26 954
Evaluatie Wet waardering onroerende zaken

nr. 4
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 31 mei 2000

De vaste commissie voor Financiën1 en de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties2 hebben op 11 mei 2000 overleg gevoerd met staatssecretaris Bos van Financiën over de evaluatie Wet waardering onroerende zaken (26 954).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw Noorman-Den Uyl (PvdA) memoreerde dat de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) uit 1996 de grondslag vormt voor een aantal belastingheffingen en het huurwaardeforfait. Deze grondslag zal echter ook voor andere regelingen gebruikt worden. Bij de eerste evaluatie van de wet moet er overigens rekening mee worden gehouden dat slechts een deel van het onroerend goed op grond van de Wet WOZ is gewaardeerd. Er resteren nog steeds ongeveer 250 wetsfictiegemeentes.

De waardering via de Wet WOZ vormt de grondslag voor het huurwaardeforfait. Uit het evaluatierapport blijkt dat slechts 2% van de belastingplichtigen een te laag huurwaardeforfait heeft opgegeven. De meeropbrengst van 705 mln. laat echter zien dat het wenselijk is voor de volgende WOZ-waarderingsronde een raming te maken van de opbrengst van het huurwaardeforfait. De mogelijke meeropbrengst moet vervolgens naar de mening van de Kamer grotendeels omgezet worden in een verlaging van het tarief. Hieromtrent zijn twee moties aangenomen (van Van der Hoeven en van Remkes) waarbij duidelijke uitspraken zijn gedaan over de effecten van de WOZ-herwaardering. Wat is bij een handhaving van het tarief de geraamde opbrengst? Op welke wijze pakt de verlaging van het genoemde tarief uit? Het zou goed zijn als de Kamer hierover schriftelijke informatie ontvangt, ruim voordat de begrotingsbehandeling plaatsvindt.

De opsomming in de evaluatie maakte volgens mevrouw Noorman-Den Uyl dat niet goed traceerbaar is wat er aan opbrengsten is terug gesluisd, behoudens een bedrag dat in het regeerakkoord voor andere doelen is aangegeven. Welk bedrag is niet teruggesluisd?

Bij de levering en uitwisseling van gegevens blijken er behoorlijk wat kinderziektes te hebben gespeeld. Deze moeten in het vervolg uitblijven. De hierbij gestelde horizon van het jaar 2004 voor daadwerkelijke verbetering ligt dan ook te ver weg, aldus mevrouw Noorman.

Mevrouw Noorman-Den Uyl stipte het voorstel aan van een bandbreedte bij de mogelijkheid van bezwaren bij bepaling van de WOZ-waarde. Zowel de waarderingskamer als de VNG (Vereniging van Nederlandse gemeenten) vindt dit van belang. Daarbij wordt een bandbreedte van 5% geopperd, met een maximum aan waardeverschil van f 10 000, om enige mensen uit de procedure te houden. Het gaat, omgerekend, bij de OZB (onroerendezaakbelasting) om een bedrag van zo'n f 30 per jaar. Een procedure kan echter het honderdvoudige aan kosten opleveren. De staatssecretaris lijkt bereid na te denken over een beperkte aanpassing. Deze problematiek mag echter niet vooruitgeschoven worden, omdat binnen afzienbare termijn een bandbreedte toegepast moet worden. Het gigantische volume aan bezwaren leidt immers tot haast onwerkbare situaties.

De waterschappen hebben een punt als het gaat om de verhouding tussen de perceptiekosten en de opbrengsten bij de WOZ. In verhouding tot zowel rijk als gemeentes zijn de lasten voor de waterschappen het hoogst, zodat aanpassing is vereist. De kosten hiervoor moeten door het rijk worden gedragen. Is de staatssecretaris van zins binnen afzienbare termijn en in ieder geval voor een volgende evaluatie met een voorstel te komen?

Mevrouw Noorman-Den Uyl deelde de opvattingen van de staatssecretaris over de gebruiksgrenzen niet-woningen. Een hogere frequentie van de waarderingen is een goede zaak, al moet eerst afgewacht worden of een en ander bij de wetsfictiegemeentes op orde is, wat betreft de totale balans van de waarde en de algemene waardeontwikkeling.

Het is een goed idee om bij de belastingen, ook inzake een tweede woning, terug te keren naar de WOZ-waarde. De werkbelasting op dit vlak voor de rechterlijke macht baart zorgen. Is ook de staatssecretaris van mening dat op dit vlak een verlichting, eventueel in de procedure, moet plaatsvinden?

Mevrouw Noorman-Den Uyl was blij met het onderzoek van de NMA (Nederlandse mededingingsautoriteit) naar de marktwerking bij taxateurs. Het blijft echter vreemd dat de kosten van de waardering de pan uit rijzen. Heeft de staatssecretaris slimme ideeën om deze kosten wat te drukken?

De heer Stroeken (CDA) vond het nodig dat de staatssecretaris alsnog zowel mondeling als schriftelijk enige informatie zou verschaffen, als vervolg op de brief van 15 december 1999.

De bij de verrekening van de WOZ-kosten gehanteerde verhouding tussen rijk, gemeentes en waterschappen van 40%-30%-30% is onjuist. Deze verhouding moet veranderd worden ten gunste van de waterschappen, waarbij het aan de rijksoverheid is om de kosten te dragen. De waterschappen hebben tevens problemen met het boven tafel krijgen van de gegevens, die benodigd zijn voor het vaststellen van de waterschapsbelastingen. Het ontbreekt bovendien aan een goede sanctiemogelijkheid. Kan de staatssecretaris de waterschappen een instrument in handen geven, zodat de gegevens tijdig en juist worden verkregen?

De heer Stroeken vond het uit praktisch oogpunt niet noodzakelijk om bij de mogelijkheid tot bezwaar bij de bepaling van de WOZ-waarde een bandbreedte aan te houden. Is het überhaupt wel juist om dergelijke maatregelen van toepassing te verklaren, mede met het oog op de rechtsbescherming van de bewoners van een eigen huis? Alhoewel de bezwaarschriften veel werk voor de gemeentes met zich mee brengen, wordt de opstelling van de staatssecretaris op dit vlak gedeeld.

De uit de Wet WOZ voortvloeiende beschikkingen hebben een gering draagvlak, wat het grote aantal beroep- en bezwaarschriften verklaart. De suggestie om de waarderingsfrequentie te verhogen valt niet in goede aarde. Dergelijke operaties kosten veel tijd en geld, zodat het meer voor de hand ligt om de hiermee gemoeide periode van vier jaar te verlengen. LTO Nederland (Land- en tuinbouworganisatie) suggereert om de waardering per jaar inflatoir te verhogen. Vaker waarderen zal echter zeker niet leiden tot vergroting van het draagvlak. Wat kan er volgens de staatssecretaris gebeuren op dit gebied? Het achteraf verrekenen van een en ander via het huurwaardeforfait maakt de zaken niet helder. Een meer duidelijke aanslag kan het draagvlak voor een heffing van in totaal 12,5 mld. alleen maar verhogen.

De heer Stroeken kon zich niet vinden in het voorstel om bij de rijksmonumenten de economische waarde te vervangen door de functionaliteitswaarde. Op dit vlak moet de motie-Kamp aangehouden worden. Het belang van kerken en andere instellingen is immers ten zeerste gediend met continuering van de huidige situatie.

Volgens de Consumentenbond zijn over 1999 de woonlasten gemiddeld met 9% gestegen. Ook de vorige jaren is deze stijging, van OZB-, riool-, milieu- en reinigingsheffingen zorgelijk geweest. In een tijd waarin de overheid zich richt op lastenverlichting blijven de woonlasten dus de pan uit rijzen. Kan de staatssecretaris een overzicht verschaffen van de ontwikkeling van de kosten over de afgelopen tien jaar?

De heer Vendrik (GroenLinks) wees erop dat de opbrengsten van de verschillende belastingen, gebaseerd op de WOZ, een bescheiden bijdrage leveren in de totale belastingmix. De commotie op dit vlak, bijvoorbeeld over de nieuwe taxatieronde in het kader van de WOZ, is dan ook omgekeerd evenredig aan het financiële belang. De burger is aan loon- en inkomstenbelasting, in relatie tot de lokale lasten, veel meer kwijt. Voor de Nederlandse overheid gaat het slechts om een bescheiden belastingopbrengst. Dit vraagt erom dat men de verhoudingen niet uit het oog verliest.

Over de consequenties van de komende herwaardering zijn verschillende brieven ontvangen. Het kabinet is bezig met een wetsvoorstel om de onevenredige stijging van de OZB voor woningen ten opzichte van de OZB voor niet-woningen aan te pakken. De gemeentes krijgen meer ruimte om de verschillen in lastendrukontwikkelingen terzake te compenseren. De limitatieve grens van een tariefsverschil van 20% wordt afhankelijk gesteld van de mate waarin de lastendrukontwikkeling lokaal uit elkaar loopt. Wordt in dat wetsvoorstel ook iets opgenomen over de verhouding tussen het gebruikers- en het eigenaarsdeel? De gemeente Rotterdam merkt terecht op dat het gebruikersdeel in de OZB afgeschaft kan worden, nu de relatie tussen de door gebruikers betaalde OZB en de waardeontwikkeling van de huurwoning vrij dun is. Wat is de visie van het kabinet op dit gebied?

De heer Vendrik legde uit bij debat over het Belastingplan 2001 reeds te hebben opgemerkt dat het bij de doorwerking van de hertaxatie in het huurwaardeforfait merkwaardig is dat, als de WOZ-waarde harder stijgt dan de gemiddelde stijging van de huren, er voor het meerdere deel sprake is van compensatie in de vorm van een lager tarief. Er ligt enige relatie tussen het eigenwoningforfait en de aftrek van de hypotheekrente, op basis van de economische waarde die de mate bepaalt waarin mensen een schuld kunnen aangaan. Bij het in stand houden van deze compensatieregel bij het eigenwoningforfait, wordt het probleem voor de schatkist dan ook slechts groter. De opbrengsten blijven bescheiden, terwijl de kosten van de aftrekbaarheid van de hypotheekrente de stijging van de economische waarde op de woningmarkt volgen. Handhaaft het kabinet de genoemde compensatie? Moet dit geen consequenties hebben voor de mate van hypotheekaftrek?

Meer in het algemeen is de vraag interessant of bij een tweede woning de economische waarde of de WOZ-waarde uitgangspunt moet zijn voor het meetellen in box 3. Nu gekozen is voor de WOZ-waarde is de grondslag voor deze box wederom versmald. Het is een algemeen ervaringsfeit dat de WOZ-waarde, die de grondslag vormt voor huurwaardeforfait en OZB, sterk achterblijft bij de waarde in het economische verkeer. Dat maakt het aantal malen dat van hertaxatie sprake is, met alle uitvoeringslasten van dien, van groot belang. Of wordt gekozen voor indexatie, met als uitgangspunt een wellicht lokaal te differentiëren gemiddelde woningmarktwaarde, gevolgd door een pseudo-hertaxatie om de vijf jaar? Met deze voorstellen kan de nodige maatschappelijke onrust weggenomen worden.

De heer Vendrik constateerde dat de brief van de staatssecretaris nietszeggend blijft wat betreft de sleutel van de kostenverdeling inzake de bepaling van de WOZ-waarde tussen rijk, gemeentes en waterschappen. Gezien het opbrengstbelang van deze partijen, kan vastgesteld worden dat de wens tot herziening van deze sleutel door de waterschappen terecht is. Wat weerhoudt de staatssecretaris ervan om uit te gaan van het profijtbeginsel?

Momenteel ligt in de Kamer de aanpassing van een aantal fiscale regels met betrekking tot natuurschoon voor. Heeft de hiermee gemoeide uitbreiding van het begrip natuurschoon consequenties voor de WOZ en de bijbehorende vrijstellingen? Wat is de relatie met de lokale belastingen in het kader van de OZB? Reeds eerder is de consequentie van milieumaatregelen voor de waardebepaling aan de orde gesteld. Bedrijven die een verworven stuk vervuilde grond saneren, krijgen vervolgens te maken met de hertaxatie van de gestegen waarde als een omgekeerde regulerende heffing. Eenzelfde principe geldt als een huis wordt aangepast en met op duurzaamheid gerichte installaties wordt uitgerust. Is het met het oog op de hertaxatie niet goed om deze mensen niet dubbel te belasten? Ligt het niet voor de hand hier een vrijstelling in te voeren?

Mevrouw Giskes (D66) wees er op bij de goedkeuring van de Wet WOZ aangedrongen te hebben op een evaluatie. De geluiden in de afgelopen jaren zijn dan ook niet mis geweest. De klachten van de burgers zijn echter vooral ingegeven doordat mensen ineens worden geconfronteerd met de werkelijke waarde van hun bezit. Meer in het algemeen ligt een belasting op basis van de waarde van een bezit lastig. Het roept immers altijd de vraag op naar de juiste taxatie van een bezit. Het streven moet dan ook gericht zijn op het zoeken naar andere grondslagen.

Met het oog op de lokale lasten kan overigens uit de Monitor lokale lasten over 1999 opgemaakt worden dat er sprake is geweest van een microlastenstijging van 0,06% van het beschikbare gezinsinkomen, nog afgezien van het kwijtscheldingsbeleid. Voor standaardgezinshuishoudens kwam de stijging neer op 0,1%.

Mevrouw Giskes haalde aan dat de waarderingskamer suggereert alle informatie, inclusief de referentiewoning, direct met de heffingsaanslag mee te sturen. De VNG ziet hier wat minder heil in, gezien alle post die dan de deur uit zou moeten. Wat is de positie van de staatssecretaris bij dit alles?

De argumenten van de staatssecretaris maken duidelijk dat het idee van een bandbreedte bij de mogelijkheid om bezwaar te maken inzake de WOZ-waardebepaling niet al te enthousiast moet worden ontvangen. Het gaat ook om voor de betrokkenen redelijk grote bedragen. Welk standpunt neemt de staatssecretaris hier nu bij in?

Mevrouw Giskes wees erop dat veel van de in de evaluatie behandelde onderwerpen door de staatssecretaris worden voorzien van de opmerking dat naar een en ander nog eens zal worden gekeken. Op welke termijn wordt helderheid geschapen over deze punten? Wanneer kan uitsluitsel gegeven worden over de gebruikersgrenzen? Het voorstel om hierbij enige soepelheid te betrachten is toch terecht? Wanneer komt er helderheid omtrent de rijksmonumenten? Wanneer wordt er duidelijkheid gebracht op het punt van de bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond?

De frequentie van de waardebepaling en het bredere gebruik van de WOZ vormen cruciale elementen van de discussie. Bij de behandeling van de wet was het idee dat een regelmatige, wellicht jaarlijkse taxatie de voorkeur zou verdienen. De evaluatie van de belastingdienst is echter wat afhoudender op dit punt. Hoe ziet de staatssecretaris de wenselijkheid van een en ander? Het verdient overigens de voorkeur om zaken die samenhangen met een woning, ook een tweede woning, te waarderen conform de WOZ.

Ook bij het onderwerp van het bredere gebruik neemt de belastingdienst een afwachtende houding aan. De staatssecretaris lijkt juist een breder gebruik voor te staan. Waaraan denkt hij als het gaat om het brede gebruik, bijvoorbeeld door derden of bij andere regelingen?

Mevrouw Giskes constateert dat er bij de afhandeling van de bulk aan financiële kwesties veelal sprake is van capaciteitsproblemen en een grote werklast bij de rechterlijke macht. Per 2001 worden er extra middelen geclaimd. Komt dat geld er ook daadwerkelijk? Kan het rumoer rond de WOZ niet afnemen als mensen niet zo lang op helderheid omtrent WOZ-bepalingen hoeven te wachten? Of ligt het probleem bij de gemeentes? Verwacht de staatssecretaris dat bij een volgende WOZ-ronde het aantal bezwaar- en beroepsschriften minder zal zijn?

Het verhaal van de Unie van waterschappen over de kostenverdeling tussen rijk, gemeentes en waterschappen is steekhoudend. Het is dan ook goed als de staatssecretaris alsnog op dit punt ingaat.

De heer Luchtenveld (VVD) haalde uit de evaluatie dat inzake aangiftegedrag en controleresultaat de WOZ-waarde in 98% van de gevallen op een juiste wijze wordt gebruikt, een belangrijke aanwijzing voor het succes van de Wet WOZ. Tevens leidt de invoering van deze wet tot een relatief geringe meeropbrengst, met als gevolg een rechtvaardige verdeling van de belastingdruk over de belastingplichtigen. De «succes story» van een nuttig instrument dat eenheid brengt inzake de verschillende fiscale tarieven, mag echter niet verhelen dat er te weinig en te weinig voortvarend oplossingen worden aangedragen voor de aanwezige knelpunten. De staatssecretaris moet dan ook op niet al te lange termijn met een nadere notitie aan de Kamer komen. Die notitie moet uiteenzetten voor welke oplossingen wordt gekozen.

De stijging van de lokale lasten, ook als het gaat om de woonlasten, blijft een zorg. De ontwikkeling als gevolg van de WOZ blijkt echter marginaal. In de toekomst hoeft overigens een stijging van de WOZ-waarde niet meer te leiden tot een hogere belastingdruk. Het betrokken wetsvoorstel stelt gemeentes in staat om een hogere WOZ-waarde te vertalen in lagere tarieven, zodat de opbrengst per gemeente niet stijgt. De verhouding woningen/niet-woningen verdwijnt daarmee als knelpunt. Ook bij het huurwaardeforfait is er sprake van een automatische aanpassing. Kan de staatssecretaris hierover een nadere mededeling doen?

De heer Luchtenveld vond dat de levering en verwerking van gegevens nog problematisch is. Volgens het kabinet is er sprake van kinderziektes, een tijdrovende interne verwerking en communicatiestoornis. Er lijkt echter meer aan de hand. De gemeentes hebben de grootst mogelijke moeite om de taxaties tijdig rond te krijgen. Het kabinet heeft daarom moeten overwegen de wijzigingen en het rekentarief pas in het jaar 2002 door te voeren. Uiteindelijk is het toch 2001 geworden, maar het gebrek aan voortvarendheid blijft een zorg.

Bij dit alles is er overigens sprake van een enorme stijging van de kosten: die zijn gestegen van de geraamde 30 mln. naar 170 mln. De evaluatie is naar voren gehaald, maar dit heeft niet geleid tot de in het vooruitzicht gestelde verlaging van de kosten voor het tweede tijdvak. Hier zijn creatieve oplossingen gewenst om de kosten terug te brengen. Wat vindt de staatssecretaris van het voorstel van LTO Nederland om te indexeren en slechts periodiek te taxeren? Kan ook een combinatie van taxatie en indexatie geen betere resultaten opleveren dan het verhogen van de frequentie van de taxatie? Hoe noodzakelijk is het overigens dat overal in het hetzelfde jaar wordt getaxeerd? Met het oog op een tekort aan gespecialiseerde bureaus is een taxatie per cluster van drie provincies per jaar toch denkbaar? Hierbij kan een gewogen gemiddelde over een reeks van jaren uitkomst bieden. Meer in het algemeen moet het streven gericht zijn op creatieve voorstellen, op lagere kosten en op een betere verdeling van de kosten.

De heer Luchtenveld toonde zich, met het oog op de werkdruk, een voorstander van de gedachte van het instellen van een bandbreedte bij de bezwaarschriften. Wat zijn de werkelijke bezwaren om met een bandbreedte van 5% te werken? In het tarief gaat het om geringe bedragen, terwijl het aantoonbaar de wegdruk voor gemeentes en de rechterlijke macht verlaagt.

Bij het toepassen van de WOZ-waarde is de regering overigens minder consequent dan gewenst. In de belastingwetgeving is voor de tweede woning gekozen voor de WOZ-waarde. In de Wet bevordering eigen woning bijdrage is echter gekozen voor een bouwkostenindex voor de maximale koopprijs. De WOZ-waarde is hier niet gekozen vanwege de budgettaire gevolgen, wat enige willekeur als gevolg kan hebben. Is het niet logisch om eenheid te brengen door het stellen van een duidelijke keuze, of de WOZ-waarde of een combinatie van WOZ-waarde en indexatie?

De heer Luchtenveld vond dat de waterschappen te zwaar belast zijn. Het geringe aandeel van de vruchten dat deze overheidslaag plukt, verhoudt zich niet tot het grote deel van de te dragen lasten. Het rijk moet dan ook een groter percentage van de kosten gaan dragen. De gemeentes moeten hierbij buiten schot blijven, zeker om een stijging van de lokale lasten te voorkomen. Uiteindelijk moeten bij dit alles lagere kosten en betere verdeling hand in hand gaan. Wat vindt de staatssecretaris van deze inzet voor het komende bestuurlijke overleg? Is er niet meer daadkracht en snelheid geboden om de verschillende problemen het hoofd te bieden?

De heer Van den Berg (SGP) noemde de invoering van de WOZ een belangrijke en ingrijpende wijziging en een uitvoerige evaluatie waard. Er is veel verbetering opgetreden met de invoering van de WOZ. Over een aantal praktische problemen wordt echter te gemakkelijk heen gestapt. Er zijn behoorlijk wat knelpunten waarvan het de vraag is of het slechts gaat om aanloopproblemen of om problemen die na een volgende taxatie terugkeren. Leunt de regering bij haar (eenzijdige) conclusies niet louter op het rapport van de waarderingskamer, De WOZ gewaardeerd? Waarom komen de bevindingen van de deelrapporten niet even helder naar voren bij deze conclusies?

De levering en verwerking van gegevens blijft een knelpunt. Met name de Unie van waterschappen laat zich dan ook aanmerkelijk minder positief uit op dit punt dan zowel regering als VNG. Een grote gemeente als Rotterdam kon pas in de loop van 1999 de gegevens over 1997 en 1998 aan de waterschappen leveren. De waterschappen kunnen vervolgens pas later, met enige vertraging, de eigen aanslagen opleggen. Dit alles kost geld; dit probleem moet dus snel worden opgelost. De knelpunten hierbij, een tekort aan menskracht en softwareproblemen, lijken niet slechts een invoeringsprobleem.

De heer Van den Berg vond de stijging van de kosten bij dit alles buitengewoon zorgelijk. Een verdere kostenstijging wordt verwacht. Dat betekent dat, al zou het percentage voor de te betalen kosten voor de waterschappen worden verlaagd, deze waterschappen evenveel of nog meer moeten gaan betalen. Dit probleem moet op twee fronten worden aangepakt: de hoogte van de kosten en de verdeelsleutel van de kosten. Het is volstrekt duidelijk dat de huidige kostenverdeelsleutel zeer onbillijk is voor de waterschappen en uitermate ongewenste gevolgen heeft. Bij het hoogheemraadschap Schieland lopen de perceptiekosten bij de waterkeringsomslag door de kostenverdeling op tot 38%. Ook de verhouding tussen de opbrengsten en de kosten is volstrekt onevenredig. De verschuiving in kosten kan hoofdzakelijk ten koste van het rijk komen. De staatssecretaris moet op dit punt duidelijke toezeggingen doen.

Ook de waardering van de rijksmonumenten levert nog steeds een knelpunt op. Het voorstel om een functionaliteitswaarde in te voeren, is nadrukkelijk in strijd met de bedoeling van de Kamer bij de behandeling van de Wet WOZ en de motie-Kamp. Daarnaast blijft er onduidelijkheid bestaan: tal van kerkelijke gemeentes moesten in beroep gaan tegen taxaties. In alle gevallen zijn daarbij de kerken in het gelijk gesteld en is de economische waarde symbolisch op een gulden vastgesteld. Wil de staatssecretaris eraan meewerken dat het volstrekt helder is dat monumentale kerken alleen een symbolische (aanslag)waarde hebben?

De heer Van den Berg toonde zich ambivalent omtrent de voorgestelde bandbreedte. Feitelijk overbodige discussies en beroepen moeten voorkomen worden. Er is echter tevens sprake van een wezenlijke rechtsbescherming die om zorgvuldigheid vraagt. Het wegkappen van een segment uit de bedoelde discussies ligt daarmee niet direct voor de hand. Wat is de visie van de staatssecretaris hierop?

LTO Nederland en de Unie van waterschappen pleiten ervoor de voortdurende taxatie te vervangen door een eenmalige waardevaststelling met een systeem van indexering. Dit is waardevol in termen van vereenvoudiging en beperking van de bestuurslasten. Wil de staatssecretaris ingaan op dit idee?

Antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris zei de invoering van de wet en de ervaringen tot nu toe met gemengde gevoelens te waarderen. Er is sprake van een «success story» als het gaat om doelstellingen zoals duidelijkheid over de grond van voor diverse belastingen relevante waarderingen, doelmatigheid inzake de uniformering van de diverse waardebepalingen en uitwisselbaarheid van gegevens tussen overheden. Met de problemen die nog op het bordje van de overheid liggen, moet echter niet lichtvaardig worden omgesprongen. Op dit vlak wordt reeds het nodige werk verricht en bestaan ook de nodige voornemens.

Een van de grootste zorgen voor de regering hangt samen met de kosten. Het primaire probleem is de hoogte van de kosten. Daarnaast is er sprake van een reëel probleem bij de kostenverdeelsleutel. Dit laatste probleem is gemakkelijker op te lossen als het streven om de totale kosten terug te brengen succesvol is. Er bestaat echter geen volledig inzicht in de oorzaak van de kostenstijging. Het is nog niet mogelijk te onderscheiden welke factoren samenhangen met aanloopkosten en welke factoren samenhangen met een structurele onderschatting van de kosten. Wel is duidelijk dat de ontwikkeling in de sfeer van bezwaar en beroep de kosten beïnvloed. Een en ander wijst echter niet op een panklare oplossing om de kosten naar beneden te brengen. Het vermogen om deze ontwikkeling te beïnvloeden, lijkt echter cruciaal te zijn bij de gesprekken over de kostenverdeelsleutel.

De staatssecretaris memoreerde aan dat er reeds het nodige gebeurd is om de kosten te drukken. Er wordt gewerkt met genormeerde kostenvergoedingen om zicht te krijgen op de meerkosten en de oorzaken daarvan. Tevens gaat men serieus aan de slag met «benchmarking». Er blijken grote verschillen te zijn tussen de gemeentes. Samen met de betrokken partijen wordt ook gezocht naar alternatieve organisatievormen, waarbij synergie kan leiden tot kostenreductie. Deze ontwikkelingen kunnen behulpzaam zijn bij de buitengewoon moeizame discussie over de kostenverdeelsleutel. Het is duidelijk dat de waterschappen van oordeel zijn dat zij te fors aangeslagen worden. Voor deze positie kan ook enig begrip opgebracht worden. De historische totstandkoming van de verdeelsleutel laat echter zien dat het moeilijk is om een mathematische formule voor verdeling te ontwikkelen. Ook toen ging het om een politiek-bestuurlijke overeenstemming. Er bestaat het volste vertrouwen dat de partijen tot overeenstemming komen in het overleg. Voor aanpassing van de verdeelsleutel ware het echter goed als alle drie de partijen een beweging maken. Het gaat hier immers niet alleen om de belastingopbrengsten. Het kan ook gaan om complexiteit als kostenverhogende factor. Er bestaat overigens redelijk goede hoop dat de Kamer nog voor de zomer bericht zal krijgen over de voortgang. Een en ander is voor de burger overigens niet zo relevant. Die is meer gebaat bij de prioriteit de totale kosten terug te brengen.

De kosten hangen nadrukkelijk samen met de keuze van uitvoering van de Wet WOZ, bijvoorbeeld de frequentie van de waardering. Vooral met het oog op het benodigde draagvlak lijkt verandering van de frequentie niet nodig. Ook voor een goede waardebepaling voor het gebruik van de WOZ lijkt een hogere frequentie niet nodig. Er kan inderdaad op een bepaald moment een verschil ontstaan tussen de WOZ-waarde en de economische waarde. Het is echter de vraag of dit probleem wezenlijk wordt opgelost met een hogere frequentie. Bij een minder gespannen woningmarkt dalen de woningprijzen immers wellicht weer en komen zij beter in de buurt van de WOZ-waarde. Een en ander zal bovendien op korte termijn alleen maar leiden tot hogere kosten.

Over het idee om de tijdstippen van waardering te variëren, zodat de waarderingscapaciteit efficiënter kan worden gebruikt in het relevante tijdvak, is reeds bij de totstandkoming van de wet gesproken. Toen is gezegd dat dit voorstel niet verstandig is met het oog op de rechtsgelijkheid. Als overwogen wordt om de werking van de WOZ uit te breiden, waarbij primair wordt gedacht aan het successierecht, is het echter voorstelbaar dat de druk toeneemt om met een hogere frequentie te waarderen. Daarbij spelen twee afwegingen: 1. ingrijpen in het bijna afgeronde taxatieproces voor het tweede tijdvak heeft geen zin. Meer systeemgebonden beleidsopties zijn pas relevant in het derde WOZ-tijdvak. 2. gezien het aantal fictiegemeentes op dit moment moet bekeken worden of de ervaring met de taxatie in het eerste tijdvak kan leiden tot winst op het vlak van efficiency en effectiviteit.

Op het vlak van de indexatie was de staatssecretaris pessimistischer. Het is de vraag of een breed toe te passen systeem aan draagvlak wint als er een indexatiefactor wordt ingebracht bij een markt met zeer gedifferentieerde waardeontwikkelingen. De ervaringen met de ophogingspercentages in de wetsfictiegemeentes laten overigens zien dat de problemen daar zeker niet minder zijn geweest. Het nadenken over andersoortige oplossingen hoeft echter niet noodzakelijkerwijs te wachten tot het jaar 2003, het einde van het tweede tijdvak. De Kamer zal dan ook nog dit jaar een brief ontvangen met analyses op dit vlak: welke beleidsopties kunnen om welke redenen al voor het derde WOZ-tijdvak serieus worden genomen?

De staatssecretaris haalde ook de optie van de bandbreedte en de omgang met bezwaar en beroep aan. Deze mogelijkheid tot verlaging van de kosten moet in een breder verband worden geplaatst. In 7% van de gevallen blijkt bezwaar te zijn aangetekend, waarbij uiteindelijk in 0,2% beroep is ingesteld. Opvallend bij de cijfers is dat de verschillen tussen de gemeentes buitengewoon groot zijn. Alhoewel de oorzaak vooralsnog onbekend is, rijst het vermoeden dat een en ander te maken heeft met de wijze van uitvoering. Het indammen van de stroom aan bezwaar en beroep moet dan ook eerder gezocht worden in procesverbetering, waarbij het voorbeeld van goed presterende gemeentes moet worden gevolgd.

Daarnaast zijn ook nu reeds potentiële procesverbeteringen te constateren die naar verwachting het aantal gevallen van bezwaar en beroep kunnen doen verminderen: het verbeteren van het taxatieverslag en het verbeteren van de voorlichting van besluiten en verantwoordelijkheden omtrent WOZ en OZB. De staatssecretaris zet eerst in op deze punten, alvorens met gebruik van het instrument van de bandbreedte drempels op te werpen voor de burgers inzake bezwaar en beroep. Het inbouwen van drempels kan er bovendien toe leiden dat de mensen boven het bedoelde bedrag gaan zitten met hun bezwaar. De discussie over de grens van 5% maakt daarnaast duidelijk dat het moeilijk is om een drempel vast te stellen die niet als willekeurig wordt gezien. Er is tevens gerede twijfel of het instrument van een drempel toetsing aan het Europese Verdrag voor de rechten van de mens overleeft. Burgers is immers een vrije rechtsgang verzekerd. De Kamer zal hieromtrent overigens een notitie ontvangen.

Samen met minister De Vries is de staatssecretaris bezig om de transparantie van de lastenproblematiek en de lokalelastendruk bij gemeentes en provincies te verbeteren. Daar moet een forse inhaalslag worden gemaakt, mede met het oog op de benodigde helderheid voor het eventueel inzetten van additionele middelen. Het beeld moet niet alleen voor politici en bestuurders, maar ook voor de burgers meer transparant worden.

Bij de WOZ kan men een relatie leggen met de bodemsanering en een vorm van dubbele sanctie. Dit interessante punt zal worden meegenomen in de sfeer van de binnenkort te starten werkgroep vergroening. Ook op dit punt zullen de voor- en nadelen van een eventuele tegemoetkoming in kaart worden gebracht. Voorzover dat mogelijk is, zal het kabinet reeds bij de vergroeningsnotitie, die voor 1 juni zal uitkomen, op een en ander ingaan.

De staatssecretaris zei dat er over het automatisme bij het al dan niet laten doorklinken van de verhoogde WOZ-waarde bij de OZB een wetsvoorstel ligt bij de Raad van State. De kern daarvan is dat gemeentes desgewenst de tarieven zodanig kunnen differentiëren dat er geen sprake is van verhoging van de lastendruk binnen zowel de categorie woningen als niet-woningen. Bij het huurwaardeforfait is er echter, anders dan sommigen denken, geen sprake van een automatisme Dit punt wordt overigens verhelderd in een brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 11 mei 2000 (PFL 2000-429). Op basis van de huurindex wordt het huurwaardeforfait aangepast. Vervolgens wordt beleidsmatig bezien of er daarnaast nog iets met het percentage moet gebeuren. In het geval dat hogere WOZ-waarden leiden tot hogere bijtellingen in de sfeer van het huurwaardeforfait, heeft dit niet automatisch een lager percentage als gevolg. De eerder aangehaalde moties van de Kamer hebben immers vooral betrekking op het moment van invoering van de WOZ en dus niet op de daaruit volgende herwaarderingen. De staatssecretaris vond het echter nodig opnieuw naar deze problematiek te kijken. Bij behandeling van het Belastingplan 2001 zal daarom de benodigde motivering worden gegeven. Ook wordt dan ingegaan op de vraag of na de eerste ronde alles adequaat is teruggesluisd. Het kabinet is daar nu reeds van overtuigd, zeker als de toegenomen kosten van de belastingdienst daarbij worden betrokken.

Bij het oplossen van het probleem van de hoge werkdruk voor de rechterlijke macht wordt in twee richtingen gewerkt. Er wordt enerzijds gezorgd voor procesverbetering en er is anderzijds overleg geweest met minister Zalm en minister Korthals over de budgettaire vertaling van een en ander. Het hiermee gemoeide bedrag kan nog niet worden genoemd.

De staatssecretaris had goed geluisterd naar de argumenten niet mee te gaan in het voorstel van professor Stevens inzake de rijksmonumenten. Mede daarom worden de reacties op dit voorstel nog eens bekeken. De Kamer zal vervolgens van de plannen op dit vlak op de hoogte worden gesteld.

Nadere gedachtewisseling

De heer Luchtenveld (VVD) toonde zich verrast door de uitspraken van de staatssecretaris over het niet bestaan van een automatisme in de relatie tussen WOZ-waarde en huurwaardeforfait. Hierover mag geen onduidelijkheid blijven bestaan tot aan de behandeling van het Belastingplan 2001.

Mevrouw Noorman-Den Uyl (PvdA) herhaalde twee vragen over het huurwaardeforfait. Wat is bij een handhaving van het tarief de geraamde opbrengst? Op welke wijze pakt de verlaging van het genoemde tarief uit? De Kamer moet hierover nog voor de behandeling van de begroting en het Belastingplan 2001 iets horen, zeker nu er een verschil in opvatting bestaat tussen Kamer en staatssecretaris over verlaging van het WOZ-tarief.

Mevrouw Giskes (D66) vond dat een en ander behandeld moet worden in de notitie fiscale behandeling eigen huis die rond de zomer zal worden ontvangen.

De staatssecretaris herhaalde dat er sprake is van een kennelijk interpretatieverschil over de omgang met het huurwaardeforfait in het kader van de WOZ. Gezien de behoefte aan duidelijkheid op wat meer korte termijn, wordt getracht aan te haken bij de notitie fiscale behandeling eigen huis. Meer in het algemeen moet er enig begrip voor bestaan dat het niet altijd mogelijk is om relevante punten uit een gecompliceerd begrotingsproces te isoleren en naar voren te halen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Van Gijzel

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Cloe

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (RPF/GPV), Reitsma (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Zijl (PvdA), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Voûte-Droste (VVD), De Vries (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Marijnissen (SP), Kamp (VVD), Giskes (D66), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF/GPV), Bakker (D66), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Vendrik (GroenLinks), Wijn (CDA), Stroeken (CDA), Remak (VVD), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Kuijper (PvdA), Dijsselbloem (PvdA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Verburg (CDA), Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Smits (PvdA), Duijkers (PvdA), Balemans (VVD), Wilders (VVD), Van Oven (PvdA), De Wit (SP), Patijn (VVD); Schimmel (D66), Kalsbeek (PvdA), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Blok (VVD), Dankers (CDA), Rabbae (GroenLinks), Van den Akker (CDA), Hillen (CDA), Hessing (VVD), Weekers (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Timmermans (PvdA), Hindriks (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling: Leden: Schutte (RPF/GPV), Te Veldhuis (VVD), ondervoorzitter, De Cloe (PvdA), voorzitter, Van de Camp (CDA), Van den Berg (SGP), Scheltema-de Nie (D66), Van der Hoeven (CDA), Van Heemst (PvdA), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Rijpstra (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Hoekema (D66), Dankers (CDA), Cornielje (VVD), O. P. G. Vos (VVD), Rehwinkel (PvdA), Wagenaar (PvdA), Luchtenveld (VVD), De Boer (PvdA), Verburg (CDA), Rietkerk (CDA), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Duijkers (PvdA), Balemans (VVD).

Plv. leden: Rouvoet (RPF/GPV), Van Beek (VVD), Zijlstra (PvdA), Van Wijmen (CDA), Ravestein (D66), Augusteijn-Esser (D66), Balkenende (CDA), Barth (PvdA), Rabbae (GroenLinks), Cherribi (VVD), Gortzak (PvdA), Dittrich (D66), Wijn (CDA), Nicolaï (VVD), Van den Doel (VVD), Van Oven (PvdA), Apostolou (PvdA), Kuijper (PvdA), Mosterd (CDA), Eurlings (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Belinfante (PvdA), Essers (VVD).

Naar boven