26 948
Wijziging van de In- en uitvoerwet en de Wet wapens en munitie (wederuitvoer van strategische goederen)

nr. 8
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 23 november 2000

De eerste termijn van behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel is afgesloten op 26 september jongstleden. Daarbij werd het procedurebesluit genomen, behandeling in tweede termijn aan te vangen na ontvangst van een brief mijnerzijds, waarin een aantal hoofdpunten uit het debat op een rij wordt gezet. Deze brief, die ik mede namens de Minister van Justitie verstuur, ligt thans voor.

Eerst ga ik in op het voorgestelde amendement (Kamerstukken II 2000/2001, 26 948 nr. 7) en op een meld- of vergunningplicht bij zogenoemde snelle doorvoer1. Hierbij vat ik nog eens samen de overwegingen die het kabinet hebben gebracht tot de met het wetsvoorstel gekozen opzet ten aanzien van die doorvoer.

Het amendement strekt ertoe, een in het wetsvoorstel voorziene bevoegdheid tot ingrijpen in individuele gevallen te schrappen. Ik heb uiteen gezet dat het schrappen van deze bevoegdheid niet ligt in de lijn van wat kabinet en Kamer gezamenlijk nastreven. De bevoegdheid in te grijpen in individuele gevallen draagt er immers aan bij dat wordt voorkomen dat strategische goederen via Nederland hun weg vinden naar ongewenste bestemmingen. De controlemogelijkheden worden derhalve door die bevoegdheid tot ingrijpen bij snelle doorvoer vergroot.

Een algemene vergunningplicht voor langzame militaire doorvoer is reeds voorzien in het voorstel van wet. Deze zal, blijkens de toelichting, nader worden uitgewerkt in het In- en uitvoerbesluit strategische goederen. In eerste termijn ging het dan ook vooral om de behandeling van de snelle doorvoer. Hierop ga ik hieronder dan ook nader in.

Aan het wetsvoorstel ligt de gedachte ten grondslag dat de betrokken snelle goederenstromen administratief niet of onvoldoende in kaart kunnen worden gebracht om de handhaving van een eventuele meld- of vergunningplicht te kunnen waarborgen. Het gaat hierbij om een combinatie van factoren, namelijk:

– het al dan niet civiele karakter van de goederen is vaak niet snel herkenbaar (electronica; machineonderdelen);

– de aanleiding tot overheidsingrijpen zal veelal niet zijn gelegen in wat formeel over de goederenbeweging wordt meegedeeld (de eindbestemming is bij voorbeeld een andere);

– praktisch is controle op bepaalde goederenstromen niet goed mogelijk (goederen die aan boord blijven; intracommunautair verkeer).

Dit soort factoren heeft, na uitvoerig interdepartementaal beraad, ertoe geleid, dat in het wetsvoorstel gekozen is voor een ad hoc aanpak, in die zin dat de aanleiding tot ingrijpen ligt in concrete aanwijzingen dat een bepaalde goederenbeweging niet deugt.

In eerste termijn is gevraagd of deze ad hoc aanpak garandeert dat alle gevallen van ongewenste snelle doorvoer worden onderschept. Mijn antwoord was en is: neen. Uit het bovenstaande vloeit echter voort, dat een algemeen administratief stelsel van meld- of vergunningplichten evenmin garanties biedt.

Ook is gesuggereerd een onderscheid tussen, enerzijds, een meldplicht en, anderzijds, een vergunningplicht bij snelle doorvoer. Ik noemde beide in één adem. Reden hiervoor is, dat zowel een meldplicht als een vergunningplicht zal moeten kunnen worden gehandhaafd. Voor bedrijven die zich aan zo'n plicht houden, ontstaan extra administratieve lasten. Dan moet het op z'n minst ook zó zijn dat bedrijven die zich aan zo'n plicht onttrekken een gerede kans lopen, te worden opgespoord. Zoals uit de voorlaatste alinea blijkt, is dat echter niet het geval. De keuze van het kabinet voor een stelsel waarin een ad hoc mogelijkheid tot ingrijpen centraal staat, is ingegeven door de overweging, dat snelle doorvoer doorgaans alleen zal kunnen worden aangepakt op basis van concrete aanwijzingen. Op deze basis biedt de voorgestelde mogelijkheid tot ingrijpen ad hoc voor de praktijk evenveel kansen om ongewenste zendingen aan te houden als een algemene meld- en vergunningplicht.

Een algemene meld- of vergunningplicht voor snelle doorvoer is in de praktijk met andere woorden onvoldoende te handhaven. Niettemin is denkbaar dat een welomschreven vorm van meldplicht – beperkte goederenlijst in combinatie met beperkte bestemmingen – voor uitvoerende diensten hanteerbaar en wel voldoende handhaafbaar zal blijken te zijn. Het kabinet gaf aan, de door hem gekozen opzet na enige jaren te willen evalueren, om in het licht van de opgedane ervaring nadere stappen te beoordelen.

Ik ben echter bereid daarop vooruitlopend nu al de introductie van een meldplicht in overweging te nemen. Hierbij gaan mijn gedachten uit naar de goederen van de lijst die hierbij is gevoegd. Deze lijst is ontleend aan het Gemeenschappelijk optreden inzake de bijdrage van de Europese Unie aan de bestrijding van destabiliserende accumulatie en verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens (PbEG, L 009 d.d. 15 januari 1999). Bestrijding van de niet legitieme handel in kleine en lichte wapens is een, door de Kamer onderschreven, speerpunt van wapenbeheersingsbeleid. Voor deze lijst pleit voorts dat:

– het gaat om doorgaans herkenbare goederen, wat de handhaving van een meldplicht ten goede zal komen;

– het gaat om juist die goederen, die vooral bij ongeregelde conflicten, vaak in ontwikkelingslanden, een grote rol spelen;

– het gaat om goederen waarvoor een basis voor EU-samenwerking bestaat, terwijl deze goederen ook in andere fora – Wassenaar Arrangement, VN, OVSE – aan de orde zijn.

In de logica van deze opzet ligt besloten, dat bestemmingen waar geen risico van gebruik van kleine en lichte wapens in een conflict bestaat ook worden uitgesloten van de meldplicht. Dit komt overeen met de landen waarvoor de algemene vergunningplicht bij doorvoer niet zal gelden. Hierdoor zal de meldplicht waarschijnlijk beperkte, overzichtelijke en controleerbare goederenstromen via Nederland betreffen. Om het de douane mogelijk te maken meldingen van deze goederenlijst te controleren, zal de melding moeten geschieden bij, of nog liever vóór binnenkomst van schepen of vliegtuigen van buiten de EU. Dit zal overigens een last op de aangevers leggen. Graag zou ik met de Kamer tijdens de vervolgtermijn over dit alternatief van gedachten wisselen. Indien hierover overeenstemming met de Kamer kan worden bereikt, zal ik een nota van wijziging op het wetsvoorstel indienen dat invoering van een dergelijke meldplicht mogelijk maakt.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. Ybema


XNoot
1

Snelle doorvoer betreft doorvoer van goederen die (zeer) kortstondig Nederland aandoen en geen noemenswaardige bewerking ondergaan. Dit in tegenstelling tot langzame doorvoer, waarmee doorvoer bedoeld wordt van goederen die alhier enige tijd verblijven of een economisch relevante bewerking ondergaan.

Naar boven