26 956
Beleidsnota Rampenbestrijding 2000–2004

nr. 19
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 25 februari 2004

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft op 4 februari 2004 overleg gevoerd met minister Remkes van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over:

– de brief van de minister d.d. 17 november 2003 met de voortgangsrapportage rampenplannen aan de Tweede Kamer, met peildatum 1 september 2003 (26 956, nr. 18);

– de brief van de minister d.d. 18 november 2003 met het werkplan 2004 Inspectie Openbare Orde en Veiligheid;

– de brief van de staatssecretaris d.d. 31 maart 2003 met voortgangsrapportage stand van zaken gemeentelijke rampenplannen (26 956, nr. 14);

– de brief van de minister d.d. 18 oktober 2003 met beleidsreactie op IOOV-rapport gemeentelijke actieprogramma's brandveiligheid (26 956, nr. 17).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Cornielje (VVD) acht de voortgangsrapportages beleidsarm ingevuld. Hij legt de relatie met het wetsvoorstel Kwaliteitsbevordering rampenbestrijding (WKR), dat nog in de eerste helft van 2004 in de Eerste Kamer aan de orde zal komen. Bij behandeling van het voorstel in september 2003 in de Tweede Kamer vreesde hij voor een enorme last aan rampenplannen, rampenbestrijdingsplannen, beheers- en organisatieplannen. Hoe staat het nu met het aangekondigde modelplan van de VNG en van het IPO?

Het wetsvoorstel behelst ook de congruente gebieden, waaronder het onderbrengen van Deventer bij een andere veiligheidsregio dan de stedendriehoek Apeldoorn-Zutphen-Deventer. Nu Bathmen bij Deventer wordt gevoegd, is er duidelijkheid over de veiligheidsregio Salland. In het debat bleken er nog wat extra middelen te zijn. Zonder Deventer is de last voor Apeldoorn en Zutphen groot. Zullen de zaken voor dit gebied spoedig worden geregeld? Er zouden voorts kwaliteitscriteria worden vastgelegd in een AMvB. Wanneer gebeurt dat? Op welke termijn mag de Kamer overeenstemming verwachten met de provinciale besturen?

In de Staatscourant nr. 13 van 21 januari viel te lezen dat het Landelijke beraad rampenbestrijding (LBRB) adviseert om het aantal informele regels te beperken. De status van handleidingen, leidraden en referentiekaders zou vaak onduidelijk zijn, terwijl informatie uit bijvoorbeeld het handboek rampenbestrijding toch echt niet vrijblijvend is. Zal de minister nog op dat advies reageren, zo nodig schriftelijk? Dit raakt aan de toekomstige werkwijze van de gemeenten onder de WKR. Het is daarom nuttig, de status te kennen van de diverse in omloop zijnde documenten.

Het werkplan 2004 van de Inspectie openbare orde en veiligheid (IOOV) is een helder document. De heer Cornielje gaat akkoord met de aangekondigde onderzoeken, maar acht met het oog op de WKR een onderzoek naar de opbouw van het nieuwe systeem zinvoller dan de algemene doorlichting van de rampenbestrijding die de IOOV wil doen. Bijzondere aandacht moet er zijn voor de planlast. Is de minister voornemens om binnen een bepaald termijn te reageren op de onderzoeksrapporten van de IOOV?

Het project Integraal inspectietoezicht jeugdzaken heeft de aandacht van alle bij de jeugdproblematiek betrokken partijen van justitie, welzijn en onderwijs. Het project spreekt zeer aan. De IOOV is betrokken bij een deelproject van 10- tot 18-jarigen. Moet zij niet ook betrokken worden bij de leeftijdscategorie 0 tot 10 jaar, bijvoorbeeld in het kader van huiselijk geweld of kindermishandeling? Uit recente incidenten blijkt immers dat de hulpverlening aan risicojongeren vaak over meerdere instellingen is verdeeld die niet goed op elkaar zijn afgestemd. Het is goed dat de IOOV nu erop toeziet dat er geen gaten vallen.

De verkokering die nu in de hulpverlening wordt bestreden, is ook aanwezig in de Tweede Kamer. Voor een deel is de vaste commissie voor Justitie met dit onderwerp bezig, voor een deel de vaste commissie voor Onderwijs. Moet niet ook de Kamer tot een geïntegreerde aanpak komen? Wat is de opvatting van de minister over de voortgang daarvan?

De heer Haverkamp (CDA) heeft uit de voorliggende stukken opgemaakt dat Rijk, provincie en gemeenten zich de afgelopen jaren bewuster zijn geworden van nut en noodzaak van een goede voorbereiding op eventuele calamiteiten. De nodige resultaten zijn echter nog niet geboekt. Er blijken grote verschillen te bestaan tussen individuele gemeenten en provincies. Ook op de verschillende terreinen zijn grote verschillen zichtbaar. Er zijn grote achterstanden, zo moet voor 60% van de bestaande gebouwen nog een vergunning worden verkregen. Des te belangrijker is efficiënt werken en een goede afstemming. Lokale verschillen in priortering doen soms de vraag rijzen of de ambities wellicht te hoog zijn of op de verkeerde terreinen liggen. Veiligheidsrisico's moeten een prominentere rol spelen. Het moet helder worden waar er ruimte is voor «couleur locale» en waar niet.

Uit de voortgangsrapportage blijkt dat gemeenten, provincies en regio's nog steeds veel aandacht hebben voor rampen. Toch blijkt de uitwerking van processen uit het rampenplan in deelplannen of draaiboeken traag te verlopen. Hoe wil de minister de implementatie hiervan bespoedigen? Het Landelijk beraad rampenbestrijding (LBRB) vraagt in een advies aandacht voor de vaak onduidelijke status van stukken. Zijn het kennis- en ervaringsberichten of wettelijke regels? Zo heeft het handboek rampenbestrijding de status van advies, maar afwijkingen zijn slechts beredeneerd toegestaan. Hoe denkt de minister om te gaan met de conclusies van het LBRB?

De bemensing van de gemeentelijke rampenbestrijdingsorganisatie laat op papier en in de praktijk te wensen over. Geconstateerd is dat er voor, maar vaak ook tijdens een ramp te weinig mensen zijn om de processen te bemannen en de aflossing te regelen. Gemeenten en provincies zijn doordrongen van nut en noodzaak van gemeentelijke en interregionale samenwerking, maar de poolvorming moet nog op gang komen. Hoe wil de minister het probleem van de aflossing – of breder gesteld van de poolvorming – ondervangen?

Is de minister voornemens voor gemeenten een oefenverplichting in de wet op te nemen en zo nee, waarom niet? De heer Haverkamp gaat akkoord met een vervolgrapportage met peildatum 1 oktober 2004, maar gezien de hoeveelheid nog te verrichten werk wil hij pas na inzage van de rapportage besluiten of het de laatste is.

Het werkplan van de IOOV toont op tal van terreinen belangrijke ontwikkelingen aan. Voorkomen moet worden dat meerdere organisaties zich met hetzelfde bezig houden en samenwerking zoeken met de gemeente. De gemeenten hebben het druk genoeg met de uitvoering. Deelt de minister deze zorg, of acht hij de bestaande afbakening dusdanig helder dat er geen risico op doublures bestaat?

Uit de beleidsreactie op het IOOV-rapport gemeentelijke actieprogramma's brandveiligheid blijkt dat de meeste gemeenten bezig zijn achterstanden op te sporen. Volgens de reactie belopen deze achterstanden 3,5 jaar, volgens de IOOV 13 jaar. Waar ligt de waarheid? De minister wil dat gemeenten gebouwen met een hoog brandveiligheidsrisico prioritair behandelen. Hoeveel gebouwen betreft dit? Zijn daaronder ook overheidsgebouwen of gebouwen die door de overheid worden gebruikt?

Mevrouw Van Heteren (PvdA) noemt de toon van de voortgangsrapportages gematigd optimistisch. Knelpunten zoals capaciteitstekorten, gebrek aan opleiding, oefening en nazorg zijn eerder aan de orde geweest. De minister benadrukt de verbeteringen en ziet de inwerkingtreding van de WKR met vertrouwen tegemoet. Toch blijkt de actualisatie van rampenplannen in de praktijk vaak een schijnvertoning te zijn. De provincietoets daarop wordt door mensen in het veld te licht geacht. Het opstellen van al die plannen vergt nog steeds te veel menskracht.

Dat er veel plannen liggen, is nog geen garantie voor veiligheid. Bepalend is veeleer of een rampenbestrijdingsdienst adequaat toegerust is, zijn routines voor elkaar heeft en als het erop aankomt flexibel genoeg is om de hulpverlening op te schalen. Over de bestuurlijke praktijk is de laatste tijd ook in verband met de WKR veel gesproken. Het moet niet langer gaan om de verhoudingen tussen gemeenten, provincies en regio's, maar om de uitvoeringspraktijk van de verschillende diensten. Is de minister voornemens, meer aandacht te besteden aan de uitvoering en aan opschaling? De IOOV stelt in haar werkplan ook al dat er gekeken moet worden naar de concrete werking van diensten. Kan zij daarin een verdere rol krijgen? Wat gebeurt er met de bevindingen van de IOOV ten aanzien van het verbeteren van het reguliere werk van de diensten?

Nog niet aan de orde geweest is het punt van de communicatie met burgers. Op dit moment hoort en leest het publiek van alles en nog wat in de media, maar het is onduidelijk bij wie je kunt aankloppen met vragen of constateringen. Vaak is er veel informatie beschikbaar, maar is deze slecht toegankelijk en niet inzichtelijk voor de lokale burgers. Deelt de minister de mening dat de communicatie over rampen en externe veiligheid veel beter gecoördineerd zou kunnen worden dan nu het geval is?

Mevrouw Van Heteren vraagt zich af waarom de achterstanden zo groot blijven, ondanks alle aandacht voor veiligheidskwesties. Er zijn heel veel ideeën en er worden druk plannen gemaakt, maar wat is de oorzaak van de feitelijke stagnatie, ook op lokaal niveau? Nu er een periode van relatieve rust is aangebroken, vreest zij het wegebben van een zeker urgentiebewustzijn. Kan er gebruik worden gemaakt van deze rustige periode om de routines van de lokale diensten op orde te krijgen?

Het antwoord van de minister op de vragen over de rampenplanning

De minister memoreert dat de Kamer in de afgelopen twee jaar door middel van vier rapporten op de hoogte is gebracht van de voortgang op het gebied van de rampenplannen. Daarmee is dus veel aandacht gecreëerd voor rampenplanning en de voorbereiding hierop. Er is sprake van aanzienlijke winst: alle rampenplannen zijn een keer geactualiseerd en vrijwel alle gemeenten beschikken nu over een rampenplan dat geactualiseerd is en voldoet aan de eisen van de Wet rampen en zware ongevallen (WRZO). Bestuurders hebben alle aandacht voor de rampenbestrijding en de daarmee verbonden planvorming. Er is eveneens aandacht gekomen, zij het beperkt, voor intergemeentelijke en interregionale samenwerking, bijvoorbeeld op het terrein van poolvorming. Er zijn gezamenlijk modellen ontwikkeld en overlegstructuren opgericht. De Nederlandse vereniging voor brandweerzorg en rampenbestrijding (NVBR) heeft het model regionaal beheersplan rampenbestrijding voor advies voorgelegd aan onder meer de VNG.

Er zijn ook knelpunten: de trage uitwerking van processen van het rampenplan; gebrek aan menskracht bij gemeenten voor de uitwerking van de planvorming en binnen de gemeentelijke bestrijdingsorganisaties tijdens een ramp; er wordt te weinig praktijkgericht geoefend en de kwaliteit van de oefeningen laat te wensen over. De bestuurlijke aansturing van de rampenbestrijding zou krachtiger kunnen. Deze knelpunten moeten zo snel mogelijk worden opgelost. De WKR biedt daarvoor een belangrijke basis. In het regionale beheersplan zullen de regionale besturen het na te streven niveau vaststellen, ook ten aanzien van de oefeningen. Een aparte wettelijke oefenplicht is daarmee niet nodig. Voor bijzondere objecten zoals vliegvelden is er overigens al sprake van een oefenverplichting.

De IOOV heeft aandacht gevraagd voor de resultaatgerichtheid van de voorbereiding. Recente onderzoeken tonen aan dat de beschikbare middelen en de inspanningen bij de voorbereiding nog te weinig leiden tot betere prestaties bij een ramp. Een aantal fundamentele knelpunten is geconstateerd op basis van een pilot in Zuid-Holland Zuid, de doorlichting in de regio's Gooi en Vechtstreek en Friesland en een onderzoek naar de regionale indeling van Haarlemmermeer. De conclusies van het inspectierapport «Melding en opschaling» uit 2001 zijn daarmee bevestigd. De meeste knelpunten komen voort uit het huidige systeem van de rampenbestrijding. Het beleidsaccent ligt op de planvorming. Het systeem van de rampenbestrijding is te weinig gericht op de resultaten van de bestrijding, maar op het produceren van plannen en op de onderlinge afstemming. Er is sprake van vrijblijvendheid en een gebrek aan urgentie. Als er een plan is, wordt ervan uitgegaan dat de processen ook volgens dat plan verlopen. Op operationeel gebied is er onvoldoende aandacht voor de praktijk van de opschaling, de effectiviteit van rampenbestrijdingsplannen en het realiteitsgehalte van oefeningen. Veel knelpunten hebben betrekking op de basale randvoorwaarden om te komen tot grootschalig optreden.

Er is nog een lange weg te gaan. Daaraan zal in de komende tijd ook door de IOOV veel aandacht worden geschonken. Zij heeft ook alle aanleiding om daar in 2004 integraal mee door te gaan. De minister is het oneens met de suggestie dat de Inspectie zich nu zou moeten concentreren op de uitvoering van de wet en dat zij minder aandacht zou moeten besteden aan de werkelijkheid naast de wet. Vragen van de praktijkoriëntatie dienen op een evenwaardige wijze aan de orde te zijn.

De rampenbestrijding verbeteren betekent voor de minister het op een acceptabel niveau brengen van de feitelijke bestrijding van rampen. Daartoe moet het niveau meetbaar zijn en resultaatgericht beschreven. Pas dan kan de minister samen met de regionale en gemeentelijke overheden sturen op resultaat. Er zullen samen met de betrokken partners basisvereisten voor de rampenbestrijding worden geformuleerd, onder andere met betrekking tot de opschaling bij grootschalig optreden en acute rampen, het informatiemanagement, de communicatie en de leiding en coördinatie ten tijde van een ramp. Deze basisvereisten zullen worden getest op haalbaarheid en effectiviteit. Op termijn zullen zij juridisch worden verankerd. Vrijblijvendheid is niet gewenst. Het gaat erom in ieder geval de minimaal noodzakelijke prestaties te kunnen leveren als dat nodig is. Vrijblijvendheid past ook niet in het systeem van de rampenbestrijding in Nederland, waar iedere door een ramp getroffen regio voor een succesvolle rampenbestrijding afhankelijk is van de buurregio's. Het streven is om deze basisvereisten nog dit jaar gereed te hebben.

Er zal verder worden geïnvesteerd in de praktijkgerichtheid van de voorbereiding op de bestrijding van rampen, inclusief activiteiten ten behoeve van planvorming, oefening en opleiding en het functioneren van meldkamers. Het ministerie van BZK zal de regio's daarbij intensief ondersteunen. Er worden op korte termijn praktijktesten ontwikkeld, waarmee de regio's hun eigen operationele prestaties kunnen meten. Aan de hand van de resultaten kunnen bestuurders hun verantwoordelijk voor de rampenbestrijding nakomen.

Over de communicatie met de burgers heeft de minister recentelijk een advies ontvangen van de VORA (Voorlichtingsraad). Dat advies pleit voor toegankelijkere informatie. De provincies zijn bezig met de productie van risicokaarten die op internet beschikbaar worden gesteld. De vertaalslag om de beschikbare informatie voor de burger inzichtelijk te maken, moet lokaal en regionaal plaatsvinden. Bij grootschalige rampen ligt de voorlichtingsfunctie bij het Nationaal coördinatiecentrum (NCC). De communicatie heeft dus volop de aandacht.

De WKR biedt een belangrijke juridische structuur voor de beoogde verbeteringen in de rampenbeheersing, maar een goede structuur alleen is niet genoeg. Er moet een inhoudelijk fundament onder liggen en de regio's moeten in geval van een ramp voldoende slagkracht hebben. De afgelopen jaren is er veel geïnvesteerd in de rampenbeheersing en daarmee moet worden doorgegaan.

De minister onderkent dat hij een morele verplichting heeft om bijzondere aandacht te besteden aan overheidsgebouwen, maar hij heeft geen kwantitatief inzicht in de veiligheidssituatie daarvan. Hij waarschuwt voor de illusie dat het bestaan van veiligheidsplannen een vlekkeloze uitvoering zou garanderen. Hulpverlening blijft mensenwerk. De kans is groot dat de bestuurlijke aandacht voor rampen in rustige tijden wegebt. Dan is het aan de minister en aan de Kamer om ervoor te zorgen dat het gevoel van urgentie aanwezig blijft. Voor 60% van de openbare gebouwen is nog geen gebruiksvergunning verleend, maar de minister waarschuwt voor een te demotiverende uitstraling naar de vele mensen die er op lokaal niveau wel degelijk hard aan werken om de veiligheid te vergroten. De rapportage heeft betrekking op een periode die twee jaar terugligt. Het is niet verwonderlijk dat nog niet alle resultaten zijn bereikt. Er zijn personele knelpunten en oplossingen kosten tijd. Ingezet is op bevordering van het veiligheidsbewustzijn van burgers, bedrijven en bestuurders.

Het antwoord van de minister op vragen over de IOOV

Het is voor het eerst dat het rapport van de IOOV in de Tweede Kamer wordt besproken. De Inspectie oefent sinds 1 mei 2002 de taken uit van de voormalige inspectie voor de politie en de inspectie brandweerzorg en rampenbestrijding. Met ingang van 1 april 2003 is haar taak verder uitgebreid met het toezicht op het politieonderwijs. De Inspectie ressorteert binnen het ministerie rechtstreeks onder de SG, om de scheiding tussen beleid en toezicht te waarborgen. Een speerpunt van de IOOV is het ontwikkelen en toepassen van systematisch en stimulerend toezicht op individuele korpsen. De IOOV doet dus met enige regelmaat onderzoek naar een brandweer- of politiekorps en naar de rampenbestrijdingsorganisatie. De manier van inspecteren en de positie van de IOOV binnen BZK vloeien voort uit de kabinetsstandpunten over de vuurwerkramp en de nieuwjaarsbrand, en uit de kaderstellende visie op toezicht. De focus van de IOOV is verschoven van incidentenonderzoek en thematisch onderzoek naar systematisch toezicht. Na de voorgenomen oprichting van de Onderzoeksraad voor veiligheid zal de IOOV incidentonderzoek verrichten indien de raad dat niet doet.

De afgelopen jaren zijn meer dan 20 brandweerlieden om het leven gekomen. Dat is voor de IOOV aanleiding om onderzoek te doen naar het veiligheids- dan wel gevarenbewustzijn bij de brandweer. Nagegaan wordt wat er is gebeurd met de aanbevelingen uit eerdere onderzoeken. De IOOV verricht ook de taken van voorheen de inspectie voor de politie. Deze liggen vast in de Politiewet. In het kader van de intensivering van het toezicht zal de uitvoering van deze wettelijke taken anders moeten worden ingericht. Dit moet leiden tot een toezichtsarrangement op basis waarvan systematisch toezicht kan worden uitgeoefend, hetgeen binnen de kaders van de huidige wetgeving kan. Het toezicht op individuele korpsen, stimulerend van aard, is in ontwikkeling.

In het werkplan 2004 staat een passage over het toezicht over de regionale convenanten met de politiekorpsen. Om te voorkomen dat verschillende organisaties naar hetzelfde kijken, is besloten om deze activiteit in 2004 achterwege te laten. Daar wordt ook zonder de IOOV al ruimschoots naar gekeken. De korpsen dienen het departement te informeren over de resultaten die onder de prestatieconvenanten worden behaald en de Kamer wordt daarvan periodiek op de hoogte gesteld. Er wordt dus ook geprobeerd om de toezichtslast niet onnodig te laten groeien.

De nieuwjaarsbrand in Volendam heeft aangetoond dat beleid ontwikkelen alleen niet volstaat. Het rapport van de IOOV geeft inzicht in de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het brandveiligheidsbeleid bij gemeenten op een belangrijk deelaspect daarvan, de gebruiksvergunning. De IOOV constateert dat de gemeenten op de goede weg zijn. Men werkt aan het inlopen van achterstanden op het gebied van de gebruiksvergunningsverlening en het organiseren van controle en handhaving op de naleving van de voorschriften. De opgave blijft complex en enige zorg over het vermogen van de gemeenten om hun eigen ambities binnen een redelijke termijn waar te maken, is gerechtvaardigd. Te negatief moet men de situatie echter ook niet zien. De peildatum van het inspectieonderzoek was januari 2002, dat is alweer twee jaar geleden en bovendien was er toen slechts een jaar verstreken na Volendam. Gemeenten hebben sindsdien meer oog gekregen voor het belang van de actieve toepassing van gebruiksvoorschriften envergunningen. Voor de omslag in denken en handelen moet de gemeenten de benodigde tijd worden gegund. Met name gemeenten met ambitieuze actieprogramma's hebben het moeilijk. Hoge ambities leiden bij deze meting tot een lage score. De grootste veiligheidswinst kan worden behaald met de beveiliging van complexen met zeer hoge risico's, zoals ziekenhuizen en grote horecabedrijven. Nog dit jaar zal de IOOV samen met de inspectie VROM een volgende peiling uitvoeren. Op dat moment -ca. 3,5 jaar na Volendam – zijn hogere verwachtingen gerechtvaardigd. De minister heeft er alle vertrouwen in dat de gemeenten op eigen kracht orde op zaken zullen stellen.

Ten aanzien van Deventer is nog overleg gaande. De minister noemt geen eindtermijn, omdat dit slecht zou zijn voor zijn onderhandelingspositie. Als het in april afgerond zou kunnen zijn, zou hij dat mooi vinden. De Kamer wordt van de uitkomst op de hoogte gesteld. Er ligt een vrij aanzienlijk financieel probleem, waarvan de oplossing gezien de verschillende bestuurlijke standpunten nog niet in zicht is. De Kamer zal binnenkort ook worden geïnformeerd over de uitkomst van overleg dat er heeft plaatsgevonden over Hattem. Dit was de tweede incongruente situatie.

Het rapport over de informele regelgeving dat de minister onlangs is aangeboden, kan voorzien van een kabinetsstandpunt aan de Kamer worden toegestuurd. Dat rapport is overigens in de kern van bredere strekking dan uitsluitend de rampenbestrijding.

In antwoord op de vraag over jeugdzaken wijst de minister op het feit dat het project een doorlooptijd heeft van drie jaar. De samenwerkende inspecties dekken de leeftijdscategorie 0 tot 18 jaar af. Het projectplan is gereed en kan desgewenst aan de Kamer worden aangeboden. Om de verkokering te doorbreken, is er een speciale commissaris aangesteld. De inspectierapporten zijn in principe openbaar en kunnen de Kamer worden aangeboden. Wanneer daar aanleiding voor is, kunnen zij worden voorzien van een reactie van de minister.

Iets anders ligt het bij de regionale doorlichting van de rampenbestrijding. Daarover rapporteert de inspectie aan het verantwoordelijke bestuur en de Kamer wordt geïnformeerd door middel van het jaarverslag.

De minister meent dat ook lokaal en regionaal met duidelijke prioriteiten moet worden gewerkt. Hij gaat ervan uit dat men op de lokale werkvloer bij de toepassing van regels ook zijn gezonde verstand gebruikt.

Of het inlopen van de achterstanden nog 3,5 of 13 jaar duurt, kan de minister niet voorspellen. Of het een jaar meer of minder duurt, is niet zo belangrijk, als de zaken die het eerst gedaan moeten worden en die de grootste veiligheidswinst opleveren maar binnen de kortst mogelijke tijd worden aangepakt. De minister zal erop toezien dat het gevoel van urgentie levend wordt gehouden en hij zal als een bok op de haverkist blijven zitten.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Noorman-den Uyl

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Franke


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Vos (GroenLinks), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Nawijn (LPF), Lazrak (Groep-Lazrak), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Hirsi Ali (VVD), Szabó (VVD), Van Hijum (CDA).

Plv. leden: Klaas de Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GroenLinks), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (ChristenUnie), Wilders (VVD), Rambocus (CDA), Varela (LPF), Vergeer (SP), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van Gent (GroenLinks), Çörüz (CDA), Hermans (LPF), Atsma (CDA), Giskes (D66), Bruls (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Leerdam (PvdA), Griffith (VVD), Balemans (VVD), Eski (CDA).

Naar boven