26 972
Wijziging van de regulerende energiebelasting in verband met het beëindigen van het nihiltarief voor verbruik van aardgas en minerale oliën door de glastuinbouw

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt, dan wel uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

In het Belastingplan 1999 (Stb. 1998, 725) is, conform het Regeerakkoord, voorzien in een verhoging van de tarieven van de regulerende energiebelasting op elektriciteit en aardgas en in een handhaving van het nihiltarief voor aardgas en voor vervangende minerale oliën die door de glastuinbouw worden gebruikt. De handhaving van dit nihiltarief, welke was ingegeven door het ontbreken van goede terugsluismogelijkheden voor de sector, kon toen echter nog niet de instemming van de Europese Commissie verkrijgen. Bij brief van 29 december 1998 (kamerstukken II 1998/99, 26 200 IXB, nr 13) is de Tweede Kamer daarover ook ingelicht. Begin 1999 zijn direct besprekingen gestart met de Commissie die, mede in verband met de verwikkelingen rond het aftreden van de oude en het aantreden van een nieuwe Commissie medio 1999, eerst vrij recent konden worden afgesloten.

Op 8 december jl. heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan een regeling voor de behandeling van aardgas voor de jaren 1999, 2000 en 2001. Voor 2002 dient de regeling opnieuw bij de Commissie te worden aangemeld. Inhoud van de regeling is dat het nihiltarief voor 1999 nog wordt gehandhaafd, maar dat de glastuinbouw voor de jaren 2000 en 2001 in de heffing wordt betrokken op een wijze die is gebaseerd op een vergelijking van de glastuinbouwsector met andere energie-intensieve bedrijven. Ter toelichting merken wij het volgende op. Het aandeel van de energiekosten in de kostprijs van de glastuinbouwbedrijven in Nederland ligt tussen de 10 en 20%. Dit energieverbruik is vergeleken met dat van 180 anderssoortige maar eveneens energie-intensieve bedrijven waarvan het aandeel van de energiekosten in de kostprijs tussen de 7 en 20% ligt. Gezamenlijk verbruiken deze 180 bedrijven 1130 PJ per jaar. Dat is gemiddeld 6,3 PJ per bedrijf. Wordt dit gemiddeld gebruik toegepast op de glastuinbouw, die in totaal 142,4 PJ per jaar verbruikt, dan komt dat overeen met 23 fictieve glastuinbouwbedrijven. Deze bedrijven zouden dan volgens het dan geldende schijventarief in 2000 ca 0,75 mln en in 2001 ca 0,92 mln aan regulerende energiebelasting verschuldigd zijn. Uitgaande van deze opbrengst door de gehele glastuinbouw bij het genoemde verbruik is vervolgens het nu voorgestelde «glastuinbouwtarief» berekend. Bij de berekening van de tarieven voor aardgas voor de verschillende schijven is uitgegaan van een zelfde verhouding als tussen de tarieven die gelden volgens het gewone schijventarief. In mathematische zin komt het «glastuinbouwtarief» daarmee in de drie schijven steeds uit op 0,38% van het gewone schijventarief.

Aangezien ook voor bepaalde minerale oliën die door de glastuinbouw worden gebruikt als geen aardgasaansluiting aanwezig is een nihiltarief geldt, wordt in dit wetsvoorstel ook voorzien in een «glastuinbouwtarief» voor die gevallen. Dat tarief is berekend door het hiervoor genoemde percentage van 0,38 toe te passen op het gewone tarief dat voor die minerale oliën geldt.

De aldus berekende tarieven voor aardgas en minerale oliën voor 2000 zijn in dit wetsvoorstel opgenomen. De – door de Europese Commissie al goedgekeurde – tariefwijziging voor 2001 zal onderdeel uitmaken van de tariefwijzigingen van de regulerende energiebelasting zoals die, als uitvloeisel van de derde tranche vergroening en verschuiving, zullen worden opgenomen in het Belastingplan 2001.

Terugwerkende kracht

In het wetsvoorstel is voorzien in terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2000. Deze terugwerkende kracht is onvermijdelijk aangezien de Europese Commissie slechts tot die datum goedkeuring heeft verleend aan het hanteren van het nihiltarief.

Met de energiebedrijven, die bij inwerkingtreding van deze wet in de loop van 2000 belasting verschuldigd zijn over het vanaf 1 januari 2000 geleverde aardgas aan de glastuinbouwbedrijven, en met de glastuinbouwsector, die deze belasting doorberekend krijgt van de energiebedrijven, is overleg gevoerd over deze wijziging met terugwerkende kracht. In dat overleg is overeenstemming bereikt over de te volgen handelwijze ter zake. De energiebedrijven zullen, met instemming van de glastuinbouwsector (Productschap Tuinbouw en LTO-Nederland), vooruitlopend op de te verwachten wetswijziging vanaf 1 januari 2000 alvast het in te voeren tarief «doorberekenen» aan de afnemers en vervolgens ook reeds dat bedrag, te zamen met de overigens verschuldigde regulerende energiebelasting, aan de Belastingdienst op aangifte voldoen. Op deze wijze wordt voorkomen dat na inwerkingtreding van de wet alsnog over de reeds verstreken periode in 2000 belasting moet worden (door)berekend over de geleverde hoeveelheden aardgas aan de glastuinbouwbedrijven.

Met betrekking tot het geldende nihiltarief voor door de glastuinbouw gebruikte minerale oliën is de huidige situatie zo dat het volledige bedrag aan regulerende energiebelasting – samen met en op dezelfde manier als de accijns – bij uitslag verschuldigd wordt en bij doorlevering aan in casu glastuinbouwbedrijven ook onderdeel uitmaakt van de kostprijs. Om het wettelijke nihiltarief te kunnen effectueren kunnen de glastuinbouwbedrijven na afloop van elk kwartaal een verzoek om teruggaaf van de in de kostprijs doorberekende regulerende energiebelasting doen. Afgesproken is met de glastuinbouwbedrijven dat zulke verzoeken om teruggaaf over het eerste kwartaal van 2000, indien de wet dan nog niet in werking is getreden, met inachtneming van de na inwerkingtreding van de wet geldende regels zullen worden afgedaan. In concreto houdt dat in dat alsdan het verschil tussen het gewone en het «glastuinbouwtarief» op verzoek wordt teruggegeven.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

In onderdeel A is de wijziging opgenomen ingevolge welke voor halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I het van het gewone tarief afwijkende tarief wordt geïntroduceerd ter vervanging van het nihiltarief.

Onderdeel B bevat de overeenkomstige wijziging voor het tarief voor aardgas als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I.

De tarieven zoals opgenomen in zowel onderdeel A als onderdeel B zijn berekend door de verschillende gewone tarieven te vermenigvuldigen met 0,38.

De wijziging in onderdeel C strekt ertoe om de aanpassing van het tarief voor aardgas in gevallen waarin de bovenste verbrandingswaarde afwijkt van de waarde van 35,17 megajoule per m3, eveneens van toepassing te doen zijn op het tarief dat thans wordt geïntroduceerd.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

Naar boven