26 961
Uitbreiding van het toepassingsgebied van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken tot de exclusieve economische zone

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 22 februari 2000

De vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen afdoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

I. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennis genomen van het voorliggende wetsontwerp. De ontwikkelingen van de laatste tijd die zich richten op activiteiten in de EEZ vragen om helderheid qua regelgeving. De discussie rond de aanleg van een zendinstallatie in de Noordzee is daarvan een concreet voorbeeld.

Desondanks heeft het wetsontwerp toch enige vragen opgeroepen. Allereerst komt bij lezing van de memorie van toelichting de gedachte naar voren in hoeverre aansluiting is gezocht en al of niet is gevonden bij bestaande regelgeving in tenminste de andere EU-lidstaten, voor zover zij beschikken over een EEZ, en dan in het bijzonder de buurstaten. Onvoldoende wederzijdse conformiteit kan nadeel inhouden voor bescherming van het mariene milieu, maar ook economische distorsies doen ontstaan.

In aansluiting op de bestaande situatie zijn mijnbouwactiviteiten uitgezonderd, aangezien daarvoor via de regelgeving mijnbouw continentaal plat voldoende maatregelen zijn vastgelegd. De techniek schrijdt echter voort, en het is niet ondenkbaar dat ook windenergie-installaties buiten de territoriale zee tot de mogelijkheden gaan behoren, waarbij bestaande mijnbouwplatforms worden ingeschakeld. Vallen dat soort activiteiten onder de voorliggende regelgeving of onder die voor mijnbouwactiviteiten? In hoeverre is hier aansluiting met de in behandeling zijnde Mijnbouwwet?

Voor de handhaving van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken wordt gebruik gemaakt van dienstvaartuigen en -luchtvaartuigen. Voor handhaving van de regelgeving die betrekking heeft op het Nederlandse deel van de Noordzee, en dat is dus feitelijk de EEZ, wordt gebruik gemaakt van de Kustwacht, die juist nu een grondige aanpassing ondergaat. In het kader van de behandeling van de Defensienota 2000 wordt zelfs de mogelijkheid bezien voor de aanschaf van korvetten voor de Kustwachttaak. Daarnaast is de operationele leiding van de Kustwacht naar Den Helder verhuisd. Is er reeds overleg geweest met het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Justitie op welke wijze deze beide organisaties belast met handhaving in hetzelfde gebied moeten gaan samenwerken? Is het misschien verstandig om de Kustwacht beide taken te laten uitvoeren en daarmee rekening te houden bij opzet en financiering van de handhavingstaak? Onder welk gerechtshof gaat de EEZ vallen waar het betreft justitiële zaken?

Bij de leden van de fractie van D66 roept het voorliggende wetsvoorstel de volgende vragen op.

In aansluiting op het debat over het wetsvoorstel tot instelling van een exclusieve economische zone van het Koninkrijk is de motie Hoekema c.s. aanvaard, waarin de regering wordt verzocht met de grootst mogelijke voortvarendheid aan een algemene maatregel van bestuur dan wel relevante (nood)wetgeving voor de toetsing van bouwactiviteiten te werken. In het debat speelde (toetsing van) het bouwinitiatief tot de zendinstallatie van Delta Radio een grote rol. De leden van de fractie van D66 vragen hoe het er nu voor staat met Delta Radio.

Daarnaast vragen deze leden of de Wbr voldoende gronden voor een milieutoets geeft.

Een belangrijk hulpmiddel ten behoeve van gerichte informatieverzameling voor wat betreft de milieuaspecten is de milieueffectrapportage. In het kader van de behandeling van Wbr-vergunningaanvragen voor werken in de EEZ zal een milieueffectrapport worden gevraagd van de aanvrager. De leden van de fractie van D66 vragen zich af of een Milieueffect-rapportage wel gevraagd kan worden, want de Wet milieubeheer is alleen van toepassing op het Nederlands territoir (land + tot 12 zeemijl uit de kust).

In de memorie van toelichting (blz. 1) staat «voornemens tot het maken of in stand houden van vaste objecten (werken) in de EEZ zullen in het kader van het Wbr-vergunningstelsel een toetsing moeten ondergaan». De leden van de D66-fractie vragen wat wordt bedoeld met «het in stand houden van vaste objecten». Verder vragen deze leden waarom de in 1974 vastgestelde algemene maatregel van bestuur, onder verantwoordelijk van de Minister van Defensie tot stand is gekomen? (MvT, blz. 3)

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat deze wetwijziging slechts een stap is naar het creëren van afdoende wettelijke voorschriften omtrent de exclusieve economische zone. Wanneer komen er vervolgstappen om te komen tot een afdoende juridisch kader voor het gebied van de EEZ? Waar denkt de regering aan?

De leden van de fractie van GroenLinks stellen vast dat toepasselijke wettelijke voorschriften voor de EEZ nog grotendeels ontbreken. Wanneer wordt dit ingevuld en wanneer wordt er invulling gegeven aan de motie Stellingwerf (25 446, nr. 10)? Zij pleiten ervoor niet te lang te wachten met het van toepassing laten zijn van ruimtelijke, natuur en milieuwetgeving voor het gebied.

De leden van de fractie GroenLinks zijn verheugd dat met de toepassing van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken voor werken in het betreffende gebied een vergunningplicht geldt. Zij vragen wat het afwegingskader voor de vergunningverlening is. Artikel 3 voorziet in het betrekken van andere belangen dan van waterstaatkundige aard zolang er niet is voorzien in andere toepasselijke wettelijke voorschriften. Betekent dat ook het ruimtelijk- en natuurbeleid onderdeel is van het afwegingskader? Gezien het grotendeels nog ontbreken van toepasselijke wettelijke voorschriften voor de EEZ achten de leden van de fractie van GroenLinks duidelijkheid hieromtrent gewenst. Kunnen bijvoorbeeld vergunningen voor windmolens en zendmasten na inwerkingtreding van deze wetswijziging geweigerd worden als zijnde strijdig met het ruimtelijk en natuurbeleid? De bovengenoemde leden hebben moeite met de zinsnede «verantwoorde economische ontwikkelingen blijven in principe mogelijk» en zouden graag zien dat alleen verantwoorde «zeegebonden» ontwikkelingen mogelijk zijn in de EEZ.

De leden van de fractie van GroenLinks delen de visie dat een milieu-effectrapportage een belangrijk hulpmiddel is om over projecten in de Noordzee te besluiten. Wanneer zal de Wet Milieubeheer worden aangepast met het oog op een beslissing in het kader van de m.e.r.-plicht? Kan een m.e.r. tot die tijd, zoals genoemd in de memorie van toelichting, worden afgedwongen of doelt de regering op een vrijwillige m.e.r.?

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de nota van toelichting stelselmatig van de term «werken» gebruikt maakt. Kan worden aangegeven wat de reikwijdte van dit begrip is? Vallen (proef-) eilanden ook onder de term?

De leden van de fracties van RPF en GPV juichen de beoogde uitbreiding van het toepassingsgebied van de Wbr naar de EEZ en de daarmee samenhangende vervanging van het Interimbesluit vergunningplicht installaties ter zee toe. Hiermee is in belangrijke mate uitvoering gegeven aan de motie Hoekema (25 446 (R 1594), nr. 9). Deze leden informeren naar de stand van zaken rond de voorbereiding van verdere wetgeving. Zij dringen aan op voortvarendheid bij de voorbereidingen. In de toelichting stelt de regering dat een nadere analyse vereist is van inhoud en reikwijdte van de na de formele instelling van de EEZ bestaande en nog te verwachten verplichtingen, in samenhang met het regime voor de territoriale zee. Op welke termijn verwacht zij meer inzicht te hebben in de noodzaak van eventueel aanvullende wetgeving?

De leden van de fracties van RPF en GPV constateren dat verantwoorde economische ontwikkelingen in de EEZ in principe mogelijk blijven. Zij verzoeken de regering om een nadere toelichting op dit punt. Zal bijvoorbeeld in alle gevallen van voorgenomen economische ontwikkeling sprake zijn van een MER-plicht? In dit kader wijzen deze leden erop dat bij de verdieping van de Westerschelde geen MER is opgesteld, terwijl duidelijk was dat daarbij het om een forse ingreep in het ecosysteem gaat. Is een vergelijkbare situatie in de EEZ denkbeeldig?

Tot slot informeren de leden van de fracties van RPF en GPV naar de stand van zaken rond «een mogelijk nog op te richten installatie», waarvoor een vergunning verleend zal worden ingevolge artikel 2 van de Wbr alsmede het Interimbesluit (blz. 6, memorie van toelichting).

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Aan het VN-Zeerechtverdrag kan niet de bevoegdheid worden ontleend tot uitputtende toepassing van artikel 6 (bevoegdheid tot het verbieden of beperken van de toegang tot een waterstaatswerk) van de Wbr. De leden van de fractie van D66 vragen wat de consequentie hiervan is. Er wordt bezien of artikel 6 Wbr kan worden benut voor de regulering van een veiligheidszone rondom een installatie in zee. Kan dit verduidelijkt worden?

De leden van de fractie van D66 vragen zich af of zij de toelichting op artikel 1 als volgt kunnen lezen «een verbod is niet echt mogelijk, maar veiligheidszones zijn wel afdwingbaar».

De leden van de fractie van GroenLinks zien niet in waarom voor de EEZ wel een uitzondering moet worden gemaakt voor mijnbouwactiviteiten. Als de mijnwetgeving in een toerijkende regulering voorziet, dan geldt dit toch ook voor de andere rijkswaterstaatswerken? Kan de regering het verschil aangeven dat de basis vormt voor artikel 1a?

Artikel II

De leden van de fractie van GroenLinks vragen zich af wat het betekent dat het wetsvoorstel voorziet in vergunningverlening voor reeds bestaande werken. Betekent dit dat nog niet bestaande werken een vergunningprocedure in het kader van de Wbr moeten doorlopen? Zo ja, biedt dit theoretisch de mogelijkheid om de zendmasten van Delta Radio ook in het licht van de Wbr-vergunningverlening te beoordelen?

De voorzitter van de commissie,

Blaauw

De griffier van de commissie,

Roovers


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), voorzitter, Van den Berg (SGP), Reitsma (CDA), Biesheuvel (CDA), Rosenmöller (GL), Van Gijzel (PvdA), Valk (PvdA), Leers (CDA), ondervoorzitter, Van Heemst (PvdA), Feenstra (PvdA), Verbugt (VVD), Giskes (D66), Stellingwerf (RPF), Van Zuijlen (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Hofstra (VVD), Van der Knaap (CDA), Ravestein (D66), Van der Steenhoven (GL), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Eurlings (CDA), Herrebrugh (PvdA) en Hindriks (PvdA).

Plv. leden: Te Veldhuis (VVD), Bakker (D66), Th.A.M. Meijer (CDA), Stroeken (CDA), Van Gent (GL), De Boer (PvdA), Waalkens (PvdA), Atsma (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Duivesteijn (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Augusteijn-Esser (D66), Schutte (GPV), Spoelman (PvdA), Geluk (VVD), Luchtenveld (VVD), Buijs (CDA), Van Walsem (D66), Vendrik (GL), Weekers (VVD), Balemans (VVD), Poppe (SP), Dankers (CDA), Dijksma (PvdA) en Bos (PvdA).

Naar boven