26 955
Bijzondere opsporingsdiensten

nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 november 2000

Met deze brief willen wij u, mede namens de Minister van Justitie, informeren over de wijze waarop wij het kabinetsstandpunt van 15 december 1999 inzake de positionering van de bijzondere opsporing willen implementeren binnen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De bijzondere opsporing bij SZW is op dit moment verdeeld over vier kolommen, met meerdere uitvoeringsorganen: de Arbeidsinspectie (AI), de uitvoerders van de werknemersverzekeringen (de vijf uitvoeringsinstellingen, in opdracht van het Lisv), de sociale verzekeringsbank en de gemeenten. Ieder uitvoeringsorgaan binnen de vier kolommen beschikt over een eigen opsporingsdienst. Dat betekent dat er op het terrein van SZW veel bijzondere opsporingsdiensten actief zijn, met veel onderlinge verschillen in grootte, soort zaken (eenvoudige en complexe) en bevoegdheden.

Het kabinetsstandpunt van 15 december 1999 raakt de positionering van de bijzondere opsporing binnen SZW op twee belangrijke punten:

• er moet onderscheid worden aangebracht tussen enerzijds controle en anderzijds opsporing;

• er dient een zodanige voorziening te worden getroffen, dan wel bundeling te worden aangebracht, dat op enigerlei wijze één centraal punt binnen het departement van SZW verantwoordelijk is voor de hoofdlijnen van de beheersmatige en beleidsmatige aansturing.

De invulling van het kabinetsstandpunt binnen SZW willen wij op de volgende wijze tot stand brengen:

• Binnen de vier SZW-kolommen die zich bezighouden met opsporing wordt – voorzover niet reeds aanwezig – een onderscheid aangebracht tussen inspectie/controle ten behoeve van administratiefrechtelijke handhaving en opsporing ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving. De opsporing binnen deze kolommen, die gericht is op eenvoudige strafbare feiten, zal plaatsvinden op basis van artikel 142 Wetboek van Strafvordering. Dit betekent geen algemene opsporingsbevoegdheid maar een bevoegdheid die is toegespitst op de specifieke taken van de uitvoeringsorganisaties en inspecties. Op dit moment wordt op grond van de aangifterichtlijn sociale zekerheid strafrechtelijke vervolging ingezet wanneer het zaken betreft met een benadelingsbedrag boven de f 12 000. Ook in de nieuwe situatie zullen zaken beneden deze grens in beginsel door de uitvoeringsorganisaties en inspecties worden afgedaan.

• Het deel van de opsporing dat zich richt op de zware vormen van criminaliteit op het vlak van de SZW-kolommen wordt ondergebracht bij het departement. Daartoe wordt een Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) in het leven geroepen. In overleg met het ministerie van Justitie, het OM en de uitvoering zal nader worden ingevuld welke soort zaken als zware vormen van criminaliteit kunnen worden aangemerkt. Gedacht wordt aan zaken die gelet op de complexiteit, het kolomoverstijgende karakter (binnen en/of buiten SZW) en de zwaarte van het feit (bijvoorbeeld hoogte fraudebedrag) als zware criminaliteit worden gekwalificeerd. Dit betekent dat witte fraude in beginsel niet in aanmerking komt voor opsporing door de SIOD. Witte fraude kan immers vrij eenvoudig, middels bestandsvergelijking, door de uitvoeringsorganisaties en inspecties zelf worden opgespoord. Omvangrijke zwarte fraude, met name wanneer deze zich over meerdere kolommen binnen SZW uitstrekt, zal wel door de SIOD moeten worden opgepakt. Deze zaken vallen door het kolomoverstijgende karakter buiten de voorgenomen beperking van de opsporingsbevoegdheid ex artikel 142 Wetboek van Strafvordering tot de eigen kolom. De opsporingsbevoegdheid van de opsporingsambtenaren van de SIOD zal gebaseerd zijn op de algemene bevoegdheid van artikel 141 Wetboek van Strafvordering.

• De SIOD bestaat uit twee onderdelen:

1. een onderdeel belast met de feitelijke opsporing van zware zaken (zoals hierboven omschreven)

2. een onderdeel belast met de centrale beleidsmatige en beheersmatige aansturing op hoofdlijnen van de totale opsporing (centrale aansturingsunit).

De centrale aansturingsunit zal dus ook het deel van de opsporing dat bij de uitvoeringsorganisaties sociale verzekeringen, de Arbeidsinspectie en de gemeenten blijft, op hoofdlijnen aansturen. Met name voor de gemeenten betekent dit een nieuw fenomeen, dat zorgvuldig en in nauw overleg met de VNG zal worden vormgegeven.

Voor het OM is de centrale aansturingsunit het centrale aanspreekpunt als het gaat om het driehoeksoverleg en de handhavingsarrangementen over de volle breedte van de SZW-handhaving (prioriteiten, soort en aantal zaken per jaar, etc.).

• Jaarlijks zal het departement tezamen met het OM, op basis van het meerjarenbeleidsplan bijzondere opsporing en de departementale beleidsprioriteiten, een handhavingsarrangement vaststellen. Daarin zullen naast de beleidsintenties ook vastomlijnde afspraken over inzet en afhandeling bij zowel SIOD, de uitvoeringsorganisaties sociale verzekeringen, de Arbeidsinspectie en de gemeenten worden gemaakt. Ook zullen afspraken worden opgenomen over de wijze waarop het OM de ingebrachte zaken zal afhandelen. Overleg met het OM op zaaksniveau met de diverse uitvoeringsorganisaties, zal blijven bestaan. Hierbij wordt gestreefd (m.n. op gemeentelijk vlak) naar een bepaalde mate van clustering.

Met bovenstaande invulling wordt binnen de kaders van het kabinetsstandpunt van 15 december 1999 de transparantie en de samenhang van de opsporing op het terrein van SZW bevorderd. Hiermee komt een einde aan de ongewenste versnippering in de huidige organisatiestructuur van de opsporing. Mede door de centrale regiefunctie kan ook het inzicht in de prestaties en de effecten van de opsporing en de bestrijding van fraude op het terrein van SZW worden verbeterd. Ook de vorming van het UWV in het kader van SUWI sluit goed aan bij dit model. Het streven is om de SIOD zo mogelijk met ingang van 1 januari 2002 van start te laten gaan, parallel aan de oprichtingsdatum van het UWV.

Zodra de uitwerking van deze voornemens verder is geconcretiseerd, zullen wij de Tweede Kamer daar nader over informeren.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Naar boven