelijk gemaakt moet worden.

Voorzitter! Mijn laatste opmerkingen betreffen de overgang. Hoe denkt de regering om te gaan met de groep VVTV'ers die nu een bezwaar heeft ingediend dan wel in de beroepsfase zit? Zij zal ook na de invoering van de nieuwe Vreemdelingenwet op de een of andere manier binnen de voorzieningen moeten vallen. De gemeenten zien zich anders nog gedurende lange tijd geconfronteerd met verschillende voorzieningsmodaliteiten en verschillende rechten en plichten, zoals dat ook bij de ROA het geval is sinds de opheffing in 1996. Op dit moment vallen 6000 mensen nog steeds onder deze regeling hoewel deze in al 1996 is beëindigd. Bij de overgang van de oude naar de nieuwe wet moeten wij dat zoveel mogelijk proberen te voorkomen.

Verder deelt de regering mee, dat met de VNG nader overleg wordt gevoerd naar aanleiding van de brief van 10 februari jongstleden, waarin zij financiële compensatie vraagt voor de overgang van VVTV-houders naar een status voor bepaalde tijd. Wij hebben begrepen dat overleg hierover nog niet heeft plaatsgevonden. Wanneer wordt dat overleg wel gestart?

Wij zijn van oordeel dat er geen overtuigend antwoord is gegeven op de vraag of niet direct na verlening van een vergunning voor bepaalde tijd ingezetenschap dient te worden aangenomen. Onder de houders van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd bevinden zich straks ook personen die thans de A-status of een vergunning tot verblijf humanitair hebben voor wie op dit moment wel ingezetenschap wordt aangenomen direct na verlening van de vergunning. Waarom blijft de regering op dit punt afwijken van het voorzieningenpakket op het niveau van de A-statusvluchteling?

De voorzitter:

Ik ben vergeten, de heer De Wit van de Socialistische Partij te excuseren. Hij zal niet deelnemen aan dit overleg.

De heerNiederer(VVD)

Mijnheer de voorzitter! Ik spreek mijn waardering uit voor de snelheid en grondigheid waarmee de staatssecretaris en met hem zijn ambtelijke staf de nota naar aanleiding van het verslag hebben opgesteld. Mijn dank daarvoor. Wij kunnen daardoor het wetsvoorstel vanmiddag al bespreken in een wetgevingsoverleg en, misschien nog belangrijker, begin juni zowel dit wetsvoorstel als het wetsvoorstel Vreemdelingenwet 2000 gezamenlijk plenair behandelen.

De VVD-fractie heeft op haar vele vragen evenzovele antwoorden gekregen. Ik onthoud mij in dit wetgevingsoverleg van een partijpolitieke beoordeling van de antwoorden. Die komt wel tijdens de plenaire behandeling. Ik hoef vandaag dan ook niet zoveel opmerkingen te maken, temeer omdat een aantal onderwerpen ook al vorige week aan de orde is geweest tijdens het wetgevingsoverleg over het wetsvoorstel Vreemdelingenwet 2000. Een herhaling van zetten is in dit overleg niet nodig.

Ik sta in de eerste plaats stil bij de voorgenomen intrekking van de Zorgwet-VVTV, met name in relatie tot de eerder geuite vrees, onder andere van de VNG, van een ongelijkmatige spreiding van vergunninghouders over de Nederlandse gemeenten. Deze ongelijkheid zou hierin bestaan, dat het merendeel zich zal vestigen in de grote steden, wat weer van invloed is op de uitvoering van het grotesteden- en integratiebeleid. De regering wijst op monitoronderzoek van een bureau, dat erop neerkomt dat het allemaal niet zo'n vaart zal lopen. Toch duidt de regering tegelijkertijd in de nota naar aanleiding van het verslag op de aantrekkingskracht van de grote steden. Zij hebben immers een grote, goedkope woningvoorraad en men vestigt zich dan vaak in wat dan heet de sociaal-maatschappelijk kwetsbare wijken.

De regering meldt dat zij haar heil zoekt in meer gedifferentieerde woningbouw om ongewenste concentraties tegen te gaan. Dat lijkt mij wat mager. Andere instrumenten lijken niet meer aanwezig, gezien de, aldus de regering, toenemende liberalisering van de woningmarkt. Dat vind ik nogal kort door de bocht. Men zal begrijpen dat ik van mening ben dat verdere liberalisering veel goeds met zich brengt, maar is de geschetste situatie feitelijk niet minder rooskleurig dan wordt voorgehouden? Welke maatregelen worden er genomen wanneer uit een toekomstige monitoring – ik begrijp dat zij jaarlijks zullen worden gehouden – blijkt dat de verhuisbewegingen alsnog wel degelijk gaan in de richting van de grote steden?

De heerWijn(CDA)

U zegt enerzijds voor liberalisering van de woningmarkt te zijn, maar anders pleit u voor instrumenten om ervoor te zorgen dat men niet naar de grote steden trekt. Hoe lost u de spanning daartussen op?

De heerNiederer(VVD)

Ik weet niet of er spanning tussen zit. Mevrouw Albayrak heeft al opgemerkt dat men op basis van het verdragsrecht niet gedwongen kan worden, ergens wel of niet te wonen. Ik vraag het kabinet, prikkels te verzinnen. Ik kan uw vraag dan ook niet beantwoorden. Ik vraag het kabinet op welke wijze instrumenten gehanteerd kunnen worden waardoor met goed bedoelde drang, men zich toch vestigt waar dat gewenst is. Dat zal niet eenvoudig zijn. Toch vraag ik het kabinet, wat het voor ogen staat, mocht er zich toch een eenduidige trek naar de grote steden manifesteren.

De VVD-fractie is van oordeel dat inburgeringsprogramma's niet eenduidig op integratie gericht moeten zijn, maar tevens op terugkeer. In deze programma's zien wij graag een aparte terugkeermodule opgenomen. Onderschrijft de staatssecretaris deze opvatting van de VVD?

De nota naar aanleiding van het verslag is vaag hierover: over de uitwerking van de inhoud en de organisatie van zo'n terugkeermodule moet de komende maanden met alle betrokken organisaties uitgebreid worden gesproken. Wat is de inzet van de staatssecretaris in deze gesprekken?

Ik vind dat reeds bij de intake voor de centrale opvang moet worden gewezen op de mogelijkheid van terugkeer naar het land van herkomst en niet pas bij aanvang van het inburgeringstraject. Waarom is dit in de nota naar aanleiding van het verslag nog facultatief gelaten?

Bij de beoordeling van aanvragen voor gezinshereniging en gezinsvorming wordt onder meer gelet op het inkomen. Onder inkomen wordt voortaan ook verstaan elk inkomen uit gesubsidieerde arbeid. Dit gebeurt zelfs met terugwerkende kracht tot 1 januari 1998. De VVD-fractie heeft gevraagd naar de gevolgen voor de verzoeken om gezinshereniging of gezinsvorming die zijn afgewezen in de periode voor de inwerkingtreding van deze beleidswijziging, van 1998 tot en met dit jaar, wanneer de Vreemdelingenwet 2000 aan het eind van dit jaar of begin volgend jaar het Staatsblad bereikt.

De staatssecretaris schat dat deze verzoeken zich nog vrijwel allemaal in de bezwaarfase bevinden. Wat betekent het voor de werklast van de IND, als er een geheel nieuwe beoordeling moet plaatsvinden? Wat gebeurt er met verzoeken die zich niet of niet meer in de bezwaarfase bevinden? Op grond waarvan moet er terugwerkende kracht worden verleend en waarom juist tot 1 januari 1998? Heeft dit te maken met de datum van inwerkingtreding van de Wet inschakeling werkzoekenden? Schuift dit tijdstip op, wanneer onverhoopt de voorziene datum van inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 opschuift?

MevrouwAlbayrak(PvdA)

De VVD-fractie heeft in het verslag kritiek geuit op het feit dat het inkomen uit alle gesubsidieerde arbeid in de beschouwing wordt betrokken bij de Vreemdelingenwet. De heer Niederer heeft dit punt niet herhaald. Kan hij instemmen met de uitleg die de regering daaraan geeft in de nota naar aanleiding van het verslag?

De heerNiederer(VVD)

Wij nemen kennis van de opvatting van de regering en zullen daar in het plenaire debat begin juni op terugkomen.

Personen moeten duurzaam beschikken over een inkomen van 100% van de relevante bijstandsnorm. Dat moet niet alleen blijken uit een duurzaam contract voor ten minste een jaar, maar ons inziens ook uit het arbeidsverleden. Dat hebben wij ook in onze schriftelijke inbreng naar voren gebracht.

De regering ziet het anders. Het arbeidsverleden speelt volgens haar geen rol. De regering ziet geen aanleiding om dit beleid te veranderen in de nieuwe vreemdelingen wetgeving. Ik mis een motivering hiervoor. Kan de staatssecretaris hierop iets meer toelichting geven dan hij heeft gedaan in de nota naar aanleiding van het verslag?

De heerWijn(CDA)

Voorzitter! Bij de bespreking van de nieuwe Vreemdelingenwet hebben wij bedenkingen geuit over het uniforme voorzieningenpakket voor alle toegelaten asielzoekers. Deze werden door de Raad van State gedeeld. Wij vrezen voor een aanzuigende werking hiervan, omdat wij daarmee uit de pas lopen in Europees verband.

De regering heeft gekozen voor één tijdelijke status, met een- en hetzelfde voorzieningenpakket op A-statusniveau, om doorprocederen te voorkomen. Bij de bespreking van de nieuwe Vreemdelingenwet is gebleken dat doorprocederen niet volledig is uit te sluiten, zoals ik de woordvoerder van de PvdA-fractie al met zoveel woorden hoorde zeggen. Dat kan van belang zijn voor het intrekken van de verblijfsvergunning. Het stelde ons teleur dat de regering, als er toch mag worden doorgeprocedeerd, niet overweegt om dat ene voorzieningenpakket eventueel weer nader op te splitsen en dit voorstel terug te draaien voor VVTV-statushouders. In het vorige overleg hebben wij aangegeven dat wij de eventuele plussen van die ene status afzetten tegen de verwachte minnen. Als de plus van het minder doorprocederen wegvalt, dan resteert de min van de aanzuigende werking. De regering heeft die mogelijke aanzuigende werking ook erkend. Waarom dan niet doorgedacht over dit scenario? Ik zal straks nog iets zeggen over twee mogelijke rechtens relevante belangen die wel degelijk samenhangen met de voorzieningen.

Alle houders van een tijdelijke status gaan onder de Wet inburgering nieuwkomers vallen. Daardoor ontstaat een spanningsveld tussen integratie en terugkeer, omdat vooralsnog onzeker is of de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wel of niet wordt ingetrokken. Naarmate men meer ingeburgerd raakt, ook omdat men aan het arbeidsproces mag deelnemen, zal de kans op maatschappelijke weerstand toenemen als betrokkene moet terugkeren. Vooralsnog is onduidelijk hoe de voorgenomen terugkeermodule binnen het inburgeringsprogramma zal worden uitgewerkt. Hoe gaat dit nu qua inhoud, qua organisatie en qua positionering? Hoe zal worden omgegaan met het verplichtende karakter van de WIN, bijvoorbeeld ten aanzien van sancties? Kan men bijvoorbeeld pas toetreden tot de arbeidsmarkt als het volledige WIN-traject succesvol is afgelegd? Welke situatie zal ontstaan als iemands verblijfsvergunning wordt ingetrokken, terwijl hij nog deelneemt aan het inburgeringstraject? Heeft hij dan nog de plicht of het recht om het WIN-traject te voltooien? In voorgaande wetgevingsoverleggen hebben wij ook al gezegd, dat het onzes inziens een goede zaak zou zijn als voor wat de toekenning van een status voor onbepaalde tijd betreft, de eis zou worden gesteld dat een vorm van integratie succesvol moet zijn afgerond.

MevrouwAlbayrak(PvdA)

Wat bedoelt u precies met succesvol afronden van een vorm van integratie?

De heerWijn(CDA)

Ik doel op het inburgeringstraject. U weet dat de heer Dittrich het heeft over het volgen van het traject. U hoort uit mijn woorden dat wij meer denken aan het succesvol afronden van het traject.

Op blz. 14 van de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat het uitdrukkelijk het voornemen is om ook onder de nieuwe Vreemdelingenwet de gronden waarop een status voor bepaalde tijd is verleend, periodiek te toetsen aan de dan geldende situatie in het land van herkomst. Waarom wordt hier het woord "voornemen" gebruikt? Waarom staat er niet gewoon dat er periodiek zal worden getoetst?

StaatssecretarisCohen

Dat is precies de bedoeling.

De heerWijn(CDA)

Dank voor de toezegging.

Ik zei net dat ik op twee punten zou willen vragen of er niet mogelijk toch een rechtens relevant belang kan bestaan om de grond te weten waarop de vergunning voor bepaalde tijd wordt verleend, zodat men eventueel kan doorprocederen om de vergunning op een andere grond te verkrijgen. Ik denk o.a. aan het verrichten van arbeid. Zouden vreemdelingen procedures kunnen aanspannen – en daarin kunnen worden gehonoreerd – om de grond van de vergunningverlening te kennen, opdat de kans op arbeid en de te verwachten mogelijke duur daarvan in te schatten zijn? In hoeverre gaat de volgende redenering op: hoe sterker de statusreden, dus hoe sterker de grond voor de vergunningverlening, hoe groter de kans op langduriger verblijf en daarmee de kans dat een werkgever bereid is statushouder in dienst te nemen en in hem of haar te investeren.

Voor ons is nog niet duidelijk de vraag beantwoord of werkgevers procedures kunnen aanspannen in verband met onmisbaarheid van de vreemdeling voor het bedrijf. Gesteld wordt, dat de werkgever het verblijf van de vreemdeling niet kan rekken door te stellen dat de vreemdeling onmisbaar is voor zijn bedrijf. Kan hij een procedure aanspannen of niet? Als hij een beroep doet op de rechter, zou hij daarin dan kunnen worden gehonoreerd? Aangegeven wordt ook dat bij intrekking van de tewerkstellingsvergunningen de werkgever tijdig maatregelen kan treffen om de opengevallen arbeidsplaats op te vullen. Wat is in dit verband "tijdig"? Hoeveel tijd is gemoeid met de vacaturemelding door de werkgever bij de arbeidsvoorziening en het vervolgtraject? Wat gebeurt er als de werkgever er niet in slaagt om vervanging te vinden? Gesteld wordt dat hij opnieuw een tewerkstellingsvergunning kan aanvragen, maar dan volgens de reguliere procedure. Wat zijn dan zijn kansen op honorering? Hoe sterk staat de vreemdeling wiens verblijfsvergunning is ingetrokken en Nederland moet verlaten, maar zich er wel op kan beroepen dat hij al een werkgever heeft? In hoeverre opent dit een achterdeur, met name in tijden van economische voorspoed, voor verblijf of voortgezet verblijf in ons land?

Een ander spanningsveld betreft aan de ene kant de houders van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en aan de andere kant personen die tot de arbeidsreserve moeten worden gerekend en die, doordat de toets op prioriteitsgenietend aanbod vervalt, wellicht minder snel aan de bak komen. Is er dan nog wel een voldoende prikkel voor bedrijven om echt energie te stoppen in het aan het werk krijgen van in het algemeen moeilijk bemiddelbare mensen?

Houders van een vergunning voor bepaalde tijd komen in aanmerking voor de reguliere voorzieningen. Hierdoor kunnen zij aanspraken maken op de volksverzekeringen zoals de "gewone" Nederlanders. Welke meerkosten – zowel op macro- als microniveau – zijn hiermee gemoeid? Wat is bijvoorbeeld het verschil tussen het basisinkomen op grond van de Zorgwet VVTV en op grond van de Algemene Bijstandswet? Het verrichten van arbeid in loondienst levert een titel voor verzekeringen op. Welke aanspraken op uitkeringen op grond van die verzekeringen zijn afhankelijk van het verblijfsrecht in Nederland?

Een volgend voorbeeld van een mogelijk toch rechtens relevant belang bij het weten waarom je een status hebt gekregen op grond waarvan je eventueel wilt doorprocederen betreft het volgende. Ingezetenschap wordt door de SVB beoordeeld aan de hand van drie criteria. Je bent ingezetene als je juridisch, sociaal en economisch gebonden bent aan Nederland. Hoe verhouden die drie criteria zich tot elkaar? In het uitvoeringsbeleid is momenteel de mate van juridische binding het belangrijkst. De SVB beoordeelt dit op basis van de mate van intrekbaarheid van de status. De regering heeft duidelijk aangegeven dat de mate van intrekbaarheid van statussen niet verandert onder de nieuwe wet. Wat dit betreft tref ik een nogal merkwaardige passage aan. De regering schrijft dat de SVB zich voorstelt om alsdan bij de uitvoering van volksverzekeringen ervan uit te gaan dat vreemdelingen met een tijdelijke verblijfsvergunning 1 jaar na verlenging van die vergunning als ingezetene worden aangemeld. Kan of mag de SVB daarin een zelfstandig beleid voeren? Moet de overheid dat niet doen? Hoe wordt beoordeeld of sprake is van omstandigheden op grond waarvan die termijn op minder dan een jaar wordt gesteld? Wordt hiermee geen rechtsongelijkheid gecreëerd en wat zijn voor een vreemdeling de financiële gevolgen van wel of geen ingezetenschap? Hier zou een grond kunnen ontstaan om door te procederen. In de huidige situatie worden houders van de A-status direct als ingezetenen beschouwd. Het zou toch als rechtens relevant belang kunnen worden geacht dat een vreemdeling, die in feite aanspraak maakt op de vluchtelingenstatus, zich onmiddellijk als ingezetene beschouwt en behandeld wil zien met de daaraan verbonden rechten, bijvoorbeeld op het gebied van kinderbijslag?

De heerRouvoet(RPF/GPV)

Ik wil de heer Wijn de politieke vraag stellen of hij de verslechtering voor echte vluchtelingen als het gaat om het ingezetenschap en de daaraan gekoppelde rechten acceptabel vindt.

De heerWijn(CDA)

Eigenlijk moet je voor het antwoord op deze vraag een stap terug gaan en de vraag stellen: Wat vind je van het op één hoop gooien van de gronden voor statusverlening? U weet dat ik daar moeite mee heb, onder andere omdat de VVTV-statushouders veel meer voorzieningen krijgen dan nu het geval is en je daarmee in Europees verband uit de pas loopt. A-statushouders moeten daarvoor inleveren. Over dit nevenargument zal ik overigens niet direct politiek oordelen, maar ik doel dan bijvoorbeeld op de inkomenseis bij gezinshereniging en op de materie waarover ik nu spreek. Dat is een feit. Je ziet dat daarmee een soort mandje is ontstaan van plussen en minnen. Het pregnantst vind ik daarbij de grotere voorzieningen voor de VVTV-houders. Ik vind dat een onmiskenbaar nadeel. U hebt van het CDA niet vaak gehoord dat het beleid voor A-statushouders aanmerkelijk moet worden verstrakt, maar ik wil dit wel laten afhangen van de verdere behandeling.

Nu het vluchtelingenpaspoort. Ook niet-vluchtelingen die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd hebben, kunnen een vluchtelingenpaspoort krijgen. Ook dat betekent een versterking van de rechtspositie van VVTV-houders en daarmee mogelijk een aanzuigende werking. Welke rechten biedt het vluchtelingenpaspoort op het gebied van het inroepen van bescherming bij ambassades, reizen en legitimatie en welke verplichtingen ontstaan er nog meer voor Nederland?

Tot slot de gemeenten. De VNG vermoedt dat verhuizingen naar grotere gemeenten zullen plaatsvinden en dat er daardoor geen gelijkmatige spreiding meer zal zijn. Het gaat nu weliswaar niet om spreidingsbeleid, maar toch moet dit worden meegewogen. Zo begint in bepaalde wijken, met name achterstandswijken in de grote steden, al leegstand te ontstaan. Mij is verteld dat in de Bijlmer de wachtlijst voor bepaalde woningen soms onder factor 1 liggen: voor een leegstaande woning geven zich dan bijvoorbeeld gemiddeld slechts 0,7 personen op. Juist als er sprake van een dergelijk woningenaanbod is, dan kan men naar de grote steden gaan trekken. Gedifferentieerd bouwen levert slechts een langetermijneffect op, terwijl dit effect al op korte termijn kan ontstaan. Graag hoor ik van de minister of gemeenten die nu kunnen weigeren dat VVTV-houders zich binnen hun grenzen weigeren, via andere wegen kunnen gaan proberen om inschrijvings- en toelatingscriteria te veranderen; te denken valt aan economische gebondenheid. Zoiets is een mogelijk neveneffect. Ook kun je je afvragen of het voor bepaalde gemeenten op den duur niet onmogelijk wordt om te voldoen aan de hun wettelijk opgelegde taakstelling. Hoe worden zij daartoe in staat gesteld? Hoe gaat men bijvoorbeeld om met de planning van cursussen en opleidingen van ROC's?

Momenteel is de gemeente de huurder van woningen voor VVTV'ers: die sluiten met de gemeente een bruikleenovereenkomst en zijn daarmee indirect huurder. Is met de Vereniging van huiseigenaren besproken welke effecten dit kan hebben in de particuliere verhuurssector? Zo is het maar de vraag of een vreemdeling, die uiteindelijk te horen heeft gekregen dat hij niet in Nederland mag blijven, de moeite zal nemen om al zijn verplichtingen na te komen. Hoe wordt gewaarborgd dat hij dat toch doet? Wat zijn de mogelijkheden van verhaal voor verhuurders, bijvoorbeeld in het geval van achterstallige huur? Zouden zij hierbij niet terughoudend kunnen worden, waardoor het kind met het badwater wordt weggegooid?

De heerDittrich(D66)

Voorzitter! Mij waren 14 minuten toebedeeld. Ik denk echter niet dat ik die zal hoeven gebruiken, omdat ik bij de vorige twee wetgevingsoverleggen al een aantal onderwerpen aan de orde heb gesteld die vandaag zijdelings ook aan de orde komen, maar waarop ik al een bevredigend antwoord heb gehad. Ik wil mijn betoog daarom toespitsen op twee onderwerpen. Voordat ik dat doe, wil ik zeggen dat ik blij ben dat de minister voor Integratiebeleid aanwezig is. Ik vind het echter onbevredigend dat de minister van Sociale Zaken aankondigde dat hier naar verwachting pas om half twee aankomt. Op dat moment zullen wij de eerste termijn van de Kamer achter de rug hebben en ik vraag mij af, hoe hij dan wil antwoorden. Ik begrijp best dat het kabinet met één mond spreekt, maar ik wil wel gezegd hebben dat ik het vervelend vind.

In de memorie van toelichting in de nota naar aanleiding van het verslag staan een aantal opmerkingen over verschillen in arbeidsmarktpositie tussen degenen die in de nieuwe wet een vergunning voor verblijf voor bepaalde tijd hebben gekregen, dus voor maximaal drie jaar, en voor degenen met een vergunning voor onbepaalde tijd. De regering stelt dat er ten aanzien van degenen die een vergunning voor een bepaalde tijd hebben, geen toets wordt gedaan op het prioriteitsgenietend aanbod volgens de Wet arbeid vreemdelingen. Met betrekking tot degenen die voor onbepaalde tijd een vergunning hebben, wordt gesteld dat zij een onbeperkte toegang hebben tot de arbeidsmarkt. Voorzitter! Ik vraag mij af wat het verschil is. Als men de genoemde toets niet uitvoert en voorbijgaat aan de vacaturevermelding enz. is het de facto toch precies hetzelfde?

Stel dat een werkgever een tewerkstellingsvergunning heeft gekregen voor een werknemer die voor bepaalde tijd een verblijfsvergunning heeft gekregen, en stel dat aan het eind van die periode de verblijfsvergunning wordt ingetrokken of de aanvrage om een vergunning voor onbepaalde tijd wordt afgewezen. Wie informeert dan de arbeidsvoorziening? Is dat de IND? Wie informeert de werkgever die een dergelijke werknemer in dienst heeft? Is dat de arbeidsvoorziening of de IND? Wordt in een dergelijke situatie meteen de tewerkstellingsvergunning ingetrokken? Loopt de periode van deze vergunning die aan een werkgevers is verleend, gelijk op met de verblijfsduur en de status van de werknemer die een vergunning voor bepaalde tijd heeft? We lezen in de stukken dat de arbeidsvoorziening en -inspectie capaciteitstekorten kennen. Ik vraag mij af of al deze regelingen wel op adequate wijze door deze instellingen kunnen worden uitgevoerd.

Vervolgens heb ik een vraag over een werknemer wiens verblijfsvergunning voor bepaalde tijd beëindigd is. Hij heeft volgens de nieuwe Vreemdelingenwet nog vier weken de tijd om zijn vertrek voor te bereiden. Wij weten aan de hand van evaluatieonderzoek van de Universiteit van Utrecht dat de terugkeer vaak wordt belemmerd omdat mensen geen geld hebben en daardoor maar liever in Nederland blijven, ook al kunnen zij als gevolg van de Koppelingswet nergens meer aanspraak op maken. Ik kan mij heel goed voorstellen dat het dan juist wél relevant is dat iemand die laatste weken kan doorwerken om nog wat geld te verdienen. Op die manier behoeft men niet berooid aan te komen in het land van herkomst, maar kan men met opgeheven hoofd zeggen: ik heb nog wat geld.

De vraag rijst of de alles omvattende beschikking die in de nieuwe Vreemdelingenwet staat en waarin een aantal beslissingen is opgenomen, niet óók zou kunnen omvatten een oordeel van de rechter over de tewerkstellingsvergunningsperiode. In de stukken staat nu dat, als de vreemdeling met een bepaaldetijdsvergunning het niet eens is met het aflopen van de tewerkstellingsvergunning, er procedures kunnen ontstaan. Die procedures worden aan de vreemdelingenrechter voorgelegd, zodat degene die het vreemdelingenrechtelijke dossier heeft bekeken óók kan kijken naar het dossier dat te maken heeft met de Wet arbeid vreemdelingen. Kan dit niet worden betrokken bij die alles omvattende beslissing? Op die manier kan een procedure worden uitgespaard.

Ik stap vervolgens over op de inburgering. Ik kan mij herinneren dat wij een aantal jaren geleden de Wet inburgering nieuwkomers uitvoerig bespraken met minister Dijkstal. Bij die gelegenheid bracht mijn fractie al als haar mening naar voren dat ook de mensen met een voorwaardelijke vergunning tot verblijf verplicht zouden moeten inburgeren. Bovendien is toen in de Kamer aan de orde gesteld, naar ik meen door collega Kamp, dat er eigenlijk een relatie zou moeten worden gelegd tussen de Wet inburgering nieuwkomers en de Vreemdelingenwet. Afgesproken is toen, dat die relatie niet zou moeten worden gelegd in de Wet inburgering nieuwkomers, maar dat de bepalingen in de Vreemdelingenwet moeten worden aangepast. Daarom wil ik straks het voorstel waarover collega Wijn het had nog eens onder de aandacht brengen. Hoewel wij destijds bij de behandeling van de Wet inburgering nieuwkomers zeiden dat de relatie daar niet moest worden gelegd, vind ik het gerechtvaardigd om op te merken, dat je die relatie desgewenst wel degelijk kunt leggen in de nieuwe Vreemdelingenwet.

Het valt op dat de regering nu in tegenstelling tot vroeger zegt, dat voor mensen met een vergunning voor een bepaalde tijd, dus voor drie jaar, de Wet inburgering nieuwkomers verplicht van toepassing is. Wij steunen dat, want het komt erop neer dat mensen op een goede manier in de Nederlandse samenleving kunnen worden ingepast. Als je de verplichte inburgeringscursussen niet voor hen van toepassing laat zijn, is het mogelijk dat zij in de cruciale fase van de eerste jaren een grote achterstand oplopen, die moeilijk is in te halen als zij later voor onbepaalde tijd mogen blijven en dan pas met inburgering beginnen. Daarom steunen wij dat zij nu in het traject van de Wet inburgering nieuwkomers vallen.

Mevrouw Albayrak signaleerde al het probleem, dat in de nieuwe Vreemdelingenwet staat dat niet gemotiveerd behoeft te worden op grond waarvan iemand een vergunning voor een bepaalde tijd krijgt, waardoor je niet precies weet of je te maken hebt met een A-statushouder of met iemand die vroeger een voorwaardelijke vergunning tot verblijf zou hebben gekregen. Dat heeft wel invloed op de inhoud van de inburgeringscursus. Aan wie een status zoals vroeger de A-status zou krijgen, behoef je nauwelijks meer terugkeermodules aan te bieden. Die kun je een heel erg op een bestendig verblijf in Nederland gerichte cursus aanbieden. In de cursus voor degenen die er rekening mee moeten houden dat hun vergunning na drie jaar niet voor onbepaalde tijd wordt verlengd zul je veel meer terugkeermodules moeten inbouwen.

De heerWijn(CDA)

Ik vind dit een heel interessante redenering.

De heerDittrich(D66)

Ik ben nog niet klaar met die redenering.

De heerWijn(CDA)

Ik blijf aan uw lippen hangen, maar ik heb wel een vraag. U wilt een iets andere invulling van het inburgeringstraject afhankelijk van de grond waarop de vergunning is verleend. Vindt u dat een rechtens relevant belang? Als iemand hier lang mag blijven, is het niet rechtens relevant om een terugkeermodule te volgen. Dat is zonde van je tijd.

De heerDittrich(D66)

Vandaar, dat ik begon te zeggen dat ik een aantal zaken die ik in het eerste wetgevingsoverleg aan de orde heb gesteld nu niet meer wil bespreken. In dit geval heb ik echter gezegd, dat de fractie van D66 sterk overweegt een amendement in te dienen op het motiveringsverbod, om het extra slot op de deur, waarover wij met u nog een heel interessant debat hebben gehad, weg te halen. Er moet dan wel gemotiveerd worden op welke gronden iemand een vergunning voor een bepaalde tijd krijgt. Dat zou dan zijn weerslag kunnen hebben op de Wet inburgering nieuwkomers en de modaliteiten die in de inburgeringscursus worden aangeboden. Wil je niet motiveren waarom iemand voor bepaalde tijd die vergunning heeft, dan wordt het veel lastiger om verschil te maken in de inburgeringscursussen. Bied je dan een cursus aan met heel veel terugkeermodaliteiten erin, dan zal een betrokkene misschien de indruk krijgen, eigenlijk een vergunning voor een bepaalde tijd, de oude VVTV, te hebben gekregen. Ik verwacht dat hij dan gaat procederen om niet alleen de minuut, waarover wij het gehad hebben, maar ook het achterliggende materiaal op tafel te krijgen. Ik denk dat het heel veel met elkaar te maken heeft.

De heerWijn(CDA)

Het eerste deel van het voorgenomen amendement houdt in, dat de motivering bekend moet worden gemaakt. Het tweede deel zou echter zijn, dat er niet doorgeprocedeerd mag worden. U gaat nu de weg een beetje half af. U zegt dat het wel gemotiveerd moet worden, zodat men weet dat er een ander traject moet worden gegaan, maar vervolgens mag daartegen niet in beroep worden gegaan. Dat is dan toch een beetje halfslachtig, want je krijgt wel te horen waarom je hier mag blijven en vervolgens heeft dat gevolgen voor de inburgering, maar daar mag je dan weer niet tegen procederen.

De heerDittrich(D66)

Je zou dan een inburgeringscursus krijgen waarin ook aandacht wordt besteed aan de mogelijkheid van terugkeer. Onze fractie wil voorkomen dat men gaat doorprocederen. Dat was ook de reden voor de regering om het zo te regelen dat er niet meer gemotiveerd behoeft te worden. Ik denk dat er, als je dit slot weghaalt, nog steeds niet doorgeprocedeerd behoeft te worden, omdat het voorzieningenpakket hetzelfde is. En omdat het voorzieningenpakket hetzelfde is voor alle mensen die een vergunning voor bepaalde tijd hebben gekregen, is er op hoofdlijnen geen rechtens relevant belang bij procederen meer.

De heerRouvoet(RPF/GPV)

Voorzitter! De heer Dittrich koppelt op basis van een WIN-situatie zijn argumentatie vooral aan het streven van de regering om doorprocederen te voorkomen. Ik begrijp dit, maar je kunt ook de omgekeerde redenering volgen. Trekt hij nu uit het schrappen van het motiveringsvereiste ook andere consequenties voor de invoeringswet? Als ik het goed zie, drijft deze wet voor een belangrijk deel op het feit dat men in het gekozen systeem gehouden is, steeds hetzelfde voorzieningenpakket aan te bieden. Dit hoeft niet beperkt te blijven tot de Wet inburgering; ziet hij ook op andere momenten in de invoeringswet nog mogelijkheden om te differentiëren in het voorzieningenpakket?

De heerDittrich(D66)

Naarmate je meer gaat differentiëren in het voorzieningenpakket, vergroot je de kans dat men verder gaat procederen.

De heerRouvoet(RPF/GPV)

Maar u neemt een verbod op doorprocederen in uw amendement op.

De heerDittrich(D66)

Dat is nu juist de vraag. Ik had dat voorgesteld, maar in het eerste wetgevingsoverleg heeft de regering daarop gezegd dat als je zo'n verbod in het tweede lid opneemt, stel je wellicht de weg naar de burgerlijke rechter open. Ik kan me herinneren dat de heer Van der Staaij hierover een belangrijke vraag heeft gesteld. Ik heb toen aangegeven dat ik ook dat niet wilde, omdat er dan toch allerlei procedures zouden ontstaan, terwijl de hoofddoelstelling juist het zoveel mogelijk tegengaan van onnodige procedures is. Vandaar dat ik het amendement nog niet heb ingediend.

De heerRouvoet(RPF/GPV)

Dan houd ik toch mijn vraag staande, want als je de motiveringsverplichting weer opvoert, zodat men weet op welke grond men wordt toegelaten, kun je vervolgens kijken naar alle voorzieningen die nu in de invoeringswet worden opgenomen, zoals het vluchtelingenpaspoort en het al dan niet bieden van de mogelijkheid om akten in te schrijven. Op ieder punt kun je de vraag stellen of je daarbij niet ook zou moeten kunnen differentiëren. Ziet de heer Dittrich aanleiding om op nog andere punten dan alleen bij de invoeringswet hieruit consequenties te trekken?

De heerDittrich(D66)

Voorzitter! Die vraag heb ik al beantwoord door aan te geven dat ik dat niet wil. Ik heb gezegd dat ik geen aanleiding zie om op andere punten te gaan differentiëren, behalve eventueel bij de inburgeringscursus. Als iemand een cursus wordt aangeboden waarbij iets meer nadruk wordt gelegd op terugkeermodaliteiten, kan ik me niet voorstellen dat dit een rechtens relevant belang zou zijn op grond waarvan men zou willen doorprocederen over de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

Dan de relatie met de vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd. Je ziet nu al dat ontzettend veel mensen afhaken bij de cursus die nu in de drie jaar van de vergunning voor bepaalde tijd wordt aangeboden. Dit doen zij omdat zij op een gegeven moment werk vinden of omdat zij verhuizen en de cursus in de nieuwe woonplaats niet afmaken. Daar zouden wij wellicht ook eens naar moeten kijken. Hoe dan ook, erg veel mensen maken die inburgeringscursus niet af. De fractie van D66 zoekt naar mogelijkheden om te stimuleren dat mensen dit toch doen. Het sanctiepakket dat nu in de Wet inburgering nieuwkomers opgenomen is, is onvoldoende om mensen te stimuleren de cursus af te maken. Het voorstel dat wij de vorige keer gedaan hebben – en dat ik nu herhaal, omdat de minister erbij is – is om het verkrijgen van de vergunning voor onbepaalde tijd afhankelijk te maken van het gevolgd hebben van de inburgeringscursus. De heer Wijn zei net dat hij een stapje verder wil gaan, namelijk door te vereisen dat mensen de cursus succesvol hebben afgerond. Ik zou graag een standpunt van de regering horen. Ik aarzel een beetje om een succesvolle afronding van de cursus te verplichten, omdat je te maken hebt met mensen die uit een land gevlucht zijn en die de cursus niet met goed gevolg kunnen voltooien. Zij zouden dan tot in lengte van jaren voor bepaalde tijd in Nederland moeten blijven, want zij kunnen niet worden gerefouleerd. Daarom heb ik voorgesteld hen te stimuleren in ieder geval de cursus te voltooien of te volgen. Het maakt dan niet zoveel uit of zij dit met goed resultaat doen. Ik ga ervan uit dat mensen die de hele cursus volgen een grote kans hebben deze te halen, maar als dat niet zo is, maakt dat niet uit. Mijn voorstel gaat dus iets minder ver dan dat van de heer Wijn. Ik vraag de regering er inhoudelijk op in te gaan en om te bekijken of op deze manier een extra stimulans voor mensen gecreëerd kan worden om in aanmerking te komen voor een vergunning voor onbepaalde tijd. De fractie van D66 vindt dat, als mensen in de periode van drie jaar moeten kunnen aantonen dat het hun iets waard is om voor onbepaalde tijd in Nederland te kunnen blijven. De facto is die periode nog langer, omdat de proceduretijd erbij komt. Deze mensen kunnen dit aantonen door de aangeboden cursus te volgen.

De heerWijn(CDA)

Ik vind dat de heer Dittrich weer een half stapje zet. In het algemeen vindt het CDA dat bij het integratievraagstuk de rechten en plichten meer in balans moeten komen. Men heeft recht op de cursus, maar dan heeft men ook de plicht om die succesvol af te maken. De heer Dittrich gaat uit van mensen die de cursus misschien niet succesvol kunnen afronden. Is het niet beter om ervan uit te gaan dat mensen de cursus succesvol moeten afronden? Er zal dan ongetwijfeld een hardheidsclausule komen, volgens welke bijvoorbeeld mensen met een verstandelijke handicap geen Nederlands hoeven te kunnen lezen. Maar het signaal moet zijn dat mensen in principe de cursus met goed gevolg moeten afleggen, want dan kunnen zij ook echt integreren.

De heerDittrich(D66)

Het signaal dat de fractie van D66 wil geven is dat mensen de inburgeringscursus moeten volgen en niet zozeer dat zij het diploma moeten halen. Dat laatste zou natuurlijk mooi zijn, maar het is waarschijnlijk ook het resultaat van het volgen van de cursus. Ik zie daar wel een verschil tussen. De heer Wijn noemt dit een half stapje. Ik denk dat het een reëel voorstel is, omdat wij te maken hebben met mensen die niet kunnen worden gerefouleerd.

MevrouwAlbayrak(PvdA)

Het voorstel van de heer Dittrich roept bij ons een groot aantal vragen op. Wat is het doel van het volgen van een cursus, als het niet vereist is dat die cursus wordt afgerond? Als zo'n cursus tot inburgering moet leiden, is het slechts volgen van die cursus toch geen garantie dat mensen ook ingeburgerd zijn? Zoiets moet toch bewezen worden door het afleggen van een toets? Als die vervolgstap niet gezet wordt, welk nut heeft het voorstel van de heer Dittrich dan? En wat doe je met mensen die buiten hun schuld niet aan de cursus kunnen beginnen, omdat er gewoon geen cursusaanbod is? Als zij twee jaar moeten wachten tot zij eindelijk een cursus Nederlands kunnen volgen, wat gebeurt er dan met die twee jaar wachttijd? Worden daar nog drie extra jaren bij opgeteld? In mijn eigen inbreng heb ik voorgesteld dat wij dit probleem oplossen door flexibeler om te gaan met de termijnen van de Wet inburgering nieuwkomers. Dat betekent dat de cursus juist wel gecombineerd kan worden met werk en dat er rekening kan worden gehouden met uitval door ziekte en zwangerschap. Is dat niet een betere oplossing dan het vage voorstel dat de heer Dittrich nu naar voren brengt?

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Als ik goed geïnformeerd ben, kent de WIN al sancties op het niet nakomen van verplichtingen. Wil de heer Dittrich met de verplichting die hij in het leven wil roepen eigenlijk zeggen, dat hij niet gelooft in de huidige Wet inburgering nieuwkomers?

De heerDittrich(D66)

Voorzitter! Wat het laatste betreft: dat klopt wel een beetje. Bij de behandeling van de Wet inburgering nieuwkomers hebben wij uitgebreid gesproken over sancties, boetes, kortingen op uitkeringen enz. Toch zien wij dat ontzettend veel mensen die cursus niet afmaken. Waarom niet? Omdat zij ervoor kiezen meteen te gaan werken en om geld te gaan verdienen. Dat is prima, alleen, het gevolg ervan is, dat in veel gevallen mensen niet een adequaat niveau van bijvoorbeeld de Nederlandse taal zullen kunnen bereiken. Als zij dan ontslagen worden, kan het gevolg zijn dat zij aan de kant staan. De discussie is daarom destijds gevoerd vanuit de gedachte dat elke nieuwkomer de verplichting heeft om wat inburgering betreft zijn best te doen. Ik geloof ook niet dat mensen die geen uitkering hebben, geraakt worden door een eventuele korting op de uitkering. Zij hebben immers geen uitkering en wij weten dat dit in een groot aantal gevallen zo is. Daarom heb ik niet zozeer gezocht naar een extra sanctie, maar naar een stimulans om de cursus af te maken. Dat staat voor de fractie van D66 voorop.

Mevrouw Albayrak zei, dat het volgen van een cursus niet de garantie biedt dat men inburgert. Op zichzelf is dat juist, maar het succesvol afronden van de inburgeringscursus is ook niet een garantie voor inburgering. Als je je namelijk na het doen van de cursus alleen ophoudt met mensen die een vreemde taal spreken en het Nederlands weinig gebruikt, zakt hetgeen je geleerd hebt weer weg. Dat leert de ervaring. Er is na zo'n cursus als het ware sprake van een tussenstand in een fase en daarom vind ik hetgeen mevrouw Albayrak noemt niet zo'n groot punt.

Zij vroeg voorts wat gedaan moet worden als er niet voldoende cursusaanbod is. Deze vraag stelt zij terecht. Ik heb haar al in het eerste wetgevingsoverleg gesteld. Als de gemeenten of de ROC's niet voor voldoende cursusaanbod zorgen, kun je degenen die wel een cursus willen volgen niets verwijten. Hij wordt namelijk door de overheid niet in staat gesteld om een cursus te volgen. Voor hem zal dan een uitzonderingsregel moeten gelden.

Dan werd genoemd de combinatie met werk. De fractie van D66 vindt dat ook heel belangrijk. Er zijn tegenwoordig cursussen als Taal op de werkvloer. Wij vinden dus ook, dat veel meer nagegaan moet worden hoe het volgen van een cursus Nederlands en maatschappij-oriëntatie gecombineerd kan worden met werk. Daarvoor zal een meer flexibel cursusaanbod nodig zijn. Je moet een dergelijke cursus bijvoorbeeld in de avonduren kunnen volgen of ervoor zorgen dat de werkgever overdag tijd vrij geeft om een cursus te kunnen volgen. Er zijn allerlei varianten denkbaar. Nogmaals, ik vraag de regering inhoudelijk te reageren op de opmerking die ik gemaakt heb.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Voorzitter! De heer Dittrich zei, dat hij zijn voorstel niet ziet als een nieuwe sanctie, maar als een stimuleringsmaatregel. Begrijp ik het goed, dat het verkrijgen van een permanente verblijfsvergunning in het perspectief van D66 een beloning wordt die volgt op deelname aan een inburgeringscursus en dus geen enkele relatie meer heeft met de situatie in het land van herkomst?

De heerDittrich(D66)

Waaraan ik denk is wetstechnisch behoorlijk lastig: als je een aanvraag doet voor een vergunning voor onbepaalde tijd, zou een ontvankelijkheidsvereiste kunnen zijn dat je kunt laten zien dat je een inburgeringscursus hebt gevolgd. Dat zou althans een mogelijkheid zijn.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Bedoelt u te zeggen dat als betrokkene dat niet kan aantonen, hij niet eens kan procederen?

De heerDittrich(D66)

Stel dat je een vergunning voor bepaalde tijd hebt en dat je een vergunning voor onbepaalde tijd wilt. Volgens het voorstel van de regering en dat van D66 moet de vreemdeling een vergunning voor onbepaalde tijd aanvragen. Andere partijen willen dat dit automatisch gebeurt, maar wij niet. Dat betekent dus dat je een aanvraag moet indienen. Daarbij zul je allereerst moeten laten zien, dat je een vergunning voor bepaalde tijd hebt gehad en dat die bepaalde tijd, een periode van drie jaar, is verstreken. Ik denk eraan om een extra eis in te bouwen, een soort ontvankelijkheidseis, dat je laat zien dat je een inburgeringscursus hebt gevolgd. Het gevolg daarvan kan zijn dat de behandeling van de aanvraag wordt aangehouden als je die cursus niet hebt gevolgd of niet hebt afgemaakt. De aanvraag wordt dan niet afgewezen, maar aangehouden. In die richting gaan mijn bedachten.

MevrouwAlbayrak(PvdA)

Ik neem aan dat de heer Dittrich dit plan van toepassing wil laten zijn op alle nieuwkomers, dus iedereen die moet inburgeren.

De heerDittrich(D66)

Iedereen op wie de Wet inburgering nieuwkomers van toepassing is.

MevrouwAlbayrak(PvdA)

Dan heb ik dat inderdaad goed begrepen. Voor asielzoekers en vluchtelingen, houders van een verblijfsvergunning van tijdelijke aard, is de termijn drie jaar, voor reguliere vreemdelingen vijf jaar. Betekent het dat reguliere vreemdelingen die gedurende die vijf jaar geen inburgeringscursus hebben gevolgd dan wel afgerond bijvoorbeeld geen verzoek tot naturalisatie kunnen indienen na vijf jaar? Betekent het dat houders van een afhankelijke verblijfstitel na drie jaar, zoals nu in het wetsvoorstel Vrouwen in het vreemdelingenrecht wordt voorgesteld, geen zelfstandige verblijfstitel kunnen hebben? Heeft u uw plan ook op al deze punten doordacht?

De heerRouvoet(RPF/GPV)

Ik heb ook een vraag over de consequenties van deze gedachtegang. De heer Dittrich zegt dat de aanvraag niet wordt afgewezen, maar aangehouden. Dat betekent dat het tijdelijk verblijf langer kan duren dan die drie jaar. Kan daar een eind aan komen? Of kan iemand die om welke reden dan ook niet in staat is om de inburgeringscursus te volgen of af te maken zelfs langer dan vijf jaar tijdelijk in ons land blijven? Wat betekent dat eventueel voor het voorzieningenpakket dat nu is gekoppeld aan de eerste periode?

De heerDittrich(D66)

Voorzitter! De vraag van mevrouw Albayrak is een onzinnige. Voor het geval dat iemand zich wil laten naturaliseren, dus de Nederlandse nationaliteit wil hebben, is in de Rijkswet op het Nederlanderschap precies geregeld aan welke eisen je moet voldoen voor de Nederlandse taal, de maatschappijoriëntatie en noem maar op. Je moet zelfs een examen afleggen. Als nieuwkomers aan het loket van de gemeente komen, wordt bekeken – dat is echt maatwerk – of zij überhaupt een inburgeringscursus nodig hebben. Een heleboel mensen kunnen zich heel goed redden in Nederland. Dan wordt helemaal aan het begin van het traject besloten door de ambtenaar van de gemeente: u hoeft niet eens een inburgeringscursus te volgen. Maar als je Nederlander wilt worden, moet je een soort proeve van bekwaamheid op het punt van de Nederlandse taal afleggen. Dat hebben wij keurig geregeld in de Rijkswet op het Nederlanderschap. Het probleem dat mevrouw Albayrak ziet is er niet.

MevrouwAlbayrak(PvdA)

Zo onzinnig is die vraag volgens mij niet, want er is geen eis dat men met goed gevolg een inburgeringscursus afgelegd moet hebben. Dat wordt wel de consequentie van uw voorstel.

De heerDittrich(D66)

Dat heb ik niet gezegd. Ik wil dat mensen de cursus volgen. U dat men eigenlijk een stap verder zou moeten gaan door niet alleen de cursus te volgen, maar die ook succesvol af te ronden. Ik maak dat onderscheid. Als iemand Nederlander wil worden, hebben wij in een andere wet geregeld dat je Nederlands moet kunnen spreken, lezen en een beetje schrijven. Daarover hebben wij een hele discussie gehad.

De heer Rouvoet heeft een heel goede vraag gesteld. In het eerste wetgevingsoverleg heb ik gezegd dat je de aanvraag bijvoorbeeld zou kunnen aanhouden. De vraag is of dat tot sint-juttemis moet. Kunnen mensen alleen voor bepaalde tijd in Nederland blijven? Wij weten uit de stukken dat het verkrijgen van een vergunning voor onbepaalde tijd een voordeel biedt boven het steeds weer naar de vreemdelingenpolitie gaan om je vergunning voor bepaalde tijd te verlengen. Bovendien zit er een psychologisch aspect aan. Als je elk jaar naar de vreemdelingenpolitie moet om een vergunning voor bepaalde tijd met een jaar te verlengen, loop je altijd het risico dat die wordt ingetrokken. Met een vergunning voor onbepaalde tijd loop je dat risico niet. Het lijkt ons wel degelijk zin te hebben als stimuleringsmaatregel om een inburgeringscursus te volgen.

De heerRouvoet(RPF/GPV)

Voorzitter! Het gaat er net langsheen. De wet zegt dat een vergunning voor bepaalde tijd voor niet meer dan drie jaar wordt verleend. De vraag is nu wat de heer Dittrich precies voor ogen staat met het aanhouden van de beslissing. Er is een vergunning verleend voor bepaalde tijd; die kan maar drie jaar duren. In feite introduceert hij een besluitmoratorium, maar na de eerste beslissing voor een vergunning. Dat is wel een heel merkwaardige constructie.

De heerDittrich(D66)

Dat zal je natuurlijk niet tot in lengte van jaren moeten laten voortduren. Als een vreemdeling die de inburgeringcursus niet heeft gevolgd of niet heeft afgemaakt toch nog dat verzoek doet dat door ons wordt aangehouden, en hij laat blijken dat hij toch geen inburgeringcursus volgt, dan kom je in een situatie terecht waarin je moet besluiten wat te doen. Daar heb ik nu geen antwoord op.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik heb het gevoel dat u op meer zaken geen antwoord heeft. Wat betekent dit bijvoorbeeld voor de intrekkinggronden? Stel dat iemand drie jaar een tijdelijke vergunning heeft gehad en vervolgens de inburgeringscursus niet heeft gevolgd, en dan nog eens drie jaar een tijdelijke vergunning houdt, waarna de situatie in het land van herkomst verbetert, kan iemand dan bijvoorbeeld na acht jaar opnieuw worden uitgezet?

De heerDittrich(D66)

Het antwoord is "neen".

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Maar wat houdt u dan over van de door u gestelde extra eis, als u zegt dat u dat niet acceptabel vindt?

De heerDittrich(D66)

Het is een stimuleringsmaatregel.

De voorzitter:

Ik zie dat u klaar bent. Uw effectieve spreektijd was twaalfeneenhalve minuut.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Voorzitter! Lezing van de Invoeringswet en achterliggende stukken maakt zichtbaar, wat de rechtspositie van de nieuwe statushouder zal zijn. De regering stelt dat elke statushouder in de toekomst een rechtspositie krijgt die overeenkomt met die van de verdragsvluchtelingen. Dit zou voor een grote groep tijdelijke statushouders een grote vooruitgang kunnen betekenen op het gebied van gezinshereniging, arbeid etc. Vanzelfsprekend zijn wij daar blij om. Zoals bekend, hebben wij er wel twijfels bij of de huidige VVTV'ers ook in aanmerking zullen komen voor de nieuwe tijdelijke asielstatus en niet gaan dwalen in besluit- en vertrekmoratoria. Maar dat commentaar bewaar ik voor het plenaire debat.

Uit de omschrijving "als ware hij vluchteling" zou mogen worden afgeleid, dat er geen wijziging wordt aangebracht in de rechtspositie van de verdragsvluchteling. Dat is echter niet het geval. De rechtspositie van de voormalige verdragsvluchteling verslechtert. Ik noem de inkomenseis, het nareiscriterium, de tewerkstellingsvergunning, de eis van ingezetenschap en de beperking van naturalisatie. Deze verslechtering impliceert eigenlijk, dat de rechtspositie van de huidige verdragsvluchteling uitstijgt boven de internationaal geldende gedragsverplichtingen, en dat deze dus wel enige achteruitgang zou kunnen verdragen. Mijn vraag aan de staatssecretaris is, of dat inderdaad het geval is. Kan hij aangeven, of de nieuwe rechtspositie die ook voor verdragsvluchtelingen zal gelden, nog in overeenstemming is met internationaal geldende normen?

Voorzitter! Zoals gezegd, is sprake van een verslechtering van de rechtspositie van de erkende vluchteling door de eis van naturalisatie van drie op vijf jaar te stellen. De regering zegt, dat deze verslechtering weer wordt opgeheven, omdat daar de zekerheid van niet-intrekking na drie jaar tegenoverstaat. Wij vragen ons af, hoe sterk dit argument is, omdat de praktijk van de afgelopen decennia leert dat de vergunning van vluchtelingen direct na verlening niet meer wordt ingetrokken. Hierbij komt, dat bij een besluitmoratorium pas na zes jaar om naturalisatie kan worden verzocht, als ik de wet tenminste goed lees. Klopt dat? Zo ja, dan zou dat het dubbele zijn van de termijn van die de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap stelt. Hiermee kan naturalisatie voor de houders van een asielstatus ook langer gaan duren dan die voor reguliere vreemdelingen.

De regering stelt dat de nieuwe vergunning voor onbepaalde tijd dezelfde waarborgen biedt als het Nederlanderschap. Wij vinden eerlijk gezegd dat de regering hiermee erg gemakkelijk voorbijgaat aan bijvoorbeeld de intrekkinggronden en de betekenis van het kiesrecht. De vraag is ook, of deze wijziging niet strijdig zou kunnen zijn met het nieuwe Nationaliteitsverdrag, dat tot versnelde naturalisatieprocedures dwingt. Graag een reactie hierop.

Voorzitter! De Zorgwet wordt beëindigd. In de toekomst verliezen de houders van een tijdelijke asielstatus hun voorzieningen als zij rechtmatig verwijderbaar worden geacht. Onder de huidige wet verliezen diegenen met een VVTV hun voorzieningen pas als zij verwijderd zijn. In de Zorgwet staat namelijk geen beëindigingclausule. Met deze wijziging wordt ons inziens aan een oude groep rechten ontnomen. Is dit wel in overeenstemming met het algemeen aanvaarde vertrouwensbeginsel?

Wij zijn blij dat de Wet inburgering nieuwkomers ook van toepassing zal worden op de huidige VVTV'ers. Het is echter nog onduidelijk hoe de terugkeermodules eruit zullen zien en wanneer deze worden ingezet. Met name mevrouw Albayrak heeft hierover een groot aantal vragen gesteld waarbij ik mij gemakshalve aansluit.

Ik heb wat de remigratie betreft een opmerking over de geplande wijzigingen in de Remigratiewet. Er geldt de mogelijkheid van terugkeer naar Nederland gedurende één jaar na vertrek. Mijn vraag aan de minister is of de drempel om zich te hervestigen in het herkomstland niet lager zou zijn als de mogelijkheid van terugkeer naar Nederland zou worden verruimd. Voor veel mensen maakt enkel dat ene jaar het besluit om terug te gaan tot onherroepelijk en daarmee beangstigend. Zou de regering bereid zijn om onderzoek te doen naar de vraag of een beperkte terugkeeroptie remigratie tegenhoudt?

De regering geeft zelf aan dat de eis van de tewerkstellingsvergunning een extra drempel is voor de arbeidsmarktdeelname voor statushouders. De vraag is welk redelijk doel deze welbewust aangebrachte drempel nog dient, zeker nu de inhoudelijke toets van prioriteitsgenietend aanbod niet geldt. Het enige motief dat de regering geeft om de eis van de tewerkstellingsvergunning te handhaven, is om zodoende te kunnen garanderen dat de lonen marktconform zullen zijn. Wij zouden het zeer onwenselijk vinden als tijdelijke statushouders gebruikt zouden worden om tekorten op de arbeidsmarkt weg te nemen met slechtere lonen en onvoldoende arbeidsvoorwaarden. Tijdelijke statushouders zullen naar ons idee echter gewoon wit werken en gewoon betaald worden volgens de CAO's die gelden voor de branche waarin zij zullen werken. Als deze verwachting correct is, wat naar mijn idee het geval is, is de tewerkstellingsvergunning als een bescherming tegen uitbuiting volstrekt overbodig en enkel nog een administratieve belemmering die potentiële werkgevers, met name bij tijdelijk werk, afschrikt. De regering geeft daarnaast een formeel argument voor de tewerkstellingsvergunning, namelijk dat de Wet arbeid vreemdelingen deze eist bij het ontbreken van een duurzaam verblijf. Dit argument schiet naar ons idee volledig tekort, omdat de tewerkstellingsvergunning ook nu niet wordt geëist voor de derdejaars VVTV'ers. Bovendien blijft het overgrote deel van de tijdelijke statushouders wel degelijk voorgoed, ofwel duurzaam aanwezig, zoals de regering zelf aangeeft in de nota naar aanleiding van het verslag. Voor ons is het onduidelijk welke voorwaarden precies zijn verbonden aan het verlenen van de tewerkstellingsvergunning. De regering wil bevorderen dat een tewerkstellingsvergunning snel en eenvoudig kan worden verkregen. Welke garanties worden daarvoor geboden? Hoe lang duurt het nu en hoe lang wil de regering deze procedure in de toekomst laten duren? Welke concrete maatregelen stelt zij zich voor? Wordt de procedure aan een maximumtermijn gebonden, hetgeen wij billijk zouden vinden? Wat zou in dat geval het gevolg van overschrijding van die termijn zijn? Wij vinden de blijvende beperking in de termijn waarbinnen asielzoekers in procedure mogen werken eerlijk gezegd teleurstellend. Op zich is het goed dat de termijn wordt verlengd, maar wij vinden het onnodig om te verhinderen dat arbeidsrechtelijke aanspraken kunnen ontstaan. Deze aanspraken zijn naar ons idee een onvervreemdbaar recht van elke werknemer. Ik hoor graag van de staatssecretaris dat hij dat met ons eens is. Naar ons idee kunnen uit arbeidsrechtelijke aanspraken geen verblijfsrechtelijke aanspraken ontstaan. Graag verneem ik van de staatssecretaris of dit naar zijn idee wel kan.

Aan de opbouw van een aantal rechten is de eis van ingezetenschap als voorwaarde gesteld, te beoordelen door de SVB. In zijn algemeenheid heeft mijn fractie hiermee grote moeite. Belangrijk element van de nieuwe Vreemdelingenwet is om de rechtspositie van alle houders van een asielstatus te versterken, zodat daarmee hun kansen op integratie en participatie in de Nederlandse samenleving worden versterkt. Als een gevolg van de eis van ingezetenschap wordt nu plotseling voorafgaand aan het verwerven van die sterke rechtspositie de eis gesteld van juridische, economische en sociale binding. Met andere woorden: je krijgt een sterke rechtspositie om te kunnen integreren, maar je moet min of meer geïntegreerd zijn om die sterke rechtspositie te kunnen krijgen. Ingezetene als voorwaarde voor het ontvangen van bijvoorbeeld kinderbijslag en volksverzekeringen ben je, zoals in de nota naar aanleiding van het verslag staat, voortaan ongeveer een jaar na verlening van de tijdelijke status. Na een jaar is dat dus niet vanzelfsprekend. Met name ten aanzien van de kinderbijslag geeft dit voor een groot aantal gezinnen problemen. Wij vinden het overzicht op pagina 18 in de nota naar aanleiding van het verslag verontrustend. Daaruit blijkt dat de ingezetenenvoorwaarde ook geldt voor ziekenfonds en AWBZ. Ik neem aan dat de regering hier een foutje heeft gemaakt, omdat de ziekenfondsverzekering bij mijn weten rechtstreeks is verbonden aan bijstand en het verrichten van werk. Anders zou men een jaar onverzekerd of, ingeval van de AWBZ, slecht verzekerd rondlopen, aangezien ook de zorgwet is komen te vervallen. Als de regering dat werkelijk bedoelt, zal deze eis met name negatieve gevolgen hebben voor getraumatiseerden, die wellicht zwaarder dan anderen zullen leunen op de AWBZ. Hun sociale en economische binding komt waarschijnlijk trager tot stand dan die van anderen.

Voorzitter! De rechtspositie van de statuslozen, de uitgeprocedeerde asielzoekers en ex-statushouders die in een vertrekmoratorium vallen onder uitstel van vertrek, staat in schril contrast met die van statushouders. Zij krijgen in de toekomst alsnog een tegemoetkoming via de Regeling verstrekkingen asielzoekers. Dat zal voor velen van hen betekenen dat zij hun huis, opleiding en werk verliezen en weer in de centrale opvang terechtkomen. Voor een korte periode is dat misschien aanvaardbaar, maar in veel gevallen is de kans reëel dat zij na een jaar niet uitgezet kunnen worden, dat nog eens een jaar besluitmoratorium hierop zal volgen, waarna zij waarschijnlijk weer een status moeten krijgen, aangezien een conflict zich meestal niet in een jaar oplost. Tegen die tijd zullen de psychische problemen zijn opgelopen en zal ook de integratie moeizaam verlopen. Bovendien verstopt deze gang van zaken de centrale opvang naar ons idee nodeloos. Er lijkt veel voor te zeggen om de status quo te handhaven totdat terugkeer werkelijk mogelijk is. Kan de staatssecretaris aangeven waarom hij hiertoe niet bereid zou zijn en wat hij verwacht van zijn eigen beleid voor de bezetting in de opvang?

Ik kom op de gezinshereniging. De ontheffing op de inkomenseis geldt nog wel voor alleenstaande ouders met kinderen beneden de 5 jaar, maar de verhoging van 70% naar 100% heeft ook grote gevolgen voor alleenstaande ouders met wat oudere kinderen. Zij kunnen of willen vaak slechts parttime werken, waardoor zij moeilijk de 100%-eis kunnen halen. Waarom is niet gekozen voor gelijkschakeling met bijstandsvrouwen met kinderen, die ook maar parttime hoeven te werken? Naar ons idee staat het nieuwe beleid, zoals ook weergegeven in de invoeringswet, haaks op de onlangs aangenomen motie-Bussemaker/Schimmel, waarin wordt gegarandeerd dat alleenstaande ouders met kinderen boven de 5 jaar enkel parttime hoeven te werken. Er bestaat bij mij onduidelijkheid over in welke gevallen de regering wel bereid is om gezinshereniging toe te staan als niet kan worden voldaan aan de inkomenseis door bijvoorbeeld trauma's, ziekte of gebreken. Wanneer ontstaat er volgens de regering spanning met artikel 8 van het EVRM? Kan dat nauwkeurig dan tot nu worden omschreven?

Mijn laatste opmerking betreft de verblijfsgaten. Wij hebben de regering gevraagd, te reageren op onze stelling dat de verwijtbaarheid van de handeling, het niet tijdig verlengen van een verblijfsvergunning, niet in verhouding staat tot het streven naar participatie en integratie van vreemdelingen. Graag wil ik alsnog een reactie van de staatssecretaris hierop. De zogenaamde verblijfsgaten die hierdoor ontstaan, waardoor elke vreemdeling zijn rechten weer geheel moet opbouwen, kunnen gemakkelijk worden vermeden door de vergunning met terugwerkende kracht te verlenen. Tot nu toe heeft de staatssecretaris mij niet duidelijk kunnen maken wat hier eigenlijk tegen pleit. Graag een reactie hierop.

De voorzitter:

Gezien het wat merkwaardige tijdstip van aanvang van deze vergadering, 12.00 uur, schors ik voor een korte lunchpauze.

De vergadering wordt van 13.30 uur tot 13.50 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hartelijk welkom. Hij deelde mij net mede dat hij alle vragen heeft gehoord, zodat hij daar straks antwoord op kan geven.

De heerRouvoet(RPF/GPV)

Voorzitter! Ik denk dat het een verstandig besluit was om de vergadering even te schorsen. Na het vriendelijke verzoek aan het begin van de vergadering heb ik mijn bijdrage teruggebracht tot een klein half uur, en dan hadden wij mooi voor een gesloten restaurant gestaan.

Ik zal in dit wetgevingsoverleg minder ingaan op de artikelen dan in de twee voorgaande, omdat veel artikelen louter technisch zijn. Als zij al een inhoudelijke strekking hebben, zijn zij nog steeds technisch. Daarom zal ik mij richten op de onderbouwing, de memorie van toelichting en het onderliggende systeem van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de volgtijdelijke status en het schrappen van de motiveringsplicht steeds terugkeren.

Mijn taxatie is dat in deze invoeringswet vooral de consequenties worden geregeld van een van de belangrijkste wijzigingen van de Vreemdelingenwet, namelijk het schrappen van de motiveringseis en wat daaraan vastzit. Met die consequenties doel ik op het voorzieningenpakket voor vergunninghouders. Het systeem komt erop neer dat het voor- zieningenniveau van de anderen als het ware omhoog wordt getrokken door het voorzieningenniveau dat geldt voor de verdragsvluchtelingen. De achterliggende gedachte bij het schrappen van de motiveringsplicht is het voorkomen van doorprocederen.

In onze ogen leidt dit een aantal keren tot wonderlijke en apart te rechtvaardigen consequenties. Bij die punten wil ik vandaag de vinger leggen en de bewindslieden en de staatssecretaris vragen of zij daarop willen reageren.

Een vraag vooraf blijft tot welke voorzieningen het Vluchtelingenverdrag nu precies verplicht. De CDA-fractie heeft deze vraag in de schriftelijke ronde gesteld, maar de staatssecretaris heeft deze niet buitengewoon duidelijk beantwoord. Welke onderdelen van het voor- zieningenpakket worden geacht rechtstreeks voort te vloeien uit het Vluchtelingenverdrag? Ik heb begrepen dat er geen beletsel is in het Vluchtelingenverdrag om deze voorzieningen ook aan niet-verdragsvluchtelingen aan te bieden, maar die eerste vraag vind ik ook zeer relevant.

De overalltaxatie van onze fracties is dat deze invoeringswet rechtstreeks voortkomt uit en volledig leunt op de heel dunne en niet onomstreden pijler waarop het bouwwerk van de nieuwe Vreemdelingenwet rust, te weten artikel 40, lid 2, het schrappen van de motiveringsplicht. Ik zal het debat niet overdoen, maar het is nog steeds zeer onzeker hoe de rechter oordeelt over kwesties als rechtensrelevant belang en of een minuut wel of niet WOB-able zal blijken. Als de rechter ruimte ziet die de regering niet wil bieden, zakt niet alleen de Vreemdelingenwet door de bodem, maar komt ook de invoeringswet in de lucht te hangen.

Je kunt volhouden dat los van het schrappen van de motiveringsplicht iedereen hetzelfde voorzieningenpakket kan krijgen. Ik verwacht dat de staatssecretaris zo zal reageren. Dat is waar, maar dan moet je bij alle wijzigingen ten opzichte van de huidige situatie een afzonderlijke motivering geven waarom je daartoe besluit, omdat zij niet altijd even logisch zijn.

De heerDittrich(D66)

Is de heer Rouvoet het met de regering eens dat het verbod tot motiveren in het wetsvoorstel moet blijven staan?

De heerRouvoet(RPF/GPV)

De heer Dittrich zal zich uit vorige overleggen herinneren dat ik hier een aantal kritische vragen over heb gesteld. Het intrigeert mij dat de invoeringswet rust op een smalle punt. Als een heel bouwwerk rust op een heel wankele basis, een punt waarvan je maar moet afwachten of deze het houdt, lijkt mij dat een tamelijk riskante onderneming. Zo zou ik geen huis bouwen. De staatssecretaris zal dit niet met mij eens zijn, maar ik hoor graag waarom niet.

De heer Dittrich heeft van één puntje bij de Wet inburgering nieuwkomers gezegd dat het anders zou moeten. Dat roept bij mij ogenblikkelijk de vraag op of het consequenties heeft voor het hele bouwwerk, als je onderaan begint te sleutelen.

Door het gekozen systeem wordt de invoeringswet gekenmerkt door een grote mate van systeemdwang. Dat woord acht ik hier van toepassing. Er zijn allerlei positieverbeteringen voor de huidige VVTV'ers, waarvan je je soms kunt afvragen of die zinvol en nodig zijn. Aan de andere kant zijn er ook positieverslechteringen voor verdragsvluchtelingen. Mevrouw Halsema heeft er een aantal opgenoemd. De vraag is of je dat verantwoord vindt.

MevrouwHalsema(PvdA)

Voorzitter! De heer Rouvoet formuleert het als een vraag. Ik zou graag zijn politieke oordeel daarover willen, zoals hij dat ook aan anderen heeft gevraagd. Vindt de heer Rouvoet het aanvaardbaar dat de rechtspositie van verdragsvluchtelingen zo verslechtert?

De heerRouvoet(RPF/GPV)

Voorzitter! Wat mij betreft, zou het algemene uitgangspunt moeten zijn, dat eventuele verslechteringen van de positie van A-statushouders en van mensen met VVTV-humanitair apart rechtvaardiging behoeven. Dat mis ik dus, omdat men uitgaat van dit pakket en op de koop toe neemt dat als consequentie daarvan hier en daar verslechteringen optreden. Mijn algemene lijn zou zijn: liever geen verslechteringen. Ik hoor graag van de regering waar eventueel verslechtering onontkoombaar is. Maar nogmaals, ik realiseer mij dat ik, zodra ik mij zou voegen bij degenen die morrelen aan artikel 40, lid 2, van de Vreemdelingenwet (schrappen motiveringsvereiste), daarmee het hele systeem opengooi en dat er dan opnieuw keuzes kunnen worden gemaakt. Wij krijgen inderdaad nog de plenaire afronding, waarin de afzonderlijke politieke verantwoording voor de gemaakte keuzes en eventuele amendementen, ook van onze fracties, een rol kunnen spelen.

Een voorbeeld van systeemdwang is de verstrekking van het vluchtelingenpaspoort. Verstrekking van een vluchtelingenpaspoort aan iemand die technisch gezien geen vluchteling is, is op z'n minst onlogisch. Het is geen ernstige consequentie van de wet, maar het is voor mij een casus van systeemdwang.

Voorzitter! Ik loop een paar departementen langs en begin bij het ministerie van BZK en de Wet inburgering nieuwkomers. Het bereik van de WIN wordt ook tot de huidige VVTV'ers uitgebreid. Dat toont het hinken op twee gedachten. Aan de ene kant is er de integratie als doelstelling van de Wet inburgering nieuwkomers en aan de andere kant is er sprake van het opnemen van terugkeermodules en elementen van tijdelijkheid in de programma's, omdat die bestemd zijn mensen die uiteindelijk niet hier zullen blijven. Leg je de passage in de memorie van toelichting naast andere schriftelijke stukken, dan zie je een ambivalentie. Het laten inburgeren van personen die uiteindelijk toch niet zullen kunnen blijven, heeft ook nadelen. Daarom zou in de programma's kunnen worden begonnen met terugkeermodules waaraan degenen die terugkeren ook nog iets hebben in hun land van herkomst. Onze fracties hebben daar in het verleden meer dan eens voor gepleit. Op zich ben ik dus tevreden dat zo'n element nadrukkelijk in beeld komt, omdat mensen die teruggaan dan ook wat mee krijgen. Zodra dit element wordt opgenomen in de programma's en dus ook gaat gelden voor diegenen die uiteindelijk wél zullen mogen blijven, heeft het iets merkwaardigs. Het is merkwaardig dat échte vluchtelingen, de verdragsvluchtelingen dus, ook elementen van tijdelijkheid en terugkeermodules krijgen aangeboden in hun inburgeringsprogramma. Dat is weer een voorbeeld van systeemdwang.

MevrouwAlbayrak(PvdA)

Geldt die systeemdwang ook als wel gemotiveerd wordt, en dus wel bekend is wie de A-status krijgt en wie VVTV'er is volgens de oude Vreemdelingenwet?

De heerRouvoet(RPF/GPV)

Die vraag begrijp ik niet, want als wordt gemotiveerd, kan vervolgens worden gedifferentieerd in het programma-aanbod. Dan zal men elkaar moeten uitleggen of het voor de hand ligt om mensen die tijdelijk mogen blijven en mensen als vluchteling definitief mogen blijven allemaal hetzelfde pakket aan te bieden, waarin het element van tijdelijkheid en terugkeermodules zijn opgenomen. Het is niet logisch om die terugkeermodules ook aan te bieden aan iemand tegen wie is gezegd: u bent vluchteling en behoeft dus niet terug te keren. Het lijkt mij dat dan op z'n minst in de lucht komt te hangen waarom met één type inburgeringsprogramma zou kunnen worden volstaan.

MevrouwAlbayrak(PvdA)

Ik heb in mijn inbreng inderdaad gezegd dat bij motivering differentiatie mogelijk is, maar het omgekeerde niet. Ik ben blij dat u dat in uw betoog bevestigt.

De heerWijn(CDA)

Voorzitter! Hoe groot acht de heer Rouvoet de kans dat men, als er gemotiveerd moet worden of als het WOB-able is, rechtens relevante belangen krijgt om door te procederen? Is de heer Rouvoet het dan met het CDA eens, dat de regering toch minimaal dat scenario eens door moet exerceren en dat het een slechte zaak is, dat de regering dat tot nu toe weigert?

De heerRouvoet(RPF/GPV)

Ik voel er weinig voor om dat ook uit te spreken naar aanleiding van uw vraagstelling. De Kamer niet moet gaan inschatten wat de rechter gaat doen met alle gevolgen van dien voor de houding van de regering. Als het mogelijk is – maar daar heb ik mijn twijfels over – om binnen het systeem van de Vreemdelingenwet de motiveringseis terug te brengen, moet duidelijk zijn wat daarvan de gevolgen zijn voor onder andere de WIN. Ik vind het onlogisch om als gevolg van een zekere systeemdwang mensen terugkeermodules aan te bieden waarvan je weet dat ze niet hoeven terug te keren. Het is alleen niet aan ze verteld dat ze niet terug hoeven te keren.

Voorzitter! Ik sluit mij aan bij vragen van de heer Wijn over toepassing van de sancties op vergunninghouders in het kader van de WIN.

Wat betreft het onderdeel Justitie is een wijziging van het BW aan de orde waar het gaat om het inschrijven van akten in een speciaal register. Dit is niet zo'n zwaarwegend punt, maar ook hier heb ik het gevoel dat er sprake is van systeemdwang. Het niet onderscheiden van de verschillende gronden van toelating leidt ertoe dat wij erin moeten berusten dat nodeloos akten kunnen worden ingeschreven in de komende periode. Is dat een correcte conclusie?

Ik stap over naar het onderdeel Sociale Zaken en Werkgelegenheid en stel vast dat de huidige VVTV'ers dingen mogen die zij eerder niet mochten. Ik noem de ruimere mogelijkheden om te werken, het doen van een beroep op volksverzekeringen en dergelijke. Ruimere mogelijkheden om te werken houden naar mijn mening niet automatisch in dat je bij niet werken bijstand krijgt. Geldt de activerende werking die in de ABW is opgenomen ten aanzien van Nederlandse werklozen ook voor vergunninghouders? Denkt de regering dat de ruimere mogelijkheden om te werken het risico in zich bergen dat de asielprocedure meer dan voorheen wordt misbruikt om werk te krijgen in Nederland? Ik denk hierbij met name aan activiteiten van koppelbazen en dergelijke.

Voorzitter! Ik sluit mij aan bij de kritische vragen over de tewerkstellingsvergunningsplicht. Wat is precies de meerwaarde van deze plicht? Het is geen asieltoets, dus het enige wat het zou kunnen toevoegen is een bureaucratische barrière Of is het winstpunt dat de werkgever gegarandeerd wordt ingelicht in voorkomende omstandigheden?

Mensen met een tijdelijke vergunning krijgen nu recht op bepaalde sociale voorzieningen. Het merkwaardige is nu dat die voorzieningen vervallen zodra zij UVV'er worden omdat zij dan – als ik het goed zie – terugvallen op de Regeling verstrekkingen asielverzoekers. Ik vraag mij af of het redelijk is om mensen van allerlei voorzieningen uit te sluiten als zij al geruime tijd die voorzieningen hebben genoten. Graag hoor ik een toelichting op dit voornemen. Hoe verhoudt dit zich tot het beleid om doorprocederen zoveel mogelijk te voorkomen? Ik kan mij voorstellen dat een nieuw asielverzoek voor de hand ligt als je van bepaalde voorzieningen wordt uitgesloten.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Vindt de heer Rouvoet dat UVV'ers hun rechten moeten behouden?

De heerRouvoet(RPF/GPV)

Op dit moment stel ik mij nog niet zoveel voor. Ik stelde de vraag in de eerste plaats omdat ik twijfel aan de billijkheid van het laten vallen van een heleboel voorzieningen bij uitstel van vertrek en in de tweede plaats omdat ik mij afvraag hoe zoiets zich verhoudt met de wens om nieuwe asielverzoeken en doorprocederen zoveel mogelijk te voorkomen.

In de schriftelijke ronde is een vraag gesteld over de zin van het toepassen van allerlei sociale voorzieningen op vergunninghouders, zoals de Wet inkomensvoorziening kunstenaars. Ik blijf erbij dat die niet zomaar op hen toepasbaar moeten zijn; niet zozeer uit principe, maar ik vraag mij af of zoiets zinvol is. Wij hebben ons ook afgevraagd of de opbouw van AOW-rechten en van andere volksverzekeringen in alle gevallen voor de hand ligt, omdat van veel mensen bekend is dat zij tijdelijk in ons land zullen verblijven. Vandaar onze suggestie in het schriftelijk verslag om de opbouw van bepaalde rechten te reserveren voor vreemdelingen met een permanente verblijfsvergunning, waarbij eventueel de periode ervoor kan worden meegeteld. Met betrekking tot de WIK vraag ik mij af of de toepassing hiervan onontkoombaar is of dat kan worden volstaan met de bijstand, waarop in andere gevallen ook vrij gemakkelijk wordt teruggevallen.

Dit brengt mij bij de kwestie van het ingezetenschap. De regering zegt dat internationale verplichtingen een belemmering vormen voor hetgeen ik zojuist noemde. Welke internationaal-rechtelijke verplichtingen belemmeren ons bij die differentiatie in de opbouw van de rechten op volksverzekeringen en hoe absoluut zijn die? Een mogelijke oplossing ligt in de herziening van het begrip "ingezetenschap", al heb ik er nu geen idee van wat ik mij daarbij moet voorstellen. Ik wil daar wel over nadenken; wellicht kunnen de consequenties van de systeemdwang daarmee ook worden ondervangen.

Ik sluit mij aan bij de gestelde vragen over de SVB. Vreemdelingen met een tijdelijke verblijfsvergunning kunnen na een jaar als ingezetenen worden aangemerkt en daarbij ontstaat een gat van een jaar dat, volgens de stukken, onder omstandigheden kan worden opgelost via de bijzondere bijstand. Is dat "onder omstandigheden" voor deze categorie wel voldoende duidelijk ingevuld? Op dit punt treedt een duidelijke verslechtering op voor de verdragsvluchtelingen en degenen met een VTV-humanitair, die tot nu werden gelijkgesteld aan ingezetenen.

Soortgelijke opmerkingen kunnen worden gemaakt bij de AWBZ en bij de Ziekenfondswet. Hierbij sluit ik mij aan bij de vraag van mevrouw Halsema: de manier waarop beide gelijk worden behandeld, gaat namelijk voorbij aan het feit dat de AWBZ een volksverzekering is en de ZFW niet. Het kan naar mijn mening niet de bedoeling zijn dat mensen in het eerste jaar onverzekerd zijn voor ziektekosten.

In de stukken begreep ik iets over de Welzijnswet niet. Ik las daarin namelijk dat met betrekking tot de opvang van de quotumvluchtelingen naar verwachting nog voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet een overgang naar Justitie zal plaatsvinden en dat om die reden een bepaald artikel niet meer zinvol zou zijn. Mijn vraag is de volgende. Als dit niet vóór de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet geregeld zou zijn, bestaat dan niet het risico dat er een gat valt met betrekking tot de opvang van quotumvluchtelingen? Dat zou toch ongewenst zijn, nog even afgezien van de vraag wanneer precies de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet plaatsvindt.

De voorzitter:

De staatssecretaris deelt mee dat deze overgang al is geëffectueerd.

De heerRouvoet(RPF/GPV)

Ik dank u zeer.

Voorzitter! Ik onderschrijf de vraag van mevrouw Halsema over de verblijfsgaten, de mate van verwijtbaarheid en de proportionaliteit van de consequenties die daaraan worden verbonden.

De heerVan der Staaij(SGP)

Voorzitter! In deze invoeringswet wordt duidelijk aangegeven wat de implicaties zijn van de invoering van één tijdelijke verblijfsvergunning voor het voorzieningenniveau van verschillende groepen. Het voordeel dat wij daarin zien, is duidelijke uniformering van de posities van de verschillende groepen. Dit maakt voorts de toekenning van de voorzieningen door de uitvoerende instanties eenvoudiger en reduceert de motieven voor het doorprocederen

Er zit echter ook een andere kant aan deze medaille en daarbij hebben wij het over de extra aantrekkingskracht van Nederland ten opzichte van andere landen als gevolg van het geboden niveau van voorzieningen. Elke asielzoeker die een tijdelijke vergunning krijgt, krijgt voorzieningen aangeboden op het niveau van de verdragsvluchteling. Onze zorgen over deze effecten zijn nog niet weggenomen. Ik vind dat de regering tot nu toe wat eenzijdig suggereert dat de aantrekkingskracht van Nederland eerst en vooral door de proceduredure zou worden bepaald. Er is mijns inziens wel degelijk een relatie met de hoogte van het voorzieningenniveau. Dit lijkt mij een zaak om in het afrondende plenaire debat op terug te komen. Is het IGC-rapport, de vergelijkende analyse van regelgevingen in verschillende landen, al verschenen?

Verder onderschrijf ik de vragen die al zijn gesteld over het schrappen van het motiveringsvereiste. Daarover hebben wij al eerder uitvoerig gesproken. Kortheidshalve beperk ik mij tot de vraag wat in de visie van de staatssecretaris de gevolgen voor de invoeringswet zijn wanneer het schrappen van dit vereiste in de Vreemdelingenwet zou sneuvelen.

Vervolgens kom ik op het intrekken van de Zorgwet VVTV en huisvesting statushouders. De regering heeft helder uiteengezet hoe het zit met de vervolghuisvesting. In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de regering onomwonden dat gemeenten nauwelijks bereid bleken om de zorg van de gemeenten die de huisvestingstaakstelling hadden, over te nemen. Dat was dus een remmende factor in het proces van vervolghuisvesting. Nu komt deze drempel te vervallen en daarbij kan de regering er niet zomaar van uitgaan – dat lijkt zij wél te doen – dat de omvang van die verhuisbeweging, met name de trek van het noorden en van het platteland naar de steden, meevalt. Hoe kan ongewenste concentratie worden tegengegaan door "optimale benutting van bestaande instrumenten"? Ik verwijs hierbij naar blz. 10 van de nota naar aanleiding van het verslag.

Vervolgens richt ik mij op de Wet inburgering nieuwkomers. Onder het regime van de Vreemdelingenwet vallen ook de huidige VVTV'ers onder de verplichtingen van de WIN. Dit houdt dus een duidelijke uitbreiding van de doelgroep van deze wet in, hetgeen leidt tot een extra financieringsbehoefte bij de gemeenten die voor de cursussen verantwoordelijk zijn. In de nota naar aanleiding van het verslag gaat de regering hierop niet expliciet in. Wij verkrijgen graag duidelijkheid over de financiële gevolgen van deze uitbreiding voor de algemene uitkering aan de gemeente ex artikel 16 van de WIN.

Wat de positionering van de terugkeermodule betreft moet ons inziens een tweesporenbeleid worden gevolgd bij de inburgeringstrajecten: zowel integratie als terugkeer moet in het vizier blijven. Immers, zolang nog geen permanente vergunning is afgegeven, kan terugkeer niet worden uitgesloten. Natuurlijk is hieraan een bepaalde onzekerheid verbonden, maar dat is inherent aan de gekozen benadering van enerzijds tijdelijke en anderzijds permanente vergunning. Deze tijdelijkheid impliceert dat de mogelijkheid van terugkeer open blijft. Het is logisch dat dit in de cursus tot uitdrukking komt.

De regering zegt dat de precieze invulling van het terugkeerperspectief nog nader uitgewerkt zal worden. Natuurlijk hebben wij er begrip voor, dat het nog niet en detail voorligt. Wij horen wel graag of er voldoende inzicht bestaat in de praktische mogelijkheden daartoe en in de bereidheid om dat op een goede manier in de programma's te laten terugkomen. Wij vangen ook signalen op dat twee opties tegelijkertijd, aan de ene kant de integratie en aan de andere kant het openhouden van de terugkeer, niet te verenigen zijn.

Er is gesproken over differentiatie binnen de groep die voor een inburgeringstraject in aanmerking komt. Moet je voor een bepaalde groep niet een extra accent op terugkeer leggen? Heeft de staatssecretaris niet de vrees dat differentiatie op dit vlak weer een procesbelang schept?

Begin januari hebben wij een brief van de staatssecretaris van Justitie gehad over de verruiming van de arbeidsmogelijkheden voor asielzoekers en statushouders. Toen is gezegd dat de uitwerking van een en ander ook in de Wet arbeid vreemdelingen zal terechtkomen. Dat wetsvoorstel staat voor woensdag op de agenda. Ik vraag de minister van Sociale Zaken wanneer de concept-AMvB komt. Die moet meer inzicht bieden in de manier waarop aan de verruimde arbeidsmogelijkheden gestalte wordt gegeven. Hoe is precies de verhouding tussen de wijziging in de Wet arbeid vreemdelingen inzake de arbeidsmogelijkheden voor zowel asielzoekers als statushouders en de nieuwe Vreemdelingenwet? Kan dat helder worden afgebakend?

Mijn fractie vindt dat de regering wat betreft tewerkstellingsvergunningen voor houders van een vergunning voor een bepaalde tijd op zichzelf op het eerste gezicht aansprekende voordelen aanwijst. De tijdelijkheid wordt onderstreept. Illegale tewerkstelling wordt tegengegaan. Er is een waarborg voor marktconforme arbeidsvoorwaarden. Dat zijn heel serieuze voordelen. Toch zijn daar vanmorgen nog wel wat tegenwerpingen tegenin gebracht. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris, om te kunnen bepalen hoe hard de genoemde voordelen zijn.

Graag krijg ik nader duidelijkheid over de gevolgen van het ontbreken van een toets aan prioriteitsgenietend aanbod op de arbeidsmarkt voor de categorie houders van een tijdelijke asielvergunning. Wat zijn precies de redenen om daarvan af te zien? Ik sluit mij aan bij de vraag van collega Wijn of er niet ook nadelige effecten kunnen zijn, die de facto tot een verslechtering leiden.

Collega Rouvoet sprak zojuist al over artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek. Niet het meest in het oog springende onderdeel van de invoeringswet, maar evenmin onbelangrijk. Ik heb echter begrepen dat er nog wel eens problemen zijn met het tijdig inschrijven van buitenlandse akten. Met de wijziging wordt de mogelijkheid om buitenlandse akten in Nederland in te schrijven aanzienlijk uitgebreid. Is het de staatssecretaris bekend dat er in de praktijk achterstanden zijn? Welke bestuurlijke lasten brengt de wijziging van artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek nu precies met zich? Welk belang van de groep die nu onder de categorie VTVV'ers valt is gediend met deze mogelijkheid?

Over het ingezetenschap in het kader van de volksverzekeringen zijn al de nodige vragen gesteld. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt op blz. 44 aangegeven hoe de SVB daarmee zal omgaan in het kader van de nieuwe Vreemdelingenwet. Het viel mij op dat er daarmee inderdaad wordt aangesloten op de bewoordingen van de SVB in de uitvoeringstoets van september 1999, maar op blz. 13 van die toets staat wel dat het alleen de richting betreft die men bij het beleid zou kunnen volgen. En op blz. 14 staat een belangrijk voorbehoud bij alles wat daarna volgt: er is nog geen nieuw beleid vastgesteld. Het is dus allemaal wel hard aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag, maar hoe hard is het eigenlijk als het in de ogen van de SVB alleen een mogelijke richting betreft? Is er ook geen taak voor de wetgever om duidelijker aan te geven, hoe er met het ingezetenschap wordt ingehaakt op deze nieuwe wetgeving? Er is immers blijkbaar een grote vrijheid om hieraan inhoud te geven. En overigens is het ook de vraag, wat hierbij de ruimte voor de nationale wetgever is, want in de uitvoeringstoets van de SVB las ik ook dat er nogal wat consequenties verbonden zijn aan het arrest-Sürül van het Hof van Justitie van 4 mei 1999, op grond waarvan houders van een VVTV op grond van het ingezetenschap niet wettelijk van verzekering kunnen worden uitgezonderd. Wat is de Europees-rechtelijke ruimte op dit vlak?

Tot slot nog een aspect uit de nota van wijziging op het punt van de overgangsregeling bij de Zorgwet VVTV. Onze fractie vindt het positief dat de regering een overgangsregeling getroffen heeft voor ex-houders van een VVTV die nog in procedure zijn over de beslissing tot intrekking van de vergunning, maar er is nog wel enige onduidelijkheid over het tweede lid van artikel 5. Daar staat dat de verstrekkingen beëindigd worden op de dag waarop de uitzetting van de vreemdeling niet langer achterwege blijft. Wordt hiermee gedoeld op de dag waarop bekend wordt dat de betrokkene de uitkomst van de procedure niet langer in Nederland mag afwachten, of de dag van de feitelijke uitzetting?

De vergadering wordt van 14.29 uur tot 14.40 uur geschorst.

Eerste termijn van de zijde van de regering

StaatssecretarisCohen

Voorzitter! Ik zal de meer algemene vragen over de invoeringswet vorm beantwoorden. De overige punten, met name waar het de Wet inburgering nieuwkomers en onderwerpen op het gebied van Sociale Zaken betreft, laat ik over aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Het lijkt mij goed, de invalshoek van de heer Rouvoet te kiezen, omdat daarmee de structuur van de wet op een goede manier gevolgd wordt. Tegelijkertijd geeft mij dit de gelegenheid om te reageren op de vele punten die door verschillende leden naar voren zijn gebracht. Als een prealabele vraag is hierbij aan de orde gekomen wat er nu precies voortvloeit uit het Vluchtelingenverdrag. In de eerste plaats staat dit precies in het Vluchtelingenverdrag in de artikelen 12 tot en met 30. Het heeft weinig zin om die hier voor te lezen, maar daar is het antwoord te vinden. Materieel komt dit op het volgende neer. Het Vluchtelingenverdrag verplicht ertoe dat op het punt van de niet uit openbare kas bekostigde socialezekerheidsregelingen en op het punt van de sociale en medische bijstand voor vluchtelingen dezelfde regels gelden als voor Nederlanders. De invoeringswet voorziet daarin doordat de normale socialezekerheidsregelingen die voor Nederlanders gelden, onverkort voor tijdelijke vergunninghouders gaan gelden.

Vervolgens is de vraag aan de orde of het gekozen systeem van de wet staat en valt met het al dan niet motiveren. Het klopt inderdaad dat het systeem staat en valt met het feit dat er één status wordt verleend en dat aan die ene status ten minste de rechten moeten worden gegeven die uit het Vluchtelingenverdrag voortvloeien. Voor het overige is Nederland vrij om er een pakket van te maken zoals voor ons land wenselijk wordt geacht. Een aantal afgevaardigden heeft er terecht op gewezen dat dit betekent dat in vergelijking met de huidige situatie voor A-statushouders sommige rechten minder uitgebreid worden. Eveneens is er terecht op gewezen dat de positie van huidige VVTV-houders enigszins wordt opgekrikt. Het is van belang om te constateren dat het voorzieningenpakket geheel in overeenstemming is met het Vluchtelingenverdrag. Het minimale niveau wordt dus gewaarborgd. Vervolgens kan worden geconstateerd dat, als gevolg van de gekozen structuur, VVTV-houders in sommige opzichten erop vooruitgaan.

De vraag rijst of het daarvoor noodzakelijk is dat de vergunning niet gemotiveerd wordt. Het antwoord daarop is nee. In het voorgaande overleg heb ik gezegd dat het niet motiveren een extra slot op de deur is. Het slot op de deur is het feit dat het gaat om hetzelfde voorzieningenpakket. Dat is het uitgangspunt en daar zullen wij ons in het vervolg aan moeten houden. Ik ben ervan overtuigd, dat als de beschikking wel gemotiveerd werd, er niet van een wankele basis sprake zou zijn. Er zijn evenwel voldoende argumenten om hierover te zeggen: het pakket is voor iedereen gelijk en omdat dit zo is en omdat bescherming geboden wordt, is er geen reden om door te procederen. Ik word in deze opvatting gesterkt bij lezing van het laatste nummer van Ars Aequi. Dat gaat helemaal over het vreemdelingenrecht. Prof. Vermeulen zegt erin tot mijn spijt dat hij bezwaar heeft tegen het feit dat niet gemotiveerd hoeft te worden, maar vervolgens zegt hij, dat als je dat extra slot van de deur haalt, een pakket overblijft waarvan men de geldigheid heel goed voor de rechter staande kan houden en wel op grond van de overwegingen die ik heb genoemd.

De heer Rouvoet zegt dat dit tot systeemdwang leidt. Ik vond dat een mooi woord en daarom kies ik er ook voor in mijn beantwoording. Ik meen dat de heer Rouvoet op zichzelf op dit punt gelijk heeft. Natuurlijk, als je voor dit systeem kiest, als je dus zegt: er is een vergunning en je bent gehouden op zijn minst voor die voorzieningen te kiezen die het Vluchtelingenverdrag met zich brengt, zul je op sommige punten iets meer moeten doen en iets moeten doen wat je anders niet gedaan zou hebben. Een voorbeeld daarvan is het paspoort. Nu krijgen VVTV-houders een vluchtelingenpaspoort. Dit is echter een gevolg van het gekozen systeem.

De heer Rouvoet en veel anderen hebben erop gewezen dat met de eis van inburgering op twee gedachten wordt gehinkt. Ik ben evenwel niet geneigd te zeggen, dat dit een gevolg is van systeemdwang. Precies hetzelfde argument kun je hanteren – en het is ook gehanteerd – ten aanzien van de VVTV en de WIN. Bij de invoering van de WIN is voor een ander systeem gekozen. Toen is gezegd: wij verklaren de WIN niet van toepassing op de VVTV-houders. Bij het bespreken van de wet is tegen deze manier van handelen wel bezwaar gemaakt. Dat kan ik mij goed voorstellen want toen werd als argument naar voren gebracht: vele VVTV-houders zullen na drie jaar een vergunning voor onbepaalde tijd krijgen en hoe zit het dan met de inburgering? In het afgelopen jaar is ook gebleken, dat er van de kant van de gemeenten forse bezwaren zijn gerezen, omdat de WIN juist niet gold voor VVTV-houders. Kortom, waar het om gaat zijn de inburgering en het risico dat gedurende drie jaar waarin de vergunning nog niet voor onbepaalde tijd geldt, iets aangeboden wordt in de sfeer van inburgering. Je zou van dat laatste kunnen zeggen: op een gegeven moment wordt de vergunning ingetrokken en dan is die inburgeringsinspanning toch eigenlijk zonde. Ik wijs erop, dat dat inherent is aan het feit dat sprake is van een vergunning voor bepaalde tijd. De vraag is dan vervolgens: waar kies je voor? De regering heeft nu gekozen voor wel inburgeren, zij het dat er dan een module bij moet komen die aangeeft dat rekening wordt gehouden met terugkeer. Daarover zal collega Van Boxtel straks iets zeggen.

De heerRouvoet(RPF/GPV)

Voorzitter! Als ik de woorden van de staatssecretaris goed beluister, is zijn conclusie misschien dat hij geen principieel bezwaar kan maken tegen de aanneming van een amendement waarmee de motiveringsplicht weer gaat gelden. Een dergelijke plicht zou namelijk niets af of toe doen aan het systeem. Zie ik dat goed?

StaatssecretarisCohen

Voorzitter! De heer Rouvoet heeft gelijk. Daar is geen principieel bezwaar tegen. Ik heb die motiveringsplicht altijd gezien als een extra slot op de deur. Het centrale uitgangspunt van de wet is wel degelijk één status met één voorzieningenniveau. Als men vraagt of het voorzieningenniveau en dus de Invoeringswet in dat teken staat, is het antwoord daarop ja. Het staat in dat teken en dat vind je op een aantal punten terug. Dat leidt tot het doen van datgene wat je anders misschien niet zou hebben gedaan. De regering heeft daarvan nu gezegd: dit doen wij wel, omdat naar ons gevoel dit systeem uiteindelijk veel voordelen biedt, ook in termen van het tegengaan van aanzuigende werking. De besluitvorming kan hiermee namelijk veel sneller. Het voordeel blijkt ook als wij de cijfers in aanmerking nemen. Thans wordt van de aanvragen een percentage dat fors onder de 30 ligt, namelijk ongeveer 20, gehonoreerd. Dat betekent dat 80% van de aanvragen niet wordt gehonoreerd. Als die 80% dus snel uitsluitsel krijgt, wordt daarmee een buitengewoon belangrijke rem aangebracht. Velen worden er dan van overtuigd dat zij niet naar Nederland moeten komen en dat het geen zin heeft hier een vergunning aan te vragen. Zij zullen ook beseffen dat het hier niet lang duurt voordat je te horen krijgt wat de beslissing is.

De heerDittrich(D66)

Ziet de staatssecretaris geen gevaar van doorprocederen, als de rechter de beschikking toch moet motiveren?

StaatssecretarisCohen

Dat klopt. Ik ben ervan overtuigd dat dat gevaar wordt versterkt, als er niet wordt gemotiveerd. Maar ook zonder die motivering ben ik daarvan overtuigd. Dat staat in alle stukken. Onze redenering is dat het voorzieningenniveau hetzelfde is en dat men de bescherming krijgt die men verzoekt. Wellicht wil je nog preciezer weten hoe het in elkaar zit, maar ook als je dat weet kan dat geen argument zijn om door te procederen, want je hebt gekregen wat je hebben wilt. Er is dus geen belang.

De heerWijn(CDA)

De staatssecretaris zegt steeds dat het voorzieningenpakket hetzelfde wordt, maar de intrekbaarheid wordt niet hetzelfde. Daar is die grond wel van belang, want een VVTV-status wordt veel meer ingetrokken dan een A-status, in nog geen 1% van de gevallen. Ziet hij op dat punt ook absoluut geen rechtens relevant belang?

StaatssecretarisCohen

Neen, dat zie ik ook niet, omdat je dat belang pas na verloop van tijd kunt krijgen. Als de nieuwe wet is ingevoerd, zal er nooit meer worden geprocedeerd. Men krijgt wat men hebben wil. De kans bestaat dat de VVTV in die drie jaar zal worden ingetrokken, maar de vraag is of dat opweegt tegen het belang van de staat. Het procederen leidt tot niets, want je krijgt wat je hebt.

De heerWijn(CDA)

De intrekbaarheid heeft te maken met de bewijspositie als de vergunning wordt ingetrokken. Hoe kijk je daar emotioneel tegenaan? Wij hebben net het voorbeeld gehad van het ingezetenschap, dat nu meteen wordt gegeven aan een A-statushouder en straks na een jaar. Je kunt wel degelijk een aantal verschillen opnoemen. Als dat alles bij elkaar wordt opgeteld, ziet de staatssecretaris dan nog steeds geen rechtens relevant belang?

StaatssecretarisCohen

Ook wat het ingezetenschap betreft, kan sprake zijn van een verslechtering van de positie van een A-statushouder ten opzichte van de huidige positie. Als dit systeem is ingevoerd, is de vraag of het in strijd is met het vluchtelingenverdrag. Het antwoord is "neen". Als de rechten en plichten vervolgens netjes in de wet vastliggen en als dit niet in strijd is met het vluchtelingenverdrag, is er niet zoveel aan de hand, in ieder geval in juridische termen niet. U kunt zeggen dat er sprake is van een verslechtering van de positie. Vervolgens is het evenwel de vraag of je kiest voor dit stelsel, dat een groot aantal voordelen heeft, ook voor degenen die sneller weten waar zij aan toe zijn. Of zeg je: dit gaat mij te ver, ik vind dat daarmee de positie van verdragsvluchtelingen wordt aangetast en dat wil ik niet? De regering kiest er uitdrukkelijk voor om die categorieën bij elkaar te nemen op grond van de overwegingen die uit en te na zijn gemotiveerd en besproken en die nu aan de orde zijn.

In verband met de Wet inburgering nieuwkomers zegt de heer Dittrich: als je in de motivering dat onderscheid wel maakt, zou je ook kunnen overwegen om verschil te maken in de terugkeermodule, die sommigen wel en anderen niet krijgen. Ik ben van mening dat je dat niet moet doen. Wat mij betreft is daar geen reden toe. Je biedt een inburgeringspakket aan; dat is dan het pakket. Ook voor A-statushouders zou kunnen gelden dat je in die periode van drie jaar moet constateren dat men moet terugkeren. Als je dat onderscheid maakt, creëer je een rechtens relevant belang om dat onderscheid te maken. Ik zou er in geen geval voor voelen. Ik vind dat er één pakket moet komen dat voor iedereen geldt.

De heerDittrich(D66)

Doet u daarmee geen afstand van hetgeen in de stukken staat, te weten dat er maatwerk moet worden geleverd bij de inburgeringscursussen en dat er een differentiatie in terugkeermodules moet zijn?

StaatssecretarisCohen

Als je daarover op deze manier nadenkt, moet je dat inderdaad niet doen. Je moet daarin één pakket bieden. De heer Van Boxtel moet straks ingaan op de wijze, waarop dat gebeurt.

De heerDittrich(D66)

Ik ben heel benieuwd!

De voorzitter:

Minister Van Boxtel is straks aan de beurt, mijnheer Dittrich.

StaatssecretarisCohen

Inschrijving van de akten ingevolge het BW is een klein punt. Dat leidt inderdaad tot wat extra werk. Maar als je probeert na te gaan, om welke hoeveelheden het daarbij gaat, kom je tot de volgende conclusie. Op het ogenblik worden in totaal per jaar 5000 of zelfs nog minder VVTV-vergunningen afgegeven. Daarvan zal een beperkt deel mogelijkerwijs een aanvraag doen ten aanzien van inschrijving van akten. Zelfs als dat de helft zou zijn, gaat het om 2500 aktes per jaar. Als dat al zo is, is dat dus niet verschrikkelijk veel. Dat is naar mijn gevoel te behappen.

De heer Rouvoet heeft gevraagd of verruiming het risico van misbruik niet vergroot, ook doordat de positie van werk wordt verruimd, met name als het gaat om de VVTV-houders. Op dat punt ben ik helemaal niet bevreesd, omdat dit maar een heel beperkt aantal is, zeker kijkend naar de huidige situatie. Dit is natuurlijk wel afhankelijk van de situatie in de wereld. Het gaat echter om diegenen, die een vergunning hebben. Op het ogenblik gaat het daarbij om één op de vijf van diegenen, die een aanvraag indienen. Misbruik maken op dat punt zie ik al helemaal niet in, want je zult dan toch eerst in aanmerking moeten komen voor die vergunning. Wij zijn er zelf bij om ervoor te zorgen, dat daarvan geen misbruik wordt gemaakt.

Mevrouw Albayrak heeft een vraag gesteld over VVTV'ers die bezwaar en beroep hebben aangetekend, met name in verband met het overgangsrecht. Ik denk dat er ten aanzien van hun positie helemaal niets verandert. Het in bezwaar en beroep gaan wordt weliswaar omgezet naar de nieuwe wet. Als zij in bezwaar zijn, loopt dat natuurlijk nog door, maar als dat niet zo is, loopt het materieel gezien op dezelfde manier door.

Mevrouw Albayrak stelde een vraag over het verlenen van een huisvestingsvergunning aan personen die hun partners hebben moeten verlaten en nu onder andere in blijf-van-mijn-lijfhuizen verblijven. Zoals eerder naar voren gebracht, geldt als hoofdregel dat een huisvestingsvergunning wordt verleend wanneer sprake is van duurzame bewoning om een doelmatige toewijzing van woonruimte te bereiken. Er is geen aanleiding om die hoofdregel te verlaten, omdat er andere mogelijkheden zijn om aan de hier bedoelde personen huisvesting te verlenen gedurende de periode, dat hun verzoek om verblijf in behandeling is. Zo kunnen die personen onzelfstandige woonruimte betrekken, en ook woonruimte waarvoor net als onzelfstandige woonruimte geen huisvestingsvergunning is vereist. Zodra deze personen zijn toegelaten, kunnen zij in aanmerking komen voor woonruimte waarvoor een huisvergunningsvergunning is vereist.

MevrouwAlbayrak(PvdA)

Ik heb gevraagd, wat u precies bedoelt met die onzelfstandige woonruimte, anders dan blijf-van-mijn-lijfhuizen.

StaatssecretarisCohen

Het zijn geen huizen, maar bijvoorbeeld kamers.

Als gevolg van de nieuwe wet is sprake van kostenverschuivingen, die door een interdepartementale werkgroep in kaart zijn gebracht ten behoeve van de Kaderbrief voor het volgend jaar. Ik doel op structurele kosten en overgangskosten. Bij structurele indirecte kosten gaat het daarbij om uitvoering en uitkering van de ABW en bijzondere bijstand, huursubsidie, studiefinanciering en inburgering. Daarbij heeft het kabinet besloten, de financiële gevolgen van de invoering van de nieuwe wet bij Voorjaarsnota 2000/Kaderbrief 2001 in beeld te brengen, zodat daarover besluitvorming kan plaatsvinden. Die interdepartementale werkgroep heeft het kabinetsbesluit uitgewerkt op basis van een kostenmodel dat gebruikt is voor een vergelijking van de kosten tussen de huidige en de nieuwe wet. De ministerraad heeft recent bij de besluitvorming over de kaderbrief ingestemd met de budgettaire verwerking van de kostenverschuiving tussen de departementen. De kosten die door de interdepartementale werkgroep in beeld gebracht zijn, zijn structurele verhoging van het Gemeentefonds voor bijzondere bijstand en uitvoeringskosten ABW, structurele verlaging van de begroting van BZK in verband met de afschaffing van de Zorgwet VVTV en incidentele overgangskosten. Er vindt nog nader overleg met de VNG plaats over de gevolgen voor de gemeenten anders dan bijstand.

De heerWijn(CDA)

De staatssecretaris heeft het nu gehad over macro-effecten. Ik zou graag van hem willen vernemen wat de effecten op microniveau zijn.

MinisterVermeend

Dat betreft de ABW.

De heerWijn(CDA)

Het basisinkomen komt nu voort uit de gemeentelijke verstrekking in het kader van de Zorgwet VVTV en straks uit de bijstandsuitkering. Straks zal ook huursubsidie kunnen worden gegeven. Ik zou graag willen weten wat men individueel in totaliteit nu krijgt en wat men straks krijgt.

MinisterVan Boxtel

In het kader van de Zorgwet VVTV krijgt iemand die jonger is dan 18 jaar ƒ 465 per maand ten behoeve van een persoonlijke toelage en een gemeentelijk aandeel. Als iemand boven de 18 jaar is, krijgt deze ƒ 1268 per maand plus een eenmalige inrichtingskostenvergoeding van ƒ 2950. Onder de ABW geldt dat gehuwden ouder dan 21 jaar een bedrag van ƒ 2170 per maand krijgen en een alleenstaande die jonger is dan 21 jaar ƒ 1085 per maand. Dat zijn grofweg de verschillen. Onze begroting neemt af door het vervallen van de Zorgwet VVTV. Wel zijn wij nog in gesprek over het tempo waarop, omdat er mogelijkerwijs sprake zou kunnen zijn van overloop.

De heerWijn(CDA)

Dus iemand die onder de 18 jaar is, krijgt nu ƒ 465 en dat wordt straks ƒ 1085. Dat is dus meer dan een verdubbeling. Iemand die 22 jaar is, krijgt nu ƒ 1268 en dat wordt straks ƒ 2170.

MinisterVan Boxtel

Maar u mag niet zomaar zeggen dat er sprake is van meer dan een verdubbeling. Het eerste bedrag is exclusief voorzieningen, terwijl men er straks zelf voor moet zorgen. Het moet dus wel in een goed perspectief worden geplaatst.

De voorzitter:

Het lijkt mij goed dat u dit nog eens voor de Kamer zwart op wit stelt, waarbij tevens een aantal voorbeelden worden aangegeven onder andere met betrekking tot de verschillende huurniveaus zodat wij ons aan de hand daarvan een beter oordeel kunnen vormen over hoe het precies in elkaar zit.

MinisterVan Boxtel

Akkoord.

StaatssecretarisCohen

Voorzitter! Mevrouw Halsema en de heer Rouvoet hebben gevraagd naar de centrale opvang na uitstel van vertrek. Zij doelden met name op de situatie waarin iemand beschikt over een VVTV die vervolgens wordt ingetrokken, waarna uitstel van vertrek volgt. Onder de nieuwe wet gaat op dit punt in feite precies hetzelfde gebeuren als onder de huidige wet. Weliswaar vindt intrekking van de vergunning plaats, maar als er sprake is van uitstel van vertrek is er weer de mogelijkheid tot opvang.

MinisterVan Boxtel

Voorzitter! Ik bied mijn excuses ervoor aan dat ik tien minuten later ben binnengekomen. Ik zat in een Enschede-overleg dat iets uitliep.

Alle woordvoerders hebben gesproken over de terugkeermodule. Er is inderdaad enigszins sprake van een spagaatredenering. Iemand volgt enerzijds een inburgeringscursus gericht op integratie in de Nederlandse samenleving, maar anderzijds moet er ook op gewezen worden dat het fout kan aflopen en dat dan terugkeer volgt. Ik vind het ontwikkelen van een module nogal ver gaan. In het inburgeringsproces kan aandacht worden besteed aan wat er gebeurt als iemand niet in aanmerking komt voor omzetting van de status naar onbepaalde tijd. Iemand die drie jaar in Nederland verblijft en aan alle eisen voldoet, valt onder de Remigratiewet, die sinds 1 april jongstleden in werking is getreden. Het NMI geeft aan die groep voorlichting. Besproken moet worden hoe wordt omgegaan met degenen die geen drie jaar in Nederland verblijven, dus niet onder genoemde wet vallen, vervolgens weg moeten en welke voorzieningen daarvoor getroffen moeten worden. Wij zullen daarover overleggen met de betrokken instanties. De gesignaleerde spanning zie ik ook wel, maar het moet mogelijk zijn, een en ander in te bouwen.

De heerNiederer(VVD)

U twijfelt over een aparte terugkeermodule. Het terugkeerbeleid is de achilleshiel van het gehele asielbeleid. Men komt, blijft en gaat niet weg. Juist om de terugkeeroptie helder te krijgen, pleit alles ervoor om in het inburgeringsprogramma een aparte module op te nemen voor terugkeer. U wilt deze blijkbaar niet zo prominent in het programma opnemen als naar het oordeel van de VVD-fractie zou moeten.

MinisterVan Boxtel

Ik heb duidelijk gezegd dat ik dit onderdeel in het programma wil inbouwen. De vraag is echter op welke wijze en op welk moment. De inburgeringscursus duurt ten hoogste anderhalf jaar. Iemand komt binnen, krijgt een status voor bepaalde tijd en start met het inburgeringsprogramma. Na anderhalf jaar is hij daarmee klaar. Over de Wet inburgering nieuwkomers is uit en te na in de Kamer gesproken. Het gaat om een eerste stap op weg naar integratie, waarvoor gemiddeld 600 uur, afhankelijk van bepaalde behoeften en noden, wordt uitgetrokken. Terugkeer kan daarin onder de aandacht worden gebracht. Iemand krijgt daar echter pas zicht op nadat het inburgeringsprogramma is doorlopen. De vraag is dan op welke wijze, in het verlengde van hetgeen in de inburgeringscursus is ingebouwd op het punt van stilgestaan bij een eventuele terugkeer, daaraan het beste handen en voeten kan worden gegeven.

Ik heb op twee problemen gewezen, waarover met alle betrokken instanties goed gesproken moet worden, voordat er een voorstel gedaan kan worden. Iemand die aan de eisen van de Remigratiewet voldoet, kan worden doorverwezen naar de instanties die daarbij hulp bieden. Vervolgens zijn er degenen die daar niet onder vallen, maar toch aan terugkeer moeten werken. Het is de vraag of dat element geheel ingebouwd kan worden in het inburgeringstraject. Ik wijs er nogmaals op dat dit traject na anderhalf jaar afgerond is. De vraag is of dat dan voldoende is of dat er sprake moet zijn van facilitering op bijvoorbeeld decentraal niveau, zodat betrokkenen goed wegwijs gemaakt worden.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Zegt u dat er in het inburgeringsprogramma een terugkeermodule moet worden ingebouwd, maar dat er daarna voor een specifieke groep wellicht nog een terugkeerprogramma opgezet moet worden?

MinisterVan Boxtel

Op het moment dat men zich inschrijft voor de inburgeringscursus krijgt men een lespakket. Daarin is geen onderdeel "terugkeer" opgenomen, want iedereen die nu onder de inburgering valt, doet dat op grond van de Wet inburgering nieuwkomers en heeft een status voor onbepaalde tijd. Door de wijziging van de wet is het mogelijk dat ook de huidige VVTV'ers, dus mensen met een status voor bepaalde tijd, het inburgeringsprogramma volgen. Een deel van die groep weet dus niet zeker dat hun status wordt omgezet naar onbepaalde tijd. Voor die groep moet bekeken worden of in het bestaande inburgeringspakket moet worden stilgestaan bij de terugkeerregeling. Er zijn dan opnieuw twee categorieën te onderscheiden, namelijk degenen die drie jaar in Nederland zijn en voldoen aan de bepalingen uit de Remigratiewet, en op grond daarvan terugkeren, en degenen voor wie dat niet het geval is. Voor die groep geldt dat in de inburgeringscursus daaraan aandacht wordt besteed. Ik ben er nog niet uit en ik wil er met alle betrokkenen over praten of de groep die niet onder de remigratiewet valt, maar die wel weg moet, omdat er geen omzetting van de vergunning plaatsvindt, genoeg heeft aan dat onderdeeltje van de inburgeringscursus. Moet je daarnaast nog decentraal allerlei voorlichtingsfaciliteiten inrichten, zodat men door een soort opfrispakket precies weet hoe het zit?

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Wilt u naast het reguliere inburgeringsprogramma per persoon een terugkeerprogramma opzetten, afhankelijk van de kans die iemand heeft om hier te mogen blijven?

MinisterVan Boxtel

Ik zeg niet dat het maatwerk per persoon wordt. Je kunt in de inburgering een onderdeel opnemen dat over terugkeer gaat. Als iemand drie jaar verder is en anderhalf jaar geen inburgeringscursus heeft gehad, want die heeft hij in anderhalf jaar doorlopen, heeft hij misschien nog wel ergens een papiertje over terugkeer, wanneer de vergunning niet wordt omgezet. De vraag is of er een institutionele voorziening voor voorlichting moet zijn of dat men de weg kan vinden met wat men heeft geleerd bij de inburgering. Ik kies voor de laatste oplossing en niet voor een apart terugkeertraject voor degenen die denken dat de vergunning niet in onbepaalde tijd wordt omgezet.

De heerDittrich(D66)

Het systeem van de nieuwe Vreemdelingenwet zit zo in elkaar: als de vergunning voor bepaalde tijd niet wordt omgeklapt naar onbepaalde tijd, komt er een allesomvattende beschikking, waarbij de opvang eindigt en dergelijke. Zou iemand die zo'n beschikking heeft gekregen en die wordt geacht binnen vier weken zijn vertrek te regelen, een soort outplacement moeten krijgen voor terugkeer naar zijn land van herkomst?

MinisterVan Boxtel

Ik zal het nu heel scherp formuleren. Ik wil aandacht voor de terugkeer in het inburgeringstraject, niets meer en niets minder. Eventueel wil ik bekijken hoe wij de voorlichting doen voor degenen die te horen hebben gekregen dat de vergunning niet wordt omgezet. Zij kunnen misschien ergens terecht voor informatie, maar zij krijgen geen cursus meer. Bij de inburgering hebben zij te horen gekregen dat zij misschien terug moeten en hoe dat werkt. Dat is een kwestie van goede informatie, verder niet. Deze moet in de inburgeringscursus worden ingebakken. Dat kan al bij de intake gebeuren. Dat moeten wij met Justitie bekijken. Het is bekend hoe dat gaat: iemand meldt zich aan en krijgt een vergunning voor bepaalde tijd. De vraag is of het mogelijk is om bij de start van de inburgering goed stil te staan bij wat de terugkeerregeling inhoudt.

De heerRouvoet(RPF/GPV)

Ik probeer te kijken hoe de uitspraken van de bewindslieden zich tot elkaar verhouden. Zij zullen ongetwijfeld sporen, maar ik wil graag weten hoe zij sporen. De minister zegt dat hij aandacht wil voor terugkeer. In de nota naar aanleiding van het verslag komt het woord "terugkeermodule" voor. Hoe verhoudt de mogelijkheid tot differentiatie in de aandacht voor terugkeer die de minister bepleit, zich tot het extra slot op de deur van het niet motiveren? Welke risico's kunnen daarin zitten? Wat mij betreft mag deze vraag schriftelijk worden beantwoord, maar zij betreft wel een kernpunt in dit debat.

MevrouwAlbayrak(PvdA)

Volgens staatssecretaris Cohen moet er één pakket komen dat geldt voor alle statushouders. Ik vraag mij af of het niet ten koste gaat van de grotere groep mensen die uiteindelijk in Nederland blijft, als er bij het inburgeringspakket aandacht aan terugkeer wordt besteed, of dat nu in de vorm van een terugkeermodule is of niet.

De heerWijn(CDA)

Voorzitter! De wet is van 17 januari 2000 en de minister van GSI zegt: we moeten er nog over nadenken en we moeten het nog allemaal uitwerken. Hij komt zelf in de nota naar aanleiding van het verslag met het begrip terugkeermodule. Ik vind het dan wat mager om nu zo te reageren. Ik sluit mij aan bij alle vragen van de heer Rouvoet.

De staatssecretaris van Justitie zegt: als wij een gedifferentieerd WIN-traject zouden hebben, dan zou er een rechtens relevant belang zijn. De vraag is wanneer iets een rechtens relevant belang is en hoe lang zo'n terugkeermodule duurt om ervoor te zorgen dat deze dat is of niet. Kan de minister ook iets zeggen over verwachtingspatronen die worden gecreëerd? De essentie is juist, dat als wij mensen laten inburgeren, wij foute verwachtingspatronen creëren. En dat bemoeilijkt de terugkeer juist.

De heerVan der Staaij(SGP)

Voorzitter! Ik heb gezien dat er in de stukken sprake is van een eventuele terugkeermodule. De regering heeft er zich tot nu toe niet op vastgepind. Moet ik de uitlatingen van minister Van Boxtel zo begrijpen, dat hij afstand neemt van een module, die kennelijk in zijn benadering ook iets zwaarders omvat dan enige aandacht voor terugkeer?

Hij spreekt over een soort tijdsverloop dat er nog is tussen het moment waarop het inburgeringstraject is afgerond en het moment waarop zal blijken of er al dan niet sprake zal zijn van een vergunning voor onbepaalde tijd. Als er geen sprake is van een vergunning voor onbepaalde tijd moet er een extra terugkeerprogramma worden verzorgd. Ik vraag mij af of er in de nieuwe systematiek wel zoveel tijd tussen zit. Immers, voor de verlening van de vergunning voor bepaalde tijd wordt toch al gekeken naar het moment van indiening van de aanvraag. Is die drie jaar dan niet al vrij snel na afronding van het inburgeringstraject verstreken? Hoeveel tijd zit er precies tussen?

MinisterVan Boxtel

Voorzitter! Alle vragen die betrekking hebben op motivering en rechtens relevant heeft de heer Cohen al beantwoord. Ik heb niet anders willen zeggen dan, zoals ook in het stuk staat, dat bekeken wordt of er in de inburgering een terugkeermodule komt. De vraag is natuurlijk hoe zwaar die moet zijn, want we zitten met die 600 uur, waarin taal, maatschappij- en beroepenoriëntatie moeten worden gegeven. Als zo'n module wordt ingelast, gaat dit inderdaad ten koste van iets anders. We moeten het zo goed mogelijk doen. Ik hecht er zeer aan daarover goede voorlichting te geven. Wij zullen het dus inbouwen in het inburgeringspakket. Het is niet mager, zoals de heer Wijn stelde. Wij hebben eerlijk in de stukken gezet, dat dit ons voornemen is en dat wij dat aan het bespreken zijn. Wij gaan er niet eindeloos de tijd voor nemen, maar willen het zo spoedig mogelijk inbouwen. De Kamer krijgt nog nadere informatie over hoe wij dat gaan doen. In die zin heb ik niets anders gezegd dan collega Cohen, namelijk: we gaan niet differentiëren, we gaan geen maatwerk per individu leveren, het wordt gewoon één pakket.

De voorzitter:

Ik zie dat verschillende collega's willen interrumperen, maar ik vraag mij af of er op dit punt nog moet worden geïnterrumpeerd, nu de minister heeft toegezegd dat er nog bericht komt over de vormgeving.

De heerWijn(CDA)

Wij moeten het wel minimaal tien dagen voor de plenaire behandeling hebben.

De voorzitter:

Gisteren dus.

MinisterVan Boxtel

U kunt ook bij ons komen werken, dan kunt u het mee helpen maken. Het komt zo spoedig mogelijk.

De voorzitter:

De invoeringswet komt tegelijk met de Vreemdelingenwet aan de orde. Dat betekent dat voorzover er informatie over te geven is, die tijdig moet komen.

MinisterVan Boxtel

U krijgt er een stuk over voor die behandeling.

De voorzitter:

Ik constateer dat op dit punt een duidelijke toezegging is gedaan, die door de griffier is genoteerd. Dat betekent dat het in orde komt.

MinisterVan Boxtel

Voorzitter! Mevrouw Albayrak heeft gevraagd of de T2-systematiek afgeschaft moet worden. Daar voel ik op dit moment nog niets voor, maar het is bekend dat wij naar aanleiding van het integratiedebat dat wij hebben gevoerd met de fractievoorzitters, een task force hebben ingericht om de hele uitvoering van de WIN nog eens tegen het licht te houden en ervoor te zorgen dat er een verbetering en versnelling wordt gerealiseerd bij het wegwerken van de wachtlijsten van de oudkomers. Wij zullen ook de financiering nog eens bezien. Op dit moment houden wij gewoon vast aan het model dat wij tot nu toe hebben gehanteerd. Ik voeg hieraan toe dat alle huidige VVTV'ers de inburgeringscursus kunnen volgen. Er is namelijk geld over. De WIN is niet bedoeld voor VVTV'ers, maar nu er geld over is, kan het in de praktijk wel. Het gebeurt ook op vrij grote schaal. In die zin is de overstap naar de nieuwe systematiek niet een majeure wijziging van de bestaande praktijk.

MevrouwAlbayrak(PvdA)

Is het geld dat in 1999 over was voldoende voor de extra VVTV'ers in 2001? Ik ben overigens blij met de toezegging van de minister dat hij de financieringssystematiek van de WIN in een breder verband aan de orde wil stellen.

MinisterVan Boxtel

In de kaderbrief hebben wij de verruiming, die voortvloeit uit de wijziging van de Vreemdelingenwet, ingebouwd. De budgetten voor de groep die inburgeringsgerechtigd wordt, zullen worden aangepast. Dat heeft niets te maken met het geld dat wij hebben overgehouden in 1996 en 1997 en dat, naar het zich laat aanzien, in 1998 wordt overgehouden. Over 1999 kunnen wij nog niets zeggen, want het onderzoek is nog niet afgerond. Maar de departementen die de WIN uitvoeren, krijgen extra geld om de uit de nieuwe Vreemdelingwet voortvloeiende veranderingen te kunnen implementeren.

Voorzitter! Er zijn diverse vragen gesteld over de verhuisbewegingen, een onderwerp waarover de VNG een brief heeft geschreven. Natuurlijk blijven grote steden altijd trekken, maar je kunt ook zeggen dat de grote steden vaak een springplank vormen. Wij moeten de cijfers niet overdrijven. Uit onderzoek is gebleken dat ongeveer 32% van de A-statushouders verhuist. 18% van dat aantal verhuist naar grotere steden in de buurt, dus niet per se naar een van de vier grote steden. Iemand uit Appelscha gaat misschien naar Assen of Emmen, maar niet per definitie naar Utrecht. Ik moet zeggen dat ik niet zo bevreesd ben voor dit soort ontwikkelingen. Tegelijkertijd is de vraag gesteld naar het integratiebeleid in wijken waar bijna permanent nieuwe mensen binnenkomen. In de Nota wonen van staatssecretaris Remkes wordt een woonwensenonderzoek onder de etnische minderheden aangekondigd. Verder is er een ruimere beleidsvrijheid voor corporaties om in goed overleg met de gemeentebesturen een evenwichtig beleid te voeren, hetgeen overigens niet mag leiden tot een actief spreidingsbeleid. Dat mag niet en dat willen wij ook niet.

De heerDittrich(D66)

Vindt de minister dat de VNG het wat zwaar heeft aangezet? Nuanceert hij het geluid van de VNG?

MinisterVan Boxtel

Bij dezen, zeker als je de percentages nog eens op je laat inwerken.

MevrouwAlbayrak(PvdA)

De minister wijst nu op de A-statushouders, maar dat is een andere groep dan de huidige VVTV'ers die straks wellicht die verhuisbewegingen gaan maken. Is hij bereid om die verhuisbewegingen in de gaten te houden?

MinisterVan Boxtel

Dat zullen wij zeker doen. Wij blijven de vinger aan de pols houden.

De heerVan der Staaij(SGP)

Voorzitter! In hoeverre bestaat inzicht in de niet gehonoreerde wensen van VVTV'ers, doordat gemeenten niet bereid waren om deze over te nemen? Wat kan uit de tot nu toe gerezen vragen hieromtrent worden afgeleid?

MinisterVan Boxtel

Daarin bestaat nu geen inzicht. Ik ga uit van de goede trouw van alle betrokkenen, ook van de gemeenten. Bij de status horen bepaalde rechten en daarnaar zal men nu eenmaal moeten leven. Mensen moeten gewoon een eigen plek kunnen zoeken. Zoiets moet men niet met kunst en vliegwerk tegenwerken, maar zo goed mogelijk laten landen. Dat zou de juiste attitude zijn.

De heerVan der Staaij(SGP)

In de stukken kunnen wij lezen dat ongewenste concentratie kan worden tegengegaan door de optimale benutting van de bestaande woonruimteverdelingsinstrumenten. Kunt u daarover iets meer zeggen?

MinisterVan Boxtel

Ik heb u net verwezen naar de nota Wonen. Ik vind het, ook voor de samenhang, beter als bij de bespreking van de nota Wonen hierbij wordt stilgestaan. Daarin is immers het hele instrumentarium van de volkshuisvesting gelegen en dat is de gelegenheid om te verkennen of een en ander voldoende is.

De heerNiederer(VVD)

Vindt u dat mensen die woonruimte krijgen aangeboden, mogen weigeren?

MinisterVan Boxtel

Deze vraag is in het kader van de huidige systematiek vaker gesteld. Onder de huidige regeling vind ik dat daarmee niet al te ruimhartig moet kunnen worden omgegaan. Uit onderzoek bleek dat hierover in het land een vals beeld bestond. Dagbladen prijkten wel eens met foto's van prachtige woningen die driemaal waren geweigerd, maar dat betrof echt incidenten: weigeringen vonden heel weinig plaats. Als mensen binnen de figuur van de nieuwe wet echter gewoon een status krijgen en daarmee het recht om bepaalde zaken te doen zoals ieder ander, dan moet men daarnaar handelen. Dat betekent dat mensen met een vergunning een aangeboden woning moeten kunnen weigeren als die hun niet aanstaat. De zorgwet bestaat dan niet meer.

De heerNiederer(VVD)

Ik neem daarvan kennis, maar de VVD-fractie zou graag zien dat hieraan strak de hand wordt gehouden, ook al is men gelijkgesteld aan anderen. Het is immers wel de bedoeling dat woningen die leegstaan, worden gevuld. Ik roep u daarom op om betrokkenen te enthousiasmeren voor het principe dat passende woningen niet kunnen worden geweigerd.

MinisterVan Boxtel

Volgens mij bijt u hiermee in uw eigen staart: u startte uw bijdrage immers met de opmerking dat u een groot voorstander bent van een liberale woningverdelingmarkt, maar wil op dit dossier een nadere regelgeving. Nu kunnen, bij wijze van spreken, corporaties die worden geconfronteerd met mensen die graag een woning willen, om concentratie tegen te gaan alleen maar woningen aanbieden in oude wijken waarvan wij hopen dat die eindelijk eens worden opgeknapt. De spelers in de wereld van de volkshuisvesting hebben in dergelijke gevallen de nodige beleidsruimte en die wil ik daar ook laten: laat het in de volkshuisvestingswereld, tussen gemeenten en corporaties, allemaal maar eens goed worden doorbesproken.

De heerWijn(CDA)

U wilt dat alles nog eens goed wordt doorgesproken, maar nu ligt deze wet voor en nu kunnen wijzigingen worden aangebracht. Realiseert u zich dat het aantal VVTV'ers over 1999 zesmaal hoger is dan het aantal toegekende A-statussen? Ook heb ik een aantal vragen gesteld over mogelijke inschrijvings- en toelatingscriteria van gemeenten, naast nog een heleboel andere. Moet ik die herhalen?

MinisterVan Boxtel

Nee, daar kom ik nog aan toe. Uw vragen voegen niets toe aan hetgeen ik net heb gezegd; ik heb uw vragen echt gewoon beantwoord.

Met name de heer Wijn vroeg naar het verschil tussen de basisvoorzieningen in zorgwet en bijstand. De antwoorden hierop zal ik de Kamer schriftelijk doen toekomen, evenals de vraag over de verhuizingen. De heer Dittrich vroeg naar de uitvalspercentages bij inburgering. Uit de onderzoeken is gebleken dat in 1996 60% van de nieuwkomers een cursus startte, maar toen gold de WIN nog niet. In 1997 liep dat percentage op tot 71; daarvan heeft 60% de cursus afgerond. Dat resultaat maakt mij niet vrolijk. Ik vind dat dit percentage omhoog moet en dat, als men na de intake WIN-plichtig is bevonden, men in principe gehouden is om de zaak af te maken. Dat is overigens iets anders dan de heer Wijn heeft gesuggereerd – zijn fractievoorzitter heeft het ook tijdens het integratiedebat naar voren gebracht maar bleef daarin alleen staan – namelijk om daaraan het woord "succesvol" te koppelen. Ik heb erop gewezen dat wij in de WIN geen systeem kennen dat afwijkt van al onze andere onderwijsvoorzieningen. Wij verplichten niemand om een diploma te halen. Wie zijn kind naar de HAVO stuurt, zegt niet: je moet het halen. Neen, een kind is leerplichtig en probeert de HAVO te halen. Welnu, zo werkt het ook bij de WIN. Men volgt een inburgeringscursus en geprobeerd wordt, zo goed mogelijk maatwerk te leveren zodat iemand het kan halen.

Dit brengt mij bij de gedachte van de heer Dittrich, naar voren gebracht in het andere overleg over de Vreemdelingenwet. Zou men niet mensen moeten verplichten, vóór er sprake is van een omzetting naar een vergunning voor onbepaalde tijd, om in te burgeren? Voorzitter! Deze gedachte lijkt mij legitiem. Iemand die WIN-plichtig bevonden is, moet die cursus ook echt doen. Dat is een grondhouding die ook in de wet is opgenomen. Er gelden wat dit betreft twee sanctiemogelijkheden: een korting op de uitkering en een bestuurlijke boete. Uit recent onderzoek blijkt dat deze sancties tot voor kort nauwelijks zijn toegepast: slechts tweemaal in de afgelopen paar jaar.

Hoe komt dit nu? In het kader van deze wet die nog maar anderhalf jaar oud is, doen zich nog veel gebreken voor in de samenwerking tussen de verschillende onderdelen: gemeenten, ROC's, arbeidsvoorziening enz. Wij hebben dan ook besloten, hierop direct een task force te zetten en de zaken zo spoedig mogelijk aan te scherpen. Ik vind écht dat deze wet moet worden nageleefd. Echter, de vraag of ook aan de nieuwe Vreemdelingenwet voor vergunningverlening deze eis moet worden verbonden, gaat mijns inziens weer een stap verder. Wij hebben met de Kamer afgesproken dat de WIN het volgende jaar grondig wordt geëvalueerd. Alles wat in de afgelopen periode in het parlement is besproken, had betrekking op door mijzelf gewilde snelle en korte inventarisaties met betrekking tot de uitvoering van de wet. Daarbij kwamen gebreken aan het licht en daaraan wordt nu hard gewerkt. Het volgende jaar evalueren wij de wet écht en op dat moment kan worden nagegaan of de regels beter worden nageleefd, of er sancties worden opgelegd voorzover dat nodig is enz. Ook kan dan worden nagegaan hoe een en ander zich verhoudt met de nieuwe Vreemdelingenwet. Ik vind het wat vroeg om nu al die wet hiermee te belasten, mede omdat deze wet een systeem van drie jaar kent, en dan omzetten. Eerst zullen wij de WIN op orde moeten hebben.

De heerDittrich(D66)

Bij het bespreken van de WIN is gezegd: als je een link wenst te leggen met de verblijfsvergunning en de Vreemdelingenwet, moet je dat aan de orde stellen bij de behandeling van de Vreemdelingenwet. Vervolgens stellen wij het bij die gelegenheid aan de orde en nu wordt voorgesteld, te wachten tot de WIN is geëvalueerd. Ik begrijp wel dat daarin elementen kunnen zitten die men nodig heeft om een goede afweging te kunnen maken, maar ik vrees dat wij straks de Vreemdelingenwet aannemen – dat staat nog niet vast, maar stel dat dat gebeurt – en later de WIN behandelen en dan te horen krijgen dat een en ander bij de Vreemdelingenwet behoort. Dan ga je als een pingpongbal heen en weer tussen beide wetten. Het lijkt mij logischer om het nu en hier in te voeren, maar ik realiseer mij dat er nog nadere gegevens komen, op grond van de aangegeven evaluatie.

MinisterVan Boxtel

Ik beloof de heer Dittrich van harte, dat ik dan niet zal zeggen dat het toch eigenlijk bij de Vreemdelingenwet had moeten gebeuren. Er is geen ondergeschiktheid van de WIN ten opzichte van de Vreemdelingenwet. Het zijn gewoon nevengeschikte wetten. Nu we eenmaal een wet over de inburgering hebben, zeg ik nogmaals dat wij het probleem goed moeten bekijken, maar dat in de evaluatie van de WIN, ook met het oog op een eventuele aanpassing van die wet, dit element moet terugkomen, maar niet op dit moment, bij de Vreemdelingenwet. Het punt van de heer Dittrich is voor mij volstrekt helder. Ik deel zijn opvatting dat iemand die aangewezen is om de inburgering te volgen ook gehouden is om dat te doen, buitengewone omstandigheden even onverlet latend. Straks evalueren wij de wet. Daarin regelen wij dan eventueel of dat repercussies zou moeten hebben voor het omzetten van de bepaalde tijd naar een onbepaalde tijd. De WIN is dan het vehikel daarvoor.

De heerDittrich(D66)

Wordt dan bij de evaluatie van de WIN concreet gevraagd hoe het zou zijn als er geen vergunning voor onbepaalde tijd verleend werd, als eventueel vervolg op het niet afmaken van de cursus? Je moet dan concrete informatie bij de evaluatie hebben. Anders vraagt men zich over een jaar nog af of het relevant zou zijn of niet. Ik krijg graag de toezegging, dat er bij de evaluatie van de WIN concrete informatie wordt ingewonnen.

MinisterVan Boxtel

Ik zeg dat van harte toe. De evaluatie is nu in voorbereiding, dus deze vraagstelling kan worden ingebouwd, maar wel onder het beslag van de omstandigheid, dat de nieuwe wet pas per 1 januari 2001 in werking kan treden. Ik zit wel met een time gap.

MevrouwAlbayrak(PvdA)

Is dit ook het antwoord van de minister op mijn verzoek om de termijn van een jaar waarbinnen de toets afgelegd moet worden in de wet te wijzigen? Verwijst hij dan ook naar de evaluatie? Mijn punt lijkt mij iets concreter dan dat van de heer Dittrich.

MinisterVan Boxtel

Ik laat het graag aan de leden onderling over om elkaars vragen te wegen. Ik vond dat andere punt overigens net zo relevant, al is het misschien minder concreet. Ik kan mij uw vraag overigens niet zo gauw voor de geest halen.

MevrouwAlbayrak(PvdA)

Ik heb ervoor gepleit, de termijnen van de Wet inburgering nieuwkomers flexibeler te hanteren. Nu staat in de wet dat binnen een jaar de toets moet worden afgelegd, waardoor de mogelijkheden tot combineren met werk worden beperkt. Is het niet beter om die termijn van een jaar los te laten?

MinisterVan Boxtel

In het plenaire debat over de Wet inburgering nieuwkomers heb ik gezegd, dat ik naar alle aspecten kritisch wil kijken. Dit punt hoort er automatisch bij. Het heeft zelfs geen relatie met de nieuwe Vreemdelingenwet. De norm van gemiddeld 600 heeft nu een groot draagvlak in de Kamer, met speelruimte aan de basis om er maatwerk van te maken. De vraag is of dat grosso modo voldoende is, ook in relatie tot de budgetten en de verbeterde kwaliteit van de opleidingspakketten. Wij zullen ook bezien of de gestelde termijnen flexibel moeten worden gehanteerd of niet. De ene asielzoeker c.q. vluchteling is niet de andere. Mensen zitten soms met combinaties van werk. Ik weet niet meer wie dit opwierp, maar voor mij is dit een punt van grote aandacht, dat ik met de sociale partners wil bespreken. Inburgering moet ook plaatsvinden in relatie tot de Nederlandse taal op de werkvloer, waar veel bedrijven nog ontzettend weinig aan doen. Minister Vermeend en ik hebben de vorige week met grote bedrijven en met het MKB over dergelijke onderwerpen gesproken. Ik hoop dat de commissie geduld kan opbrengen totdat de eerste echte voortgangsrapportage over de task force die met de Wet inburgering nieuwkomers en met het wegwerken van de wachtlijsten voor oudkomers aan de gang gaat er is.

Op de vraag van de heer Wijn met betrekking tot het vluchtelingenpaspoort kan ik zeggen, dat in de nota naar aanleiding van het verslag is gemeld, dat de houder van een vluchtelingenpaspoort ingevolge het Vluchtelingenverdrag geen recht heeft op bescherming van diplomatieke of consulaire vertegenwoordigers in het land van afgifte. De Paspoortwet biedt wel de mogelijkheid om in voorkomende gevallen, bijvoorbeeld na verlies in het buitenland, een vervangend reisdocument voor vluchtelingen aan te vragen. Op dit punt is er dus geen onderscheid met de houders van reisdocumenten voor vreemdelingen. Ook hebben zij geen recht op diplomatieke of consulaire bescherming, maar zij kunnen bij verlies ingevolge de Paspoortwet wel een vervangend reisdocument aanvragen.

Mevrouw Halsema heeft nog gevraagd of de termijn van een jaar bij de terugkeeroptie geen drempel opwerpt voor het gebruik daarvan. Bij de parlementaire behandeling van de inmiddels per 1 april van dit jaar operationale wet is hierover zeer uitgebreid gediscussieerd, ook in de Eerste Kamer, waar ik de wet zelf verdedigd heb. Daarbij was de termijn van een jaar echt een politiek compromis en ik ben niet van plan, dit nu alweer open te breken. Wij zijn op dit moment druk doende om al degenen die geïnteresseerd zijn, ook heel adequate voorlichting te geven. Ik doe dan ook een dringend beroep op mevrouw Halsema, hierbij voorlopig de lijn van de regering te volgen. Wij hebben overigens al in een zeer grondige evaluatie van de werking van de remigratiewet voorzien, en wel in 2004.

Ten slotte heeft de heer Van der Staaij nog gevraagd naar de financiering van de uitbreiding van de doelgroep van de WIN. Ik heb al gezegd dat de dekking daarvan in de kaderbrief is opgenomen.

MinisterVermeend

Voorzitter! Er zijn twee belangwekkende onderwerpen op mijn beleidsterrein aan de orde gesteld, namelijk de tewerkstellingsvergunning en het ingezetenschap. Bijna alle woordvoerders twijfelen aan het nut van de tewerkstellingsvergunning, zoals mij ook bleek uit het verslag van de Kamer. De achtergrond van het invoeren van deze vergunning is in de eerste plaats de wens, te kunnen beschikken over een handhavingsinstrument voor de Wet arbeid vreemdelingen. In de tweede plaats biedt deze vergunning de mogelijkheid, illegaal verblijf tegen te gaan. En een derde voordeel is dat met deze vergunning getoetst kan worden of de arbeid onder marktconforme omstandigheden wordt verricht.

Mevrouw Albayrak heeft geopperd dat er wellicht een andere methode denkbaar is die administratief minder bewerkelijk, minder bureaucratisch is, zoals een andere koppeling. Bij het lezen van de stukken ben ik nagegaan of het allemaal misschien slimmer, eenvoudiger en sneller zou kunnen, maar ik heb zelf niets kunnen verzinnen. Nu zegt dit op zichzelf natuurlijk niets, maar ik zie de WAV-eis van een tewerkstellingsvergunning als enige mogelijkheid, omdat de werkgever anders op geen enkele wijze wordt ingelicht. Zonder deze eis kan het niet, want het kan ook niet via de GBA of een andere verzekeringsadministratie. Kortom, ik heb deze WAV-eis nodig om de werkgever erop te attenderen dat er sprake is van het vervallen van een tewerkstellingsvergunning. Ik hecht aan de handhaving op dit punt en hiermee kan in elk geval illegale arbeid worden tegengegaan. De werkgever wordt gewaarschuwd, hij krijgt een signaal. De Arbeidsvoorziening wordt door de IND geïnformeerd en de werkgever wordt vervolgens door de Arbeidsvoorziening geïnformeerd. Zonder die eis is er geen kanaal om de werkgever te informeren; dat is de enige reden om deze eis in de wet op te nemen.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Voorzitter! De minister zegt dat het noodzakelijk is om de werkgever te kunnen informeren; hoe zit het dan met de derdejaars-VVTV'ers, voor wie ook geen tewerkstellingsvergunning wordt geëist?

MinisterVermeend

Het is een verscherping, op dit moment wordt er niet geïnformeerd, alleen bij controle achteraf. Ik wil het nu zo regelen dat de werkgever een tewerkstellingsvergunning moet aanvragen voordat hij iemand kan aannemen. Op dit moment heb ik deze mogelijkheid niet. Dat is het punt. Eigenlijk maak ik de handhaving op dit punt effectiever en ik zie geen andere methode waarmee ik dat zou kunnen doen. Overigens heeft u ook gevraagd hoe lang de procedure duurt. Volgens de Wet arbeid vreemdelingen moet er binnen vijf weken een beslissing door Arbvo worden genomen, dus ik zie de drempel waarop u wijst niet zo.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Wat gebeurt er bij overschrijding van de termijn van vijf weken na indiening van de aanvraag?

MinisterVermeend

Dat is vrij simpel. De beslissing moet binnen vijf weken worden genomen, dus Arbvo zal ervoor zorgen dat dit ook gebeurt.

MevrouwAlbayrak(PvdA)

Na de invoering van de Koppelingswet weten werkgevers toch dat via de werknemersverzekeringen alleen mensen verzekerd zijn die legaal in dit land verblijven?

MinisterVermeend

Ik zou niet weten hoe de werkgevers deze informatie kunnen hebben. De werkgever wordt niet via de verzekeringsadministratie geïnformeerd. Als dat zo zou zijn, had u gelijk.

MevrouwAlbayrak(PvdA)

Uit mijn informatie blijkt dat de uitvoeringsinstelling via de GBA melding krijgt van de wijziging van de verblijfscode. Het gaat om werknemersverzekeringen.

MinisterVermeend

Nee. Ik heb het nog een keer laten natrekken. De werkgever moet op enigerlei wijze daarvan in kennis gesteld worden. Dat is de enige reden waarom ik die eis heb gesteld. De handhaving moet correct verlopen, ook wat de werkgever betreft. Daarbij komt nog dat Arbvo kan controleren of er sprake is van marktconforme voorwaarden en of er bijvoorbeeld geen uitbuiting plaatsvindt. Ik heb eigenlijk drie doelen: handhaving, het tegengaan van illegale arbeid en het controleren of er sprake is van marktconforme arbeid. Er zit dus ook een element van bescherming in.

De heerDittrich(D66)

Dit is een nieuw systeem en ik vraag mij af of Arbeidsvoorziening het aankan om op korte termijn de werkgever te informeren en om te controleren of dan ook een eind aan de arbeid is gekomen. Als dat niet zo is – in de stukken lezen wij dat er grote druk is op de capaciteit van Arbeidsvoorziening – kan het systeem nog niet goed werken.

MinisterVermeend

Arbvo krijgt opdracht om het uit te voeren, punt uit. Deze instelling valt op afstand onder mijn politieke verantwoording en als zij een opdracht krijgt, voert zij die uit. Dat is heel simpel.

De heerDittrich(D66)

De IND krijgt ook wel eens opdrachten...

MinisterVermeend

Ja, maar de IND valt niet onder mijn politieke verantwoordelijkheid.

De heerDittrich(D66)

Dat verklaart alles.

MinisterVermeend

Ik ga niet over de IND, maar u stelt mij een vraag over Arbvo en dan mag u van mij aannemen dat zij die opdracht krijgt. Niettemin zal ik Arbvo in kennis stellen van het verslag van deze vergadering en dat zal deze instelling extra aansporen om de opdracht uit te voeren. Overigens kent Arbvo natuurlijk ook alle stukken. Als wij een opdracht geven, is het duidelijk dat wij ervan uitgaan dat Arbvo haar takenpakket op een zorgvuldige en snelle wijze kan vervullen. Tegen mevrouw Halsema kan ik nog zeggen dat, mocht Arbvo toch de termijn van vijf weken overschrijden, men dan naar de rechter kan stappen. Maar ook op dit punt ga ik ervan uit dat Arbvo zich houdt aan de termijn. Ik zal deze instelling nog wel laten weten dat eventuele belemmeringen die optreden, moeten worden opgelost en dat het niet de bedoeling is dat een langere termijn wordt genomen. De wet is de wet.

De heer Wijn heeft gevraagd hoe het zit met de tewerkstellingsvergunning en het prioritaire aanbod. Hij vroeg zich af of er nog wel een prikkel is om gebruik te maken van het in Nederland aanwezige aanbod op de arbeidsmarkt. Wij hebben hier een puur pragmatische afweging moeten maken. De prikkel zit niet in de Wet arbeid vreemdelingen, dus er is een afweging gemaakt tussen enerzijds het belang van een toegelaten asielzoeker om zoveel mogelijk in zijn eigen onderhoud te voorzien en anderzijds het belang van reeds beschikbare arbeidskrachten op de markt. Op de huidige arbeidsmarkt zal een conflictsituatie zich minder snel voordoen. Minister Van Boxtel wijst mij er overigens op dat er nog een nota minderheden naar de Kamer gestuurd wordt en dan komen wij hierop terug.

MevrouwAlbayrak(PvdA)

Voorzitter! De minister somt nu een aantal voordelen van het verlenen van een tewerkstellingsvergunning op. Vindt hij echter niet, dat de nadelen opwegen tegen de voordelen?

MinisterVermeend

Nee.

MevrouwAlbayrak(PvdA)

U zegt wel gemakkelijk "nee", maar ik wil dan toch de nadelen eens opsommen. Die nadelen doen zich wellicht niet direct op uw beleidsterrein voor, maar wel op andere. Ik denk aan de verslechtering van de rechtspositie van erkende vluchtelingen, van houders van VVTV-humanitair en van VVTV-derde jaar. Voor hen zou sprake zijn van een concrete verslechtering van de rechtspositie. Wij zien ook niet dat het voorstel geen meerwaarde zou hebben als daaraan niet een toets werd gekoppeld om na te gaan of er al dan niet een prioriteit genietend aanbod is. Dan is er nog de drempelverhoging voor deze groep mensen op de arbeidsmarkt. De minister zegt daarover: nu zijn er voor hen geen problemen, maar straks misschien wel. Dit zijn naar mijn mening concrete nadelen die zeker op wegen tegen de voordelen die de minister noemt.

Dan wil ik nog op het volgende wijzen. In de nota naar aanleiding van het verslag met betrekking tot de wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen staat, dat het mogelijk is dat een collega-onderneming een tewerkstellingsvergunning aanvraagt voor de vreemdeling voor wie de geldigheidsduur van de vergunning is beëindigd. Op die manier stelt het toezicht niet veel voor.

MinisterVermeend

Als ik dezelfde nadelen zou zien als u, zou ik dit voorstel niet doen. Ik zie dus gewoon minder nadelen. Ik zie meer voordelen. Er is koppeling aan de tewerkstellingsvergunning. Er is gesproken over de belemmering die kan optreden. Binnen vijf weken kan de vergunning worden verstrekt. Daar doet zich dus geen belemmering voor. Tegelijkertijd is er een goede methode van handhaving en dat is in het belang van betrokkenen zelf. Ik zie daarom niet in op welke wijze mijn voorstel van handhaving een verslechtering betekent van de positie van de betrokkenen op de arbeidsmarkt. Als een werkgever de tewerkstellingsvergunning aanvraagt, wordt die, in de gevallen waarom het hier gaat, vrij snel verleend. Dat betekent dat betrokkene vervolgens aan de slag kan. Hij of zij is dan beschermd. De Arbeidsvoorziening kan namelijk controleren of sprake is van marktconform belonen. Dit zijn naar mijn gevoel voordelen en nadelen zie ik niet zozeer. Als ik de nadelen echt van overwegende betekenis had gevonden, had ik dit voorstel niet gedaan. Als ik een beter voorstel had kunnen bedenken, een voorstel met minder administratieve rompslomp, dan had ik dat gedaan, maar ik zie die administratieve rompslomp niet. Ik herhaal: de vergunning kan vrij snel worden aangevraagd. Arbvo krijgt opdracht om binnen de termijnen te blijven. Vervolgens wordt de vergunning verleend en dan kan de werkgever iemand aannemen. De betrokkene is beschermd doordat Arbvo kan nagaan of sprake is van marktconforme arbeidsvoorwaarden. Ik ben in voor elk beter voorstel. Zo zit ik in elkaar, maar ik zie niet dat een beter voorstel mogelijk is. Ik zie van deze aanpak dus eerder voor- dan nadelen.

Daar komt nog bij dat het op zichzelf heel belangrijk is, dat wij in dit land, zeker ten aanzien van bepaalde werkgevers, niet allen, een handhaving hebben. Ik hecht eraan, dat er op enigerlei wijze sprake is van handhaving.

De heerDittrich(D66)

Voorzitter! Ik heb hierover twee vragen. Een werknemer-vreemdeling werkt op basis van een tewerkstellingsvergunning die aan de werkgever is verstrekt. Op een gegeven moment wordt de vergunning voor bepaalde tijd ingetrokken. In de wet staat dat binnen vier weken die vreemdeling zijn vertrek moet hebben voorbereid. Kan hij dan nog werken op basis van die aan de werkgever verleende tewerkstellingsvergunning?

MinisterVermeend

Nee.

De heerDittrich(D66)

Spoort dat helemaal met de beslissing over het verblijfsrecht?

In de stukken staat dat de minister wil dat de vreemdelingenrechter de procedures voor het intrekken van de tewerkstellingsvergunning moet verzorgen. Zou het dan niet logischer zijn dat in die allesomvattende beschikking van de vreemdelingenrechter ook het punt van de tewerkstellingsvergunning aan de orde komt? Daarvoor zou de nieuwe Vreemdelingenwet op dat punt veranderd moeten worden.

MinisterVermeend

Als de tewerkstellingsvergunning wordt ingetrokken, is het afgelopen met het doen van werk hier voor een werkgever. Als betrokkene daarmee toch doorgaat, is er volgens de wet sprake van illegale arbeid.

De heerDittrich(D66)

Maar de vraag is of de vergunning wordt ingetrokken op het moment waarop besloten wordt het verblijfsrecht te beëindigen.

MinisterVermeend

Ja, als het verblijfsrecht wordt ingetrokken, wordt de tewerkstellingsvergunning onmiddellijk ingetrokken.

De heerDittrich(D66)

Er zit dus geen tijdsverschil tussen de ene en de andere intrekking?

MinisterVermeend

Er moet geen tijdsverschil tussen zitten. Als de betrokkene dus doorgaat, is er sprake van het verrichten van illegale arbeid.

De heerDittrich(D66)

Maar ik kan mij voorstellen dat niet sprake is van illegale arbeid als de tewerkstellingsvergunning vier weken later wordt ingetrokken.

MinisterVermeend

Dan ben je gedekt door de tewerkstellingsvergunning.

De heerDittrich(D66)

En dan wil ik weten wat uw beleid is. Wordt het standaard gelijktijdig ingetrokken of geeft u de vreemdeling nog een termijn van werken, zodat hij geld kan sparen om terug te keren?

MinisterVermeend

Uiteindelijk is intrekking van de tijdelijke verblijfsvergunning ook intrekking van de tewerkstellingsvergunning. Wat u andere vraag betreft: eigenlijk zegt u dat wij de Vreemdelingenwet zouden moeten wijzigen. U wilt het oordeel overlaten aan de vreemdelingenrechter. Ik moet nagaan of dit kan. Hierop krijgt u een schriftelijk antwoord.

De heerWijn(CDA)

Als het verblijfsrecht wordt ingetrokken, wordt direct de tewerkstellingsvergunning ingetrokken. Ik heb uit de nota naar aanleiding van het verslag begrepen dat de werkgever bij intrekking van de tewerkstellingsvergunning tijdig maatregelen kan treffen om de opengevallen arbeidsplaats op te vullen.

MinisterVermeend

Dat mag, maar dan gaat een andere regeling gelden. Je moet weer een tewerkstellingsvergunning aanvragen. Dat is de generieke regeling, waarbij de eis geldt van het prioritaire aanbod.

De heerWijn(CDA)

Dat duurt vijf weken, maar die vluchteling moet binnen vier weken weg. Klopt dat? Misschien begrijp ik het niet. Een uitgeprocedeerde vreemdeling of iemand van wie de status wordt ingetrokken moet binnen vier weken weg. U zegt dat de werkgever genoeg tijd krijgt om die plaats op te vullen.

MinisterVermeend

Ik zeg niet dat hij genoeg tijd krijgt. Op het moment dat de tewerkstellingsvergunning wordt ingetrokken, weet de werkgever – dat is ook de doelstelling van mijn regeling – dat er sprake is van illegale arbeid. Hij moet dan onmiddellijk de dienstbetrekking beëindigen. Vervolgens is het een zaak van de werkgever zelf om te zoeken naar andere arbeidskrachten. Als hij wil, kan hij op grond van het generieke en algemene beleid zeggen: ik wil weer een tewerkstellingsvergunning hebben voor A, B, C of D; dat maakt verder niet uit. Dan geldt de hoofdregel dat je alleen een tewerkstellingsvergunning krijgt als er geen sprake is van prioriteitgericht aanbod.

De heerWijn(CDA)

Als een vergunning wordt ingetrokken, moet men meteen stoppen met werken en zit de werkgever zonder personeel.

MinisterVermeend

Die verantwoordelijkheid laat ik graag aan de werkgever over. Dat is een zaak van de werkgever zelf.

De heerVan der Staaij(SGP)

Voorzitter! Ik heb gevraagd naar de relatie met de wijziging van de WAV die op de plenaire agenda staat, de nieuwe Vreemdelingenwet en de concept-AMvB.

MinisterVermeend

Ik heb de concept-AMvB over de verruiming van de mogelijkheid om te werken, de 12 weken in 39 weken, naar de Kamer gestuurd.

Op het punt van het ingezetenschap hebben wij de SVB om advies gevraagd wat de beste methode zou zijn in het licht van de voorgestelde wetswijziging. De SVB heeft een advies uitgebracht dat aansluit bij de uitgekristalliseerde jurisprudentie van de Centrale raad van beroep bij de Hoge Raad. Die is vrij omvangrijk. Individuele omstandigheden zijn bepalend voor de vraag of er sprake is van ingezetenschap voor de AOW, de ANW, de AKW en de AWBZ. Er staat een fout in het schema op pagina 14. Dat gaf aanleiding tot misverstand. Het geldt alleen voor de AWBZ en niet voor de ziekenfondsverzekering. Een ziekenfondsverzekering ontstaat als iemand werkt of bijstand ontvangt.

Er is voor gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de generieke regeling en er geen inbreuk op te maken. Die generieke regeling spreekt mij aan, omdat je tegelijkertijd op dat terrein geen nieuwe regelgeving hoeft te ontwikkelen. Je sluit je aan bij het bestaande beleid zonder allerlei precedenten te scheppen. Die afweging is gemaakt in het SVB-advies, dat door het kabinet is overgenomen.

De heer Wijn heeft gevraagd naar de juridische, sociale en economische binding. Hoe verhouden die drie factoren zich tot elkaar, welke gevolgen heeft dit en kan de SVB dat zelfstandig beoordelen? De SVB doet op zichzelf niets anders dan dat, wat gebeurt op basis van uitvoerige jurisprudentie van de Centrale raad van beroep en de Hoge Raad. De beoordeling van de weging is in de praktijk overgelaten aan de SVB. Als je het daarmee niet eens bent, kun je een juridische procedure beginnen. De jurisprudentie op dat punt geeft aan, dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld. Als een vreemdeling geen loonplichtige arbeid verricht en niet als ingezetene wordt aangemerkt, kun je op dat moment weer een beroep doen op de bijzondere bijstand.

De heerWijn(CDA)

Bij het ingeze- tenschap worden de genoemde drie criteria tegen elkaar afgewogen. Daar is jurisprudentie over. Gelijke gevallen moet je gelijk behandelen. Ik neem aan dat dat niet alleen op het moment geldt, maar ook door de jaren heen. Ik begrijp van de minister dat dat zo is. Van een verdragsvluchteling wordt meteen gezegd dat die persoon juridisch zo gebonden is aan Nederland dat wij hem beschouwen als ingezetene. In de nieuwe situatie is dat niet meer zo. Hoe verhoudt zich dat tot het uitgangspunt dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld? Als langs dit traject iemand die een vergunning voor bepaalde tijd heeft toch een procedure start en beweert wel juridisch gebonden te zijn, zijn er dan mogelijkheden?

MinisterVermeend

Een dergelijke procedure valt natuurlijk niet uit te sluiten. Ik ga overigens niet op de stoel van de rechter zitten. De status is natuurlijk wel een andere: de ene status is de andere niet. Dat is de weging waar de SVB in feite naar kijkt. In dit voorstel wordt gesproken over "na een jaar ingezetenschap", maar in de stukken is de situatie uitgewerkt waarin de feitelijke omstandigheden zodanig zijn dat eerder sprake kan zijn van ingezetenschap. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als sprake is van de aanwezigheid van familieleden in het eerste jaar, die reeds zijn ingeburgerd, en de buitengewoon lange procedure die met asielverzoeken gepaard gaat. Verder noem ik de situatie, waarin de asielzoeker voorheen als ingezetene werd aangemerkt. Een aantal van deze zaken kunnen een rol spelen voor de SVB om eerder aan te nemen dat iemand ingezetene is. Daarom wil ik graag aansluiten bij het beleid van de SVB en niet daar doorheen fietsen. Daarom heb ik gezegd: laten we aansluiten bij het SVB-advies en het thans gevoerde beleid – dat is bekend en uitgekristalliseerd – zonder allerlei nieuwe regelingen te gaan bedenken. Dat is de enige overweging die ik heb gehad om de SVB te volgen.

De heerWijn(CDA)

Maar als iemand bij de SVB zegt: een feitelijke omstandigheid is dat ik vervolgd werd in mijn land van herkomst, zodat de kans op intrekking van mijn status lager is dan 1%. Op grond van die feitelijke omstandigheden is dus wel degelijk aan te tonen dat hij ingezetene is.

MinisterVermeend

Ik ga niet alle casusposities met u doornemen, de weging die daarbij een rol speelt en alle omstandigheden die daarbij voor kunnen komen. Het zijn allemaal afwegingen op basis van feitelijke omstandigheden, die worden gewogen. Ik moet als minister niet de taak op mij nemen, SVB'tje te spelen door die afweging te maken en ook nog eens een voorschotje te geven op eventuele jurisprudentie op dat terrein. Ik volg op dit moment het advies van de SVB, dat ik goed, helder en aansluitend aan de bestaande praktijk vind. In de praktijk blijkt dat men daarmee kan werken. Gelijke behandeling van gelijke gevallen is daarbij verzekerd. De casusposities die hier heel creatief naar voren worden gebracht, zullen ongetwijfeld voorkomen. Zij zullen moeten worden gewogen door de SVB.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Toch blijft het mij verbazen, met name op het punt van de juridische binding. Gelijke gevallen worden gelijk behandeld. Dat zou toch ook betekenen dat er binnen die ene status ongelijke gevallen zijn, die als ik het goed begrijp ongelijk behandeld kunnen worden.

MinisterVermeend

Gelijke gevallen moeten gelijk behandeld worden. De eerste vraag is echter of er sprake is van een gelijk geval. Die moet eerst worden beantwoord.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Het zou overbodig zijn deze vraag te stellen op het moment dat je werkelijk veronderstelt dat wat betreft de juridische uitgangspositie iedereen gelijk is. Nu doet zich het vreemde voor dat ondanks dat iedereen juridisch dezelfde uitgangspositie zou hebben, de SVB gaat wegen op de mate van juridische binding. Dat zou betekenen dat er wat betreft die juridische binding onderscheid is tussen de verschillende statushouders.

MinisterVermeend

Er zijn drie factoren die worden gewogen, te weten de juridische, de economische en de sociale. Een status kan een tijdelijke zijn zonder een bepaald vooruitzicht. En dat wordt op een gegeven moment gewogen door de SVB in het kader van de hoofdregel van een jaar.

De heerRouvoet(RPF/GPV)

Een eerder toekennen van ingezetenschap is één kant. De andere kant betreft het onder omstandigheden een beroep kunnen doen op de bijzondere bijstand. De minister heeft een vrij gedecideerde manier van spreken, hetgeen mij wel aanspreekt. Echter, in de stukken lees ik dat wanneer er onvoldoende middelen van bestaan zijn, er onder omstandigheden een beroep kan worden gedaan op de bijzondere bijstand. Ik hoor de minister hier zeggen: geen ingezetenschap, geen inkomsten, dan dus bijzondere bijstand. Is dat inderdaad zo'n automatische koppeling zoals hij nu suggereert of moet ik dat "onder omstandigheden" voorzichtiger uitleggen?

MinisterVermeend

Onvoldoende eigen inkomen of vermogen. De normale criteria die voor iedereen in Nederland gelden, blijven gelden. Voor de bijstand en de bijzondere bijstand zijn de generieke voorwaarden van toepassing die voor iedereen gelden.

De heerRouvoet(RPF/GPV)

Mijn vraag in eerste termijn was of voor statushouders andere omstandigheden van belang zijn voor het gebruikmaken van bijzondere bijstand dan normaliter het geval is.

MinisterVermeend

Neen. Wat generiek is, geldt ook voor hen.

De heerVan der Staaij(SGP)

De minister heeft een aantal keren gezegd dat het kabinet het SVB-advies volgt. Heb ik het echter goed begrepen dat hierbij eigenlijk sprake is van volstrekte vrijheid van de SVB om binnen de grenzen van de jurisprudentie het begrip "ingezetenschap" in te vullen? Vindt het kabinet dat een goede benadering?

MinisterVermeend

Ik heb al eerder gezegd dat het kabinet de wijze waarop de SVB vorm geeft aan het ingezetenschap en deze de toetsing volgt, goed vindt. Overigens is dat niets bijzonders, want de SVB pleegt die toetsing al jaren. Alleen, men heeft nu een soort uniformering aangebracht wat betreft dat ene jaar. Er is gezegd dat er uitzonderingen mogelijk zijn. Er kan sprake zijn van bepaalde omstandigheden ten aanzien waarvan op grond van de jurisprudentie besloten moet worden om eerder aan te nemen dat er sprake is van ingezetenschap.

De heerVan der Staaij(SGP)

Met de inwerkingtreding van de Koppelingswet is bepaald dat houders van een VVTV nimmer verzekerd kunnen zijn op grond van ingezetenschap.

MinisterVermeend

Dat klopt.

De heerVan der Staaij(SGP)

Met andere woorden: het wordt dus wel eens als een taak van de wetgever gezien om in bepaalde gevallen concreet aan te geven wat het ingezetenschap inhoudt. Zou er ten aanzien van de verschillende categorieën niet de vraag voor de wetgever moeten liggen of op dit punt niet meer duidelijkheid moet worden gecreëerd? Kan je het wel helemaal aan de jurisprudentie overlaten?

MinisterVermeend

Er is vrij veel jurisprudentie van de Hoge Raad en de Centrale raad van beroep. Die jurisprudentie geeft op zichzelf voldoende houvast en is uitgekristalliseerd om voor bepaalde situaties te zeggen: zo is het. Op grond van de jurisprudentie is er naar mijn oordeel voldoende duidelijkheid. Als je dat niet van oordeel bent, kun je de jurisprudentie codificeren of kun je ander beleid voeren. Ik acht het gelet op de huidige omstandigheden en de ervaringen niet wenselijk om op dit moment een ander beleid voor te stellen. Ikzelf vind het beleid dat wordt gevoerd verdedigbaar en goed, ook onder deze omstandigheden. Ik ben van mening dat wij met het SVB-beleid goed uit de voeten kunnen, ook na de wetswijziging.

Voorzitter! De heer Rouvoet heeft gevraagd of de activerende werking van de Algemene bijstandswet ook geldt voor tijdelijk toegelaten vreemdelingen. Het antwoord op deze vraag is "ja". Ik heb al eerder aangegeven dat voor generieke regelingen de normale voorwaarden gelden. Men kan bijvoorbeeld een beroep op de bijzondere bijstand doen.

De heer Van der Staaij heeft gevraagd hoe het SVB-beleid zich tot de Europese regelgeving verhoudt. Hij verwees daarbij naar het arrest-Sürül. Voorzover uit de regeling en jurisprudentie verplichtingen voortvloeien, betreffen zij de gelijke behandeling ten opzichte van Nederlanders. Ik heb reeds opgemerkt dat het wetsvoorstel en de SVB-benadering dit principe respecteren. Ik zie dus geen problemen op dat punt.

Tweede termijn van de zijde van de commissie

MevrouwAlbayrak(PvdA)

Voorzitter! De allerbelangrijkste vraag voor ons is hoe terugkeer een plaats zal krijgen in het inburgeringsprogramma. Die informatie zullen wij nog ontvangen. Op de punten waarover wij nog met de regering van mening verschillen, ga ik niet in omdat ik niet verwacht dat in een tweede of welke termijn dan ook een ander antwoord gegeven zal worden. Ik bewaar mijn opmerkingen voor het plenaire debat.

De heerNiederer(VVD)

Voorzitter! De VVD-fractie hecht eraan dat de terugkeermodule prominent naar voren wordt gebracht, temeer omdat het terugkeerbeleid de achilleshiel is van het asielbeleid.

In de nota naar aanleiding van het verslag is afwijzend gereageerd op de vraag van de VVD-fractie waarom het arbeidsverleden niet meetelt om te bepalen of iemand duurzaam over een inkomen beschikt. Gesteld wordt dat in de nieuwe vreemdelingenwetgeving de regering geen aanleiding ziet om het arbeidsverleden een rol te laten spelen. Kan daarvoor een nadere motivering worden gegeven?

De heerWijn(CDA)

Voorzitter! Met staatssecretaris Cohen liggen er eigenlijk slechts nog politieke meningsverschillen en het heeft weinig zin, daar nu nog op in te gaan.

Ik vraag minister Van Boxtel nog eens in te gaan op het mogelijke neveneffect dat bepaalde gemeenten willen voorkomen dat statushouders in groten getale daar naartoe komen. Op dit moment blokkeren zij dat. Dat kan onder de nieuwe omstandigheden nog steeds, bijvoorbeeld door eisen te stellen op het punt van economische gebondenheid. Grotere gemeenten zeggen dat het heel moeilijk wordt om aan hun wettelijk opgelegde taakstelling in het kader van de WIN te voldoen. Hoe worden zij daartoe in staat gesteld? Welke gevolgen heeft dit voor de (planning van) beroepsopleidingen?

Een VVTV'er huurt nu op basis van een bruikleenovereenkomst, waarbij de gemeente huurder is. Is er zicht op de eventuele houding van de huiseigenaar onder de nieuwe omstandigheden?

Wij wachten de notitie over de Wet inburgering nieuwkomers af die ons ruim voor de plenaire behandeling is toegezegd.

MinisterVan Boxtel

Ik heb geen notitie toegezegd, maar een brief. Ik zal kijken wat ik kan doen.

De heerWijn(CDA)

Rond deze wetsbehandeling krijgen wij nogal wat nota's. Wij wachten af. Als de informatie maar duidelijk is.

Minister Vermeend zegt dat de werkgever niet tijdig maatregelen kan treffen om de opengevallen arbeidsplaatsen op te vullen, wanneer een status voor bepaalde tijd wordt ingetrokken. Is mijn indruk juist dat er in de stukken iets anders wordt gesuggereerd? Welke werkgever wil er nog een statushouder voor bepaalde tijd in dienst nemen, als deze status zo ingetrokken kan worden? Wat voor perspectief is er dan om te investeren in zo iemand? Welke beroepsprocedures worden er gecreëerd als de werkgever zegt dat er een wezenlijk bedrijfsbelang is bij het handhaven van de tewerkstellingsvergunning van de desbetreffende vreemdeling? Kan daar beroep tegen worden ingesteld? Welke gevolgen heeft dat, als het kan?

Ik kan het antwoord over de SVB en het bepalen van ingezetenschap nog niet helemaal volgen. Bij de ene uitvoeringsinstantie gaat het om een mix van sociale, economische en juridische binding, waarbij de feitelijke omstandigheden onderling worden gewogen. Bij de andere instantie wordt het allemaal op de hoop gegooid van één status. Stel dat de SVB zegt dat de feitelijke omstandigheden zijn dat iemand wordt vervolgd of dat hier al familie woont, zodat hij ingezetene wordt, dan wordt langs een omweg weer de mogelijkheid gecreëerd om naar de vreemdelingenrechter te gaan en daar door te procederen. Het essentiële criterium voor de SVB bij de beoordeling van de juridische binding is de mate van intrekbaarheid. Een VVTV is anders intrekbaar dan een A-status. Het kabinet wil de intrekbaarheid op zichzelf niet veranderen, dus ik zie hier toch een tegenstelling in.

De heerDittrich(D66)

Het winstpunt van dit derde wetgevingsoverleg vond ik dat de regering duidelijk heeft gezegd dat er geen bezwaar is tegen een amendement over de motivering, omdat er dan nog steeds een slot op de deur zit. Ik heb de staatssecretaris van Justitie horen zeggen dat dit op zichzelf niet leidt tot doorprocederen, omdat er één voorzieningenpakket is. Dat spoort heel erg met de inbreng van D66 in de eerste twee wetgevingsoverleggen.

Na de beantwoording van minister Vermeend is het intrekken van de tewerkstellingsvergunning nog niet helemaal helder. Volgens de nieuwe Vreemdelingenwet kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken en dan heeft iemand nog vier weken de tijd om zijn vertrek te regelen. In die periode verblijft hij niet illegaal in Nederland. Ik denk dat het op zichzelf niet zo logisch is om de tewerkstellingsvergunning aan de werkgever gelijktijdig in te trekken, want dat kan ook vier weken later.

Er speelt ook nog een beroepsprocedure tussendoor. De vreemdeling die wordt geconfronteerd met de intrekking van zijn vergunning tot verblijf voor bepaalde tijd, kan daartegen in beroep gaan. De vraag is of het logisch is dat de tewerkstellingsvergunning aan de werkgever wordt ingetrokken tijdens de beroepsprocedure, die automatisch schorsende werking heeft. Volgens mij klopt het antwoord van de regering hierover niet helemaal.

Minister Vermeend had in de stukken geschreven dat er een concept-algemene maatregel van bestuur komt over de inhoud van het werk van vreemdelingen en dergelijke. De plenaire behandeling van het wetsvoorstel is woensdag. Wanneer krijgen wij die concept-AMvB? Hij heeft ook toegezegd een brief te sturen over de positie van de vreemdelingenrechter en over de vraag of het intrekken van de tewerkstellingsvergunning in de allesomvattende beschikking moet worden opgenomen. Komt die brief voor de plenaire behandeling van de Wet arbeid vreemdelingen?

De minister voor het grotesteden- en integratiebeleid heeft toegezegd, dat bij de evaluatie van de Wet inburgering nieuwkomers specifiek in de vraagstelling zal worden opgenomen de relatie met het al dan niet verlenen van een vergunning voor onbepaalde tijd. Ik vind dat een winstpunt, zij het dat ik dit toch in mijn fractie moet bespreken om te bepalen of wij het beoogde amendement zullen indienen of zullen vertrouwen op de toezegging van de regering en op dit onderwerp doorgaan bij de evaluatie.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Voorzitter! De politieke weging van het nieuwe asielstelsel zal aan de orde komen in het plenaire debat. Dat neemt niet weg dat ik denk dat het wel mogelijk is al iets te zeggen over de soliditeit van het nieuwe stelsel, afgaand op deze bespreking van de invoeringswet. Ik moet zeggen, dat het mij af en toe angstig te moede wordt waar de staatssecretaris nu zelf zegt, dat hij er geen grote bezwaren tegen zou hebben als het onderdeel niet-motiveren uit de wet zou verdwijnen. De vraag die daarbij hoort, is of inbreuken op het stelsel kunnen worden verhinderd door één slot op de deur. Ik geloof dat het de heer Wijn was die tijdens het eerste wetgevingsoverleg zei: waarom zou je een extra slot op de deur zetten, dat doe je alleen maar als je gelooft dat het eerste slot niet stevig genoeg is. De staatssecretaris zegt: status plus voorzieningenpakket zijn hét slot tegen doorprocederen, zolang dit wordt gehandhaafd zal er geen rechtens belang zijn om door te procederen. De vraag is natuurlijk of het voorzieningenniveau de enige reden voor asielzoekers zou kunnen zijn om door te procederen. Ik betwijfel dat eerlijk gezegd, maar zal daar plenair op terugkomen. Wat ik ook betwijfel is, of er binnen het voorzieningenpakket niet zoveel differentiatie aan het ontstaan is, dat ook daardoor redenen kunnen ontstaan om door te procederen.

Bij mij blijft toch onduidelijkheid bestaan over het ontwikkelen van terugkeerprogramma's. Wij krijgen daar een piepkleine notitie over. De minister zei volgens mij: diegenen voor wie de kansen slecht zijn om te mogen blijven, krijgen een extra terugkeerprogramma aangeboden naast het inburgeringsprogramma, waarin al terugkeermodules zullen worden opgenomen. Ik zie de minister het hoofd schudden. Hij zal dit dus zo wel ontkrachten. Mijn vraag is in ieder geval of een extra terugkeerprogramma pas ná een negatieve beslissing op de aanvraag om een permanente vergunning zal worden geïntroduceerd of al daarvoor.

Wat ik ook erg vreemd vond tijdens de beantwoording door met name minister Vermeend – de heer Wijn zei er ook al het een en ander over – was dat de SVB voor ingezetenschap de mate van juridische binding kan gaan beoordelen bij statushouders. Natuurlijk is het daarbij de vraag aan de hand van welke stukken de SVB de juridische binding gaat beoordelen. Op basis van de minuut en de achterliggende stukken? Hoe komt de SVB daaraan? Hoe verhoudt zich dat dan tot het argument van de staatssecretaris om uit het oogpunt van de privacy van de asielzoeker de minuut niet bekend te willen maken? Dat alles is voor mij erg onduidelijk.

Ik heb nog een vraag over het ingezetenschap. Ik heb in eerste termijn vragen gesteld over de toegang tot de AWBZ in het eerste jaar, met name voor getraumatiseerden en zieken. Ik heb daar nog geen antwoord op gekregen.

Een van de argumenten van de minister voor de tewerkstellingsvergunning is, dat deze ook noodzakelijk is als bescherming tegen uitbuiting. Mijn vraag aan de minister is, wat in dezen dan de betekenis is van CAO's. Zouden die niet voldoende bescherming tegen uitbuiting moeten geven?

Op een paar punten heb ik geen antwoord gekregen van de staatssecretaris van Justitie. Ik heb vragen gesteld over naturalisatie, de spanning die de nieuwe regeling heeft met het nationaliteitsverdrag en de verhouding tot reguliere vreemdelingen, met name als vluchtelingen pas na zes jaar (inclusief het besluitmoratorium) in aanmerking zouden komen voor naturalisatie. Ik heb ook vragen gesteld over de verblijfsgaten en de proportionaliteit daarvan in relatie tot de verwijtbaarheid van de handeling.

De heerRouvoet(RPF/GPV)

Voorzitter! De staatssecretaris heeft opnieuw als zijn verwachting uitgesproken dat er niet zal worden doorgeprocedeerd omdat men al krijgt wat men wil, namelijk bescherming, en omdat iedereen hetzelfde pakket voorzieningen krijgt als behorend bij die ene status. Ik blijf het riskant vinden om daar het systeem op te baseren. De staatssecretaris kan ook niet garanderen dat het zo zal gaan. Hij verwacht dat de rechter nadrukkelijk de bedoelingen van de wetgever zal volgen. Als de rechter echter toch een rechtens relevant belang erkent, is het ventiel uit het systeem. Iedereen begrijpt wat er dan gebeurt. Maar hierop kom ik nog terug tijdens het plenaire debat.

Voorzitter! Op mijn vraag wat nu precies aan voorzieningen voortvloeit uit het Vluchtelingenverdrag heeft de staatssecretaris de artikelen 12 tot en met 30 handzaam samengevat als "ongeveer dezelfde rechten als voor Nederlanders". Dat schiet op. Iets lastiger wordt het bij het ingezetenenschap en het daaruit voortvloeiende recht op voorzieningen. Ik blijf dat een ietwat moeizaam verhaal vinden. De staatssecretaris zegt dat, ook als de verslechtering van de positie van A-statushouders wordt meegerekend, wij op het niveau zitten dat het Vluchtelingenverdrag minimaal van ons vereist. De gelijkschakeling van A-statushouders – trouwens ook voor mensen met de status VTV-humanitair – is dus een plus op het pakket dat het Vluchtelingenverdrag in ieder geval vergt. Dat roept de vraag op wat er nog meer extra is ten opzichte van het Vluchtelingenverdrag. Ik heb er nog steeds weinig zicht op wat dit betekent in termen van concrete voorzieningen. Wat gebeurt er als de gelijkschakeling aan ingezetenen ook voor VVTV'ers wordt geïntroduceerd? De VVTV'ers worden op alle fronten "opgetild" en het is de vraag waarom dat opeens niet meer het geval is als het gaat om het ingezetenenschap. Waarom wordt dat overgelaten aan de beleidsruimte van de SVB? Als het gaat om vergunninghouders doet zich een extra dimensie voor, want daarbij doet zich de vraag naar differentiatie binnen een status voor. Ik wil graag nog enige toelichting op deze uitzondering voordat ik eventueel de redelijkheid ervan inzie.

Voorzitter! Minister Van Boxtel vindt dat er sprake is van een spagaatredenering in de WIN. Dat vind ik eigenlijk ook, maar bekeken moet nog worden of dat kan worden opgelost. Dat zal wellicht ook in de plenaire vergadering aan de orde kunnen komen.

Uit het verhaal van minister Van Boxtel kreeg ik in de indruk dat er sprake is van een differentiatie in terugkeermodaliteiten in het WIN-traject. Wil hij dat voor ons nog eens op een rijtje zetten? Ik neem aan dat het volstrekt spoort met het beleid van de heer Cohen, maar hoor daar graag iets meer over. Het lijkt mij in ieder geval moeilijk te rijmen met het niet motiveren van de grond.

Minister Vermeend bracht terecht een correctie aan als het gaat om de Ziekenfondswet. Als nu een onderscheid wordt gemaakt tussen de AWBZ en de Ziekenfondswet, is dat straks een interessant element in de discussie over de ontschotting tussen het eerste en tweede compartiment in de sfeer van de ziektekosten. Er ontstaan dan nieuwe problemen, maar hierover zijn al de nodige gedachten geventileerd. Voor dit moment neem ik er kennis van dat je als niet-ingezetene het eerste jaar niet onverzekerd kunt rondlopen. Het lijkt mij terecht om dat even vast te stellen.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik wil u over het gehanteerde onderscheid tussen ziekenfonds en AWBZ een vraag stellen. Bij uw amendement op de Koppelingswet trok u de conclusie dat ziekenfonds en hulp uit de AWBZ te allen tijde voor alle in Nederland verblijvende burgers beschikbaar moet zijn. Hoe vindt u het dat voor tijdelijke statushouders het ziekenfonds wel in de eerste maand beschikbaar is, maar hulp uit de AWBZ niet, en dat terwijl die voor illegalen eigenlijk ook beschikbaar is?

De heerRouvoet(RPF/GPV)

Ik vind dit een moeilijke vraag. Bij de Koppelingswet ging het uiteindelijk niet over de vraag of zorg zou worden verleend, maar of de zorgverlener daarvoor een vergoeding zou krijgen. Hier gaat het echter om het toedelen van rechten die aan volksverzekeringen vastzitten; dat lijkt mij een andere vraag. Dit is mijn eerste reactie op deze vraag, maar ik sluit niet uit dat hieraan andere dimensies zitten die mij nu ontgaan. In ieder geval zou ik het niet goed vinden als mensen onverzekerd zouden rondlopen omdat wij zouden aannemen dat het een volksverzekering betrof, wat de Ziekenfondswet natuurlijk nadrukkelijk niet is.

Op mijn vraag naar de internationaal-rechtelijke verplichtingen werd geantwoord dat deze vereisen dat hetgeen in het kader van volksverzekeringen voor Nederlanders geldt, ook moet gelden voor vergunninghouders. Maar ik stelde ook een vraag naar de zinvolheid van bepaalde voorzieningen, zoals de WIK en de opbouw van AOW-rechten. Nogmaals: welke internationaal-rechtelijke verplichtingen verzetten zich precies? Er kan sprake zijn van uitsluiting, maar ik heb ook de suggestie gedaan om een en ander op te schorten totdat men een permanente vergunning heeft, waarna de periode van de tijdelijke vergunning wordt opgeteld. Dat lijkt mij niet hetzelfde als de uitsluiting van rechten.

De heerVan der Staaij(SGP)

Voorzitter! Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording van mijn vragen. Op drie zaken wil ik nog kort terugkomen. In de eerste plaats op de aandacht in inburgeringprogramma's voor terugkeer. Minister Van Boxtel gaf aan dat hierover voor de plenaire behandeling een notitie zal verschijnen. Ik neem aan dat hierin ook zal worden ingegaan op de drie punten in de nota naar aanleiding van het verslag waarover nu nog onduidelijkheid bestaat, namelijk dat er een terugkeermodule "kan" worden ontwikkeld, dat bij de intake van de centrale opvang hieraan aandacht "kan" worden besteed en dat er "kan" worden aangesloten bij de COA-activiteiten op dit terrein.

Minister Vermeend is uitvoerig ingegaan op het ingezetenschap. Hij ging ervan uit dat de wijze waarop de SVB hieraan onder de vigeur van de nieuwe wet invulling zal geven, overeenkomt met de wijze die in de uitvoeringstoets en de nota naar aanleiding van het verslag is uiteengezet. Wel herhaal ik mijn vraag uit de eerste termijn: hoe verhoudt dit uitgangspunt zich met het feit dat de SVB een belangrijk voorbehoud maakt omdat er nog geen nieuw beleid is vastgesteld? Waarop is het vertrouwen van de regering gebaseerd, daar de jurisprudentie kennelijk nog ruimte biedt?

Het schrappen van de motiveringsvereiste is nu niet uitgebreid aan de orde, maar na de opmerking van de heer Dittrich wil ik nog wel even van de staatssecretaris horen of het werkelijk waar is dat hij daaraan niet meer zo sterk hecht. Ik heb namelijk gehoord dat hij zei dat de systematiek van de wet daardoor niet wezenlijk zou worden ondergraven. Is dat gelijk aan de bewering dat de regering niet meer zo hecht aan dit extra slot? Ik ben er overigens van overtuigd dat "het extra slot" nogal wat problemen oproept. Ik vraag tegen die achtergrond aandacht voor het adagium "geen belang, geen actie", dat als ongeschreven uitgangspunt voor ons recht geldt. In hoeverre is het een alternatief, als dat extra slot zou wegvallen, om in de wetstekst zelf tot uitdrukking te brengen dat geen procesbelang aanwezig wordt geacht?

Tweede termijn van de zijde van de regering

StaatssecretarisCohen

Voorzitter! Wat de kwestie van de motivering betreft volg ik de heer Van der Staaij. Ik heb beoogd te zeggen – en ik heb niets anders gezegd dan ik al eerder heb gezegd – dat het niet-motiveren een extra slot is op de deur. In wat andere bewoordingen heb ik gezegd dat, als dat slot er niet is, de kern van het wetsontwerp blijft bestaan. Dat betekent niet dat ik niet zou hechten aan dat extra slot. De heer Van der Staaij reikt de mogelijkheid aan, ook nog eens in de wet het een en ander neer te leggen dat te maken heeft met het principe "geen belang, geen actie". Ik weet niet of dit hetzelfde is als datgene wat indertijd door de heer Dittrich werd voorgesteld, namelijk dat daarmee de weg naar de burgerlijke rechter wordt opengezet. Ik zou er echt niet voor voelen om dat te doen.

De heer Rouvoet en anderen menen dat het een riskante operatie blijft. Dat geloof ik niet, voorzitter. Ongetwijfeld zal men, zeker na de parlementaire debatten, proberen om te stellen dat men een rechtensrelevant belang heeft, maar de regering heeft steeds gezegd dat óók als dat zo is, dat belang altijd kleiner is dan het belang van de Staat. Gegeven het voorzieningenniveau en het feit dat het gaat om een tijdelijke vergunning, een vergunning die gedurende drie jaar voor iedereen tijdelijk is, en gegeven al datgene wat daarover in de wet is vastgelegd, ben ik ervan overtuigd dat de rechter zal zeggen dat de door ons gekozen wijze van aanpak heel goed te hanteren is. Dit zal ertoe leiden dat verzoeken die er ongetwijfeld zullen komen, door de rechter zullen worden afgewezen. Daarvan ben ik overtuigd, mede gelet op de overwegingen die in de memorie van toelichting, in de nota naar aanleiding van het verslag en in mijn hier gegeven antwoorden zijn opgenomen.

Mevrouw Halsema wijst erop dat het niet alleen gaat om het voorzieningenniveau maar ook om andere verschillen. In dat verband vermeldt ze de terugkeermodule. Voorzitter! Het gaat hierbij om de wijze waarop de terugkeerprogramma's in de WIN worden ondergebracht. Ik zie niet in dat daarbij onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen verschillende soorten vergunninghouders. Immers, voor iedereen geldt dat het mogelijk is dat de vergunning wordt ingetrokken. Daaraan moet vorm worden gegeven in het kader van de terugkeermodule. Collega Van Boxtel zal hierop nader ingaan. Voorts is gevraagd of er nog iets speciaals gebeurt wanneer op een gegeven moment een vergunning wordt ingetrokken. Ik denk hierbij aan de Terugkeernotitie en het beleid dat daaraan is gekoppeld. In dat kader speelt de IOM een bepaalde rol.

Een andere vraag betreft het ingezetenschap en de rol van de SVB daarin. Ik denk dat er in dit verband geen rechtensrelevant belang is in het kader van de toelatingsprocedure. Immers, de reden van de toelating is geen omstandigheid die van belang is om iemand eerder dan dat jaar als ingezetene aan te merken. Ik zie dan ook niet – ik verwijs ook naar de uitgekristalliseerde jurisprudentie – hoe men hiervan een belangrijk punt zou kunnen maken.

De heer Niederer stelt voorts een vraag over het inkomensvereiste. Hij vraagt waarom het arbeidsverleden niet zou mogen meetellen. Voorzitter! Het inkomensvereiste dient ertoe om te waarborgen dat iemand in de toekomst geen beroep doet op de openbare kas. Het arbeidsverleden biedt in die zin geen zekerheid. Men moet kunnen zeggen dat iemand de mogelijkheden heeft om een en ander te financieren; dat zegt iets over de toekomst.

Mevrouw Halsema vroeg of het klopt dat bij een besluitmoratorium pas na zes jaar het Nederlanderschap kan worden verkregen. Dat is inderdaad mogelijk, zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is beschreven. Daarbij is aangegeven dat in die casus een vreemdeling na vier jaar een vergunning voor onbepaalde tijd kan krijgen en dus een positie heeft verworven die vergelijkbaar is met de geborgenheid die de naturalisatie gewoonlijk biedt.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik heb hierover in eerste termijn ook al een vraag gesteld. Ik kan mij niet voorstellen, dat de staatssecretaris de vergunning voor onbepaalde tijd van gelijke geborgenheid acht als het Nederlanderschap. Alleen al het kiesrecht! Dit is toch gewoon een verslechtering?

StaatssecretarisCohen

In allereerste instantie gaat het erom, dat iemand in het kader van de asielprocedure bescherming krijgt in Nederland. Die bescherming is er volgens het wetsvoorstel drie jaar op tijdelijke basis en wordt daarna omgezet in een ijzersterke vergunning. Vervolgens is het, onder de weinig voorkomende omstandigheid van een besluitmoratorium, mogelijk dat het een jaar langer duurt. Ik geef toe dat daarmee enkele rechten een jaar later komen. De kern waarom het op een gegeven moment gaat is, dat het een heel sterke bescherming biedt.

MinisterVan Boxtel

Ik wil nog even aanvullen, dat voor de Kieswet ook vijf jaar geldt voor iemand die legaal in Nederland is. In dit geval kan het dus één jaar langer duren.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Dat is het punt. Er komt een jaar bij, waarin de positie van de vluchteling slechter kan worden dan die van de reguliere vreemdeling.

De voorzitter:

Ik stel voor dat dit verder plenair wordt afgewikkeld, want men komt nu niet tot overeenstemming.

StaatssecretarisCohen

Mevrouw Halsema vroeg ook of het voorstel van de regering om de termijn van drie jaar naar vijf jaar te brengen niet in strijd is met het nieuwe Nationaliteitsverdrag. Die vraag is ook gesteld in het verslag bij het Europese Nationaliteitsverdrag. De nota naar aanleiding van het verslag gaat deze week naar de Kamer. Het antwoord is dat het voorstel niet in strijd is met het Europese Nationaliteitsverdrag. In dat verdrag is sprake van het vergemakkelijken van naturalisatie. In het voorstel van rijkswet wordt daaraan aandacht besteed, onder meer door het niet verplichten tot het doen van afstand.

MinisterVan Boxtel

Voorzitter! Ik herhaal dat de Kamer van mij een briefje krijgt, dat zij dan misschien een notitie of nota wil noemen. Ik zal daarin nog eens helder verwoorden, zonder een spatje licht tussen hetgeen collega Cohen heeft gezegd en hetgeen ik zeg, dat wij niet gaan differentiëren naar personen. De bedoeling is om ofwel bij de intake, ofwel op een ander moment te kijken of wij in de inburgering aandacht kunnen besteden aan terugkeer. Ik wil dat goed uitschrijven. Het enige dat ik daarnaast heb gesteld is, dat als je de inburgering achter de rug hebt en er op een gegeven moment voor komt te staan dat je moet terugkeren, wij geen cursus meer geven, maar dat je weet waar je eventuele informatie moet halen. Daarom draait het. Of dat moet gebeuren bij de COA, het IOM of het NMI, het Nederlands Migratie Instituut, dat de remigratiewetten uitvoert en dus vertrouwd is met verhuiskostenregelingen enz., moeten wij nog bezien. Na een jaar kunnen er op onderdelen aanspraken op die regelingen ontstaan. Dat was de portee van mijn opmerkingen. Ik zal zorgen dat de Kamer dat briefje voor het debat heeft. Het zal echt niets afdoen aan wat eerder gewisseld is.

De heer Wijn heeft gevraagd of ik nog eens wil ingaan op het neveneffect, dat gemeenten misschien willen voorkomen dat mensen worden geplaatst met eisen van economische gebondenheid. Ik herhaal dat alle betrokkenen hierin hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Samen met collega Cohen overleg ik regelmatig met VNG en IPO, ook over de effecten van uitplaatsing. Ik zou het onmiddellijk weer op de agenda zetten als wij daartoe aanleiding hadden, doordat er "verkeerd gedrag" zou gaan ontstaan. In deze situatie gaan wij een nieuwe wetsystematiek hanteren, waarbij mensen op een gegeven moment een bepaalde status krijgen en zich vrij mogen gaan vestigen. Dat geeft niet aan dat je bepaalde categorieën specifiek zou kunnen gaan weghouden. In mijn ogen gelden eisen van bijvoorbeeld economische gebondenheid dan niet anders dan waar zij nu ook al gelden, waar dat dan mag. Je kunt niet gaan differentiëren en zeggen, dat je economische gebondenheid alleen gaat hanteren voor een mogelijk afkomende vergunning voor bepaalde tijd, terwijl je andere bewoners die eis niet stelt. Dat is bij geen enkele rechterlijke instantie vol te houden, denk ik. En ik verwijs andermaal naar het debat over de volkshuisvestingsaspecten van deze kwestie.

De heer Wijn heeft ook nog gevraagd of er een verschil in positie is tussen de gemeente als verhuurder en de houding van de huiseigenaar zelf. Ik denk dat een huiseigenaar op zichzelf goed af is als de gemeente hem kandidaten levert. Dat zou wel eens meer rechtszekerheid kunnen bieden dan wanneer je maar moet afwachten wie zich als huurder aandient. Maar ik weet eigenlijk niet goed waarop de heer Wijn doelde.

De heerWijn(CDA)

Het gaat om de tussenstap; nu is een VVTV'er niet direct huurder, er geldt een bruikleenovereenkomst met de gemeente, die de huurder is. De verhuurder onderhoudt dus contact met de gemeente. Straks gaat het om contact met de statushouder; dat heeft nogal wat consequenties voor de termijn, de solvabiliteit en dergelijke. Kunnen verhuurders aangeven dat zij liever met te doen hebben met een gemeente dan met een statushouder voor bepaalde tijd? En wat betekent dit voor hun bereidheid om woningen te verhuren?

MinisterVan Boxtel

Naar mijn mening zou het niets moeten uitmaken. Wij kunnen daar geen regels voor geven. Nogmaals, nu heeft men inderdaad contact met de gemeente en straks komt er iemand met een bepaalde status. Die geldt weliswaar voor een bepaalde tijd, maar de betrokkene beschikt wel over het volledige pakket om economisch te kunnen overleven. Onzekerheid over solvabiliteit geldt soms ook voor heel andere groepen mensen. Zo zit onze markt nu eenmaal in elkaar.

Voor de heer Dittrich herhaal ik dat wij de bedoelde vragen bij de evaluatie zoveel mogelijk ex ante zullen inbouwen en zo nodig op grond van ervaringsgegevens ex post. En wat zijn amendement betreft, hij zou de regering natuurlijk ook kunnen uitnodigen, het bedoelde niet te vergeten. Ik zou zeggen, laat de wet nu gewoon z'n gang gaan en dan houden wij elkaar daar in de debatten echt aan.

MinisterVermeend

Voorzitter! Er zijn opnieuw vragen gesteld over de tewerkstellingsvergunning en het ingezetenschap.

Op zichzelf zit het advies van de SVB vrij logisch in elkaar. Iedereen met een tijdelijke status heeft in het eerste jaar geen recht op uitkeringen ingevolge AOW, ANW, AKW en AWBZ, tenzij er volgens de toetsing sprake is van voldoende binding. Iedereen wordt op dit punt dus volledig gelijk behandeld. En vervolgens wordt er dan getoetst of er al sprake is van sociaal-economische binding, zoals inburgering, voldoende binding met familieleden of andere overwegingen. Daarbij wordt ook iedereen gelijk behandeld. Zodra men aan de slag gaat, is men gewoon verzekerd. Wij moeten wel beseffen dat dit besluit uitsluitend geldt voor mensen die niet aan de slag gaan. Wie aan het werk gaat, is automatisch verzekerd volgens allerlei regelingen. Ik zie hierin dus geen ongelijke behandeling, want de kern van het advies is juist dat iedereen met een tijdelijke status op dezelfde wijze wordt behandeld. En vervolgens vindt er dan een individuele toetsing plaats, zoals nu ook al gebeurt.

Mevrouw Halsema heeft nog gevraagd hoe het bij het toetsen voor toekenning van het ingezetenschap gaat ingeval van mensen met psychische problemen. Zoals ik al aangaf, wordt daarbij getoetst aan een aantal criteria; ziekte speelt daarbij geen rol.

De heerWijn(CDA)

Voorzitter! De minister gaat nu in op het begrip sociaal-economische binding, maar mijn vragen hadden juist betrekking op de juridische binding. De SVB geeft aan dat die wordt beoordeeld op basis van de mate van intrekbaarheid.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Ik had nog iets anders gevraagd, voorzitter, namelijk of getraumatiseerd of ziek zijn een criterium kan zijn bij het bepalen van het recht op AWBZ in het eerste jaar. Er zijn namelijk mensen die de AWBZ dan wel nodig hebben.

MinisterVermeend

Als je ingezetene bent, kom je in aanmerking voor de verschillende regelingen. Ben je geen ingezetene, dan heb je geen rechten op grond van de AWBZ, maar wel op grond van de Ziekenfondswet. Ik heb dat eerder al gezegd. Het uitgangspunt van de wettelijke regeling is het kernbegrip ingezetenschap. Dat is de lijn waarvoor wij hebben gekozen op grond van het SVB-advies: er wordt gekoppeld aan het ingezetenschap en daarbij behoren de rechten van het ingezetenschap. Dat is een keuze; dat is een kwestie van afwegen.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Wat betekent dit in dat eerste jaar voor een psychiatrische patiënt die geen ingezetene is? Die is dus onverzekerd.

MinisterVermeend

Die zit niet in de AWBZ.

De heerRouvoet(RPF/GPV)

Ik had deze vraag eerder willen stellen aan staatssecretaris Cohen, maar toen kreeg ik daartoe geen gelegenheid. Nu is de vraag weer actueel. Waarom wordt er op dit punt niet gekozen voor de lijn die elders in de invoeringswet wel wordt gekozen, namelijk om de VVTV'ers op hetzelfde niveau te brengen als A-statushouders en houders van een VTV-humanitair? Dit houdt in dat zij gelijkgesteld worden aan ingezetenen vanaf het moment van verkrijging van de vergunning. De rechtvaardiging voor die uitzondering heb ik nog niet gehoord.

MinisterVermeend

De rechtvaardiging is dat er gekozen wordt voor een uniforme regeling waarbij iedereen met een tijdelijke status is uitgesloten in het eerste jaar, tenzij ... Dat is de afweging die wij hebben gemaakt.

De heerRouvoet(RPF/GPV)

Dat is een herhaling van mijn vraag, maar geen beantwoording daarvan. Waarom is die keuze gemaakt en niet de andere? Je kunt besluiten om niemand meer gelijk te stellen aan ingezetenen of je kunt iedereen gelijkstellen, zoals nu geldt voor A-statushouders en houders van een VTV-humanitair. U moet niet mijn vraag herhalen, maar mij een antwoord geven.

MinisterVermeend

Feitelijk doen wij niets anders dan aansluiten bij het bestaande beleid op dat punt. De wet wordt nu gewijzigd, waardoor er een statusverandering plaatsvindt. Deze statusverandering werkt gewoon door. U zegt dat er in een aantal gevallen een verslechtering optreedt. Dat geldt overigens voor de nieuwe gevallen en niet voor de oude gevallen. Op het moment dat er een beleidswijziging plaatsvindt, is er sprake van nieuw beleid en dat is een keuze. Aan het voorgaande beleid lag een andere afweging ten grondslag. Wij hebben nu besloten om tijdelijke statushouders een aantal rechten te geven. De SVB geeft vervolgens aan dat een aantal mensen hier onmiddellijk gebruik van kunnen maken op grond van feiten en omstandigheden en op basis van de drie criteria. Iemand kan getoetst worden op grond van die criteria en dan kan iemand veel eerder dan na dat eerste jaar in aanmerking komen voor AOW, ANW, AKW en AWBZ, omdat er sprake is van ingezetenschap. Die toetsing vindt op dat moment plaats. Ik zie de ongelijkheid niet.

De voorzitter:

Wij kunnen op dit onderwerp terugkomen bij de plenaire behandeling. Wij hebben nog vier minuten waarin tal van vragen beantwoord moeten worden.

MinisterVermeend

De heer Wijn stelde een vraag over de tewerkstelling en de arme werkgever.

De heerWijn(CDA)

Met respect, maar daar ging het niet om. Mijn vraag had betrekking op het feit dat de SVB zegt, bij de mate van juridische binding te kijken naar de mate van intrekbaarheid. Die mate van intrekbaarheid verschilt binnen de status voor bepaalde tijd al naargelang de grond waarop die status is verleend.

MinisterVermeend

In de praktijk kan dat betekenen dat het meegewogen wordt met de andere criteria, bij de vraag of iemand binnen een jaar alsnog eerder in aanmerking komt.

De heerWijn(CDA)

Dus dan is het wel van belang om te weten wat die grond is?

MinisterVermeend

Ja.

De voorzitter:

Op deze vraag kan de heer Wijn plenair terugkomen.

MinisterVermeend

Voorzitter! Dan wijs ik de heer Wijn nog op het volgende. Als de vergunning voor verblijf wordt ingetrokken, wordt ook de tewerkstellingsvergunning ingetrokken. Het is mogelijk dat voor de benodigde administratie tussen de ene en de andere intrekking enkele dagen verstrijken. De IND moet bijvoorbeeld zijn werk doen en de werkgever moet door de Arbeidsvoorziening formeel worden geïnformeerd dat de vergunning is ingetrokken. Daardoor kan het intrekkingsbesluit later bij de werkgever terechtkomen. Formeel geldt voor de intrekkingen één op één, maar materieel kan er tussen de ene en de andere intrekking enige tijd zitten.

Overigens staat het de werkgever vrij op grond van zijn eigen verantwoordelijkheid na te gaan wat het aanbod op de arbeidsmarkt is. Ik zie niet dat er voor hem een risico zou zijn. De werkgever kan zelf zijn prioriteiten bepalen en eventueel een keus maken uit het aanbod op de arbeidsmarkt. Ik zie daarom niet in wat de werkgever op zo'n moment tekort komt. Ik vind dan ook niet dat een werkgever erg veel risico's zou lopen als hij een tewerkstellingsvergunning aanvraagt. Er is voor hem voldoende marge om de belemmering waarop hier is gewezen, te voorkomen.

De heer Rouvoet heeft een vraag gesteld over de mogelijkheid van uitsluiting. Wat de WIK betreft kan dat, maar die wet heeft een relatieve betekenis en wat de AOW betreft is uitsluiting niet mogelijk.

De heer Dittrich stelde een vraag over de invloed van procedures die op een bepaald moment gevolgd worden. Als tegen de intrekking van een tewerkstellingsvergunning een procedure is ingesteld en betrokkene verricht dan nog werk, dan doet hij dat legaal.

Er is nog gesproken over het voorbehoud dat de SVB zou maken. Er staat dat men een voorbehoud maakt zolang er nog geen wettelijke regeling is. De SVB zegt dus het tot stand komen van de wet af te wachten en vervolgens een bepaald beleid te zullen voeren.

MevrouwHalsema(GroenLinks)

Voorzitter! Op grond van welke stukken moet de SVB de binding beoordelen?

MinisterVermeend

Voorzitter! Ik moet op deze vraag een onbevredigend antwoord geven: uit de jurisprudentie blijkt dat het gaat om alle feiten en omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de vraag of sprake is van ingezetenschap. In feite gaat het daarbij om de criteria die ik eerder heb genoemd. Alle stukken die in dat verband relevant zijn, worden gebruikt voor de beoordeling. Het is een puur feitelijke omstandigheid. Per individu wordt beoordeeld.

De voorzitter:

Wij zijn hiermee aan het eind van dit wetgevingsoverleg. Dit debat wordt plenair vervolgd.

Sluiting 17.00 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Rouvoet (RPF/GPV), Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, O.P.G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Weekers (VVD), Wijn (CDA), Van der Staaij (SGP), Ross-van Dorp (CDA), Patijn (VVD), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD) en Halsema (GroenLinks).

Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Arib (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Schutte (RPF/GPV), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Hoekema (D66), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), De Vries (VVD), Eurlings (CDA), Van Walsem (D66), Buijs (CDA), Rijpstra (VVD), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks) en Kamp (VVD).

Naar boven