26 948
Wijziging van de In- en uitvoerwet en de Wet wapens en munitie (wederuitvoer van strategische goederen)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 2 maart 2000

De vaste commissie voor Economische Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek naar bovengenoemd wetsvoorstel heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Als de regering de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig heeft beantwoord acht zij de plenaire behandeling genoegzaam voorbereid.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. De wijze waarop de regering in dit wetsvoorstel uitvoering heeft gegeven aan de motie Van den Doel/Apostolou had hun bijzondere belangstelling. Deze leden waren er niet geheel van overtuigd dat het onderhavige wetsvoorstel een daadwerkelijke aanscherping van het bestaande regime voor de doorvoer van strategische goederen inhoudt.

Kan de regering uiteenzetten hoe de huidige praktijk van de doorvoer van strategische goederen er uitziet en wat er in deze praktijk zal veranderen zodra het voorliggende wetsvoorstel in werking gaat treden? Welke regels gelden nu voor de doorvoer van militaire goederen die in Nederland enigerlei behandeling ondergaan of voor langere tijd in douane-entrepot worden opgeslagen? Is het niet zo dat op dit moment de termijnen voor een vergunningplicht gesteld zijn op 7 dagen bij aanvoer over land of door de lucht en op 14 dagen bij aanvoer over zee? Indien dit het geval is, is dan het huidige doorvoerregime strenger dan het voorgestelde in dit wetsvoorstel? Kan dan wel gesproken worden over een aanscherping?

De leden van de fractie van de PvdA menen dat het voorliggende wetsvoorstel daadwerkelijk een bijdrage moet zijn aan de intensievere controle van wapentransporten via land, lucht en zee. Zij hebben dan ook een aantal vragen en opmerkingen naar aanleiding van de memorie van toelichting.

De leden van de fractie van de PvdA willen graag nader uitleg hebben over de gebezigde terminologie van «wederuitvoer van goederen». Gaat het hier om strategische goederen die in Nederland zijn ingevoerd voor reparatie en opnieuw worden uitgevoerd? Welke andere vormen van uit- en doorvoer vallen onder de term «wederuitvoer»? Is de term «doorvoer» niet duidelijker als aanduiding van de transporten afkomstig uit andere landen en die via Nederland hun bestemming bereiken?

Wat is de reikwijdte van de term «wederuitvoer» of doorvoer? Is het transport van een zending strategische goederen afkomstig uit bijv. Frankrijk, via de haven van Rotterdam, met bestemming Burundi een vorm van doorvoer die onder deze wet valt? Over welke handelingsmogelijkheden beschikken de Nederlandse autoriteiten om een dergelijke zending, die bijv. uit kleine wapens bestaat, tegen te houden?

In een artikel in Elsevier van 6-12-1997 wordt melding gemaakt van doorvoer van wapens en munitie via Schiphol naar bestemmingen zoals Kenia, Siërra Leone, Tanzania, Nigeria, China, Israël, Libanon etc. Zullen in de toekomst dergelijke transporten naar spanningsgebieden tegengehouden kunnen worden?

Wat gebeurt er wanneer een schip in de Noordzee vanwege slechte weersomstandigheden de haven van Rotterdam aandoet en daarbij wordt gesignaleerd dat het strategische goederen vervoert bestemd voor een land waarvoor een internationaal wapenembargo geldt? Wordt deze lading met militaire goederen tegengehouden? In de memorie van toelichting wordt gesteld dat artikel 2a vierde lid met zich meebrengt dat geen algemene vergunningplicht geldt voor strategische goederen die niet enige tijd binnen de grenzen van Nederland verblijven of alhier een economische relevante bewerking ondergaan. Wel brengt dit artikel met zich mee dat bij ministeriële beschikking alsnog een vergunningplicht in het leven geroepen kan worden. Kunt u aan de hand van voorbeelden de situaties illustreren waarvoor deze vergunningplicht in het leven zou kunnen worden geroepen (in de memorie van toelichting worden genoemd: de «klassieke doorvoer», de wederuitvoer na tijdelijke opslag, de wederuitvoer na minder langdurige opslag in entrepot en de wederuitvoer na extern communautair douanevervoer)?

De leden van de fractie van de PvdA zouden graag aan de hand van een tweetal voorbeelden die in de actualiteit zijn geweest de werking van artikel 2a lid 4 geïllustreerd willen zien.

Zou op grond van dit artikel de lading van het El Al-toestel van de Bijlmerramp toestemming krijgen te worden doorgevoerd, indien deze lading uit strategische goederen bestond? Op welke wijze zal op grond van deze wet de melding van de lading van een vliegtuig bestaande uit wapens en munitie worden gemeld? Is deze melding verplicht? Bestaat er verschil tussen militaire vluchten met strategische goederen en civiele vluchten met strategische goederen? Zo ja, wat is het verschil?

Zou de doorvoer van militaire goederen afkomstig uit Duitsland en bestemd voor Eritrea per trein via Nederland naar de haven van Antwerpen worden vervoerd zonder enige controle? Welke mogelijkheden schept het voorliggende wetsvoorstel om dergelijke transporten naar landen waarvoor een internationaal wapenembargo geldt tegen te houden?

Deze leden hadden ook vragen over de afschaffing van de consentplicht voor uit- en doorvoer. Dient, aldus deze leden, niet een onderscheid te worden gemaakt tussen uit- en doorvoer van wapens van particuliere bezitters en handelstransporten? Zal de consentplicht niet moeten blijven bestaan voor de uitvoer van een wapen door een particulier bezitter? Begrijpen deze leden het voorts goed dat de voorgestelde afschaffing van de consentplicht niet zozeer een afschaffing is, maar meer een andere vorm van afgifte van consenten door de Belastingdienst/Douane centrale dienst (de «één-loket-gedachte»)? Wil de regering op deze vragen een verduidelijking geven?

De regering verwacht, na inwerkingtreding van deze wet, tal van nieuwe accenten bij de controle op doorvoer en wederuitvoer van strategische goederen. Risicoanalyse zal geïntensiveerd worden, de inlichtingendiensten zullen hun aandacht voor internationale goederenbewegingen op dit gebied verhogen en de samenwerking tussen betrokken instanties zal een impuls krijgen.

De leden van de fractie van de PvdA zouden willen vernemen hoe de feitelijke situatie op dit moment eruit ziet met betrekking tot de bovengenoemde punten. Werken de betrokken diensten niet voldoende met elkaar? Zo niet, waarom niet? Risicoanalyse vindt ook nu plaats. Welke resultaten worden daarmee geboekt? Zijn er voorbeelden te noemen van werk van de inlichtingendiensten over strategische goederenbewegingen die geleid hebben tot resultaten? Op welke wijze denkt de regering de prioriteit voor de uit- en doorvoer van strategische goederen vorm te geven? Welke maatregelen zullen er worden genomen? Zijn daaraan ook financiële consequenties verbonden? Zo ja, welke?

Tenslotte vragen deze leden of de afwijking van de formulering van de motie Van den Doel/Apostolou recht doet aan de intentie van deze wetswijziging. Het gaat erom dat wapens en munitie en andere strategische goederen niet via het Nederlands grondgebied hun bestemming vinden naar landen die mensenrechten schenden, verwikkeld zijn in gewelddadige conflicten en deze strategische goederen juist daarvoor gebruiken en inzetten. Wat is erop tegen dat voor deze situatie een vergunningplicht voor doorvoer bestaat? Belangrijk vinden deze leden dat een meldingsplicht strikt wordt gehandhaafd. Kan de regering reageren op de vergelijking die gemaakt wordt met de doorvoer van exotische diersoorten? Waarom kan deze nauwlettend worden gevolgd en de doorvoer van wapens en munitie niet? De leden van de fractie van de PvdA willen graag een uitvoerige uiteenzetting en argumentatie van de regering op deze vragen zien.

Kan de regering kort en duidelijk aangeven hoe op grond van het voorliggende wetsvoorstel wordt voorkomen dat doorvoer van strategische goederen plaatsvindt naar landen die op een embargolijst (VN of EU) staan? De leden van de fractie van de VVD willen gaarne weten waarom de regering geen algemene meldingsplicht invoert voor de export, wederuitvoer en doorvoer van strategische goederen? Is dat op basis van vrachtbrieven eenvoudig te regelen? Waarom voert de regering geen algemene vergunningplicht in voor de export, wederuitvoer en doorvoer van strategische goederen, gecombineerd met een regeling voor vrijstellingen en ontheffingen daarvan?

Kan de regering aangeven hoe inmiddels inhoud en vorm is gegeven aan de toegezegde aanscherping van de uitvoering van bestaande controlemogelijkheden met betrekking tot de export, wederuitvoer en doorvoer van strategische goederen?

Hoe is de doorvoer van strategische goederen in andere EU-lidstaten geregeld? Verdient het geen aanbeveling deze aangelegenheid uniform te regelen in de EU-lidstaten, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Waarom bezigt de In-en uitvoerwet niet de term «doorvoer» naast die van «wederuitvoer»? Waarom gaat dit onderscheid wel gemaakt worden in het Uitvoerbesluit strategische goederen 1963, tussen «goederen die gedurende enige tijd binnen de grenzen van Nederland verblijven of alhier een economisch relevante bewerking ondergaan» (c.q. wederuitvoer) en «klassieke doorvoer, de wederuitvoer na tijdelijke opslag, de wederuitvoer na minder langdurige opslag in entrepot en de wederuitvoer na extern communautair douanevervoer» (c.q. doorvoer) zonder dat de termen «wederuitvoer» en «doorvoer» daarvoor worden gehanteerd? Is dat niet nodeloos ingewikkeld en verwarrend? Verdient het geen aanbeveling dit onderscheid tussen wederuitvoer en doorvoer ook te maken in de In-en uitvoerwet evenals in het Communautair douanewetboek (CDW), zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel ter zake, dat een uitvloeisel is van een afspraak uit het regeeraccoord die voorziet in een scherper toezicht op de doorvoer van strategische goederen. Na lezing van de desbetreffende stukken vragen deze leden aan de regering of er in de praktijk van de doorvoer van strategische goederen veel zal veranderen. Zodra immers ingevoerde goederen een of andere vorm van bewerking zijn ondergaan of gedurende langere tijd in opslag zijn, vallen zij onder het regime van de uitvoervergunningen van strategische goederen. Bij de klassieke doorvoer, zeker als deze afkomstig is uit landen behorende tot het NAVO-gebied en andere landen zoals Australië en Nieuw Zeeland, is ook in de nieuwe wetgeving de facto geen sprake van een verscherpt toezicht. Deelt de regering deze opvatting?

Is het juist dat de Wapen en Munitiewet alleen moest worden veranderd teneinde de verscherping van het toezicht binnen de bandbreedte van de Europese richtlijnen te houden? Ware het niet beter geweest de Europese richtlijnen te verscherpen zodat als gevolg van de Nederlandse wetswijziging verplaatsing van de doorvoer niet zal plaatsvinden (b.v. niet over Schiphol maar over Frankfurt)? Kan de regering, zo vragen de leden van de CDA-fractie, aan de hand van concrete voorbeelden aangeven in welke gevallen zij gebruik zal maken van het instellen van ad hoc vergunningen voor doorvoer?

Tenslotte zijn de leden van de CDA-fractie geïnteresseerd in de vraag hoe en in welke mate het voorgestelde nieuwe regime invloed zal hebben op dat deel van de Nederlandse industrie dat betrokken is bij de voortbrenging van strategische goederen. Indien die invloed afwezig is, mag dan worden geconcludeerd dat alleen de transportsector eniger mate schade zou kunnen ondervinden?

De leden van de Groenlinks-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van bovengenoemd wetsvoorstel. Zij kunnen zich er echter niet in vinden dat de door de regering voorgestelde regeling afwijkt van de formulering van de in april 1998 aangenomen motie-Van den Doel/Apostolou (kamerstuk II 1997/1998, 22 054, nr. 34), waarin werd gevraagd doorvoer op dezelfde wijze te behandelen als uitvoer van strategische goederen. Met het voorstel van de regering wordt niet tegemoet gekomen aan de hierboven aangehaalde motie.

Deze leden maken zich zorgen over de ongecontroleerde doorvoer naar derde landen van strategische goederen. Gebleken is dat er bijvoorbeeld via de luchthaven Schiphol c.q. de havens sprake is van ongecontroleerde doorvoer naar derde landen. Juist de controle op doorvoer van strategische goederen naar derde landen is van belang, omdat Nederland vrijwel niet weet naar welk land de strategische goederen vervoerd worden. Dit bemoeilijkt de naleving van diverse internationale verdragen. Aangezien Nederland partner is van internationale verdragen is het noodzakelijk doorvoer van strategische goederen op dezelfde wijze te behandelen als uitvoer van strategische goederen. De leden van de GroenLinks-fractie verzoeken de regering dan ook dit hiaat in de wetgeving te corrigeren.

De leden van de fracties van RPF en GPV hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel, waarmee wordt beoogd het bestaande regime voor de doorvoer van strategische goederen aan te scherpen. De leden van deze fracties vragen de regering nader in te gaan op de aanleiding van deze aanscherping. In hoeverre speelt de motie-Van den Doel-Apostolou (kamerstuk 22 054 nr. 34) een rol in het besluit om tot een aanscherping te komen? Is een dergelijke aanscherping doorgevoerd in landen als het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België en Frankrijk? Zo nee, waarom niet?

Het wetsvoorstel beoogt regulering van de wederuitvoer van strategische goederen, dat wil zeggen van militaire goederen en goederen die zowel civiel als militair worden gebruikt. In dit kader wordt een algemene vergunningsplicht ingesteld. Deze vergunningsplicht komt neer op een verbod tenzij een vergunning is verleend, dat alleen geldt ingeval de weder uit te voeren goederen enige tijd in Nederland verblijven of hier een economisch relevante bewerking ondergaan. De leden van de fracties van RPF en GPV vragen wat onder een economische relevante bewerking wordt verstaan. Waarom is het «redelijk» de algemene vergunningsplicht te beperken tot deze categorie strategische goederen? Wat te doen als de transactie wel vanuit Nederland geregeld en afgerekend wordt, maar de goederen niet voor of vanaf Nederlands grondgebied in transport komen? Hoe zal de regering met dergelijke situaties omgaan?

Deze leden constateren dat een aantal landen (EU- en NAVO-lidstaten) wordt uitgezonderd van de algemene vergunninglicht bij wederuitvoer van militaire goederen. Geldt dit ook voor de landen, die tot de Europese Economische Ruimte behoren en geen lid van de NAVO zijn? In hoeverre past het uitzonderen van deze landen in het tegengaan van de proliferatie van c.q. doorvoer van chemische en biologische wapens?

De leden van de fracties van RPF en GPV vragen of de consequenties ten aanzien van de handhaving in beeld te brengen zijn. Wie draagt de kosten van de verhoogde attentie? Zullen als gevolg van de aanscherping meer menskracht van de douane worden ingezet?

De voorzitter van de commissie,

Biesheuvel

De griffier van de commissie,

Tielens-Tripels


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Rabbae (GL), Hessing (VVD), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), M. B. Vos (GL), Van Zuijlen (PvdA), Augusteijn-Esser (D66), Hofstra (VVD), Van Walsem (D66), Wagenaar (PvdA), Stroeken (CDA), De Boer (PvdA), Van den Akker (CDA), Geluk (VVD), Verburg (CDA), Bos (PvdA), Blok (VVD), Hindriks (PvdA).

Plv. leden: Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Wijn (CDA), Klein Molekamp (VVD), Vendrik (GL), Kamp (VVD), Van den Berg (SGP), Poppe (SP), Kuijper (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Van der Steenhoven (GL), Schoenmakers (PvdA), Bakker (D66), Van Baalen (VVD), Schimmel (D66), Herrebrugh (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Smits (PvdA), De Haan (CDA), Van Beek (VVD), Schreijer-Pierik (CDA), Koenders (PvdA), Udo (VVD), Hamer (PvdA).

Naar boven