26 947
Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (arbeidsvoorwaarden sector Rechterlijke Macht 1997/99)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State)

1. Algemeen

Dit wetsvoorstel strekt in hoofdzaak tot formalisering van de onderdelen van het op 23 oktober 1997 in het Sectoroverleg Rechterlijke Macht met de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak gesloten Akkoord arbeidsvoorwaarden 1997–1999 sector Rechterlijke Macht die formele wetgeving vereisen. De artikelen I, onderdelen B, C, D, E, F en G, III, IV en V van het onderhavige wetsvoorstel hebben hierop betrekking. Het bedoelde akkoord is als bijlage aan deze memorie van toelichting gehecht. Wat het ouderschapsverlof voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding betreft is aanleiding gezien om de artikelen waarin dit wordt geregeld nog nader te wijzigen. Voor de onderdelen van het akkoord die regelgeving op het niveau van een algemene maatregel van bestuur vergen, is een koninklijk besluit ontworpen.

Daarnaast bevat dit wetsvoorstel nog enkele wijzigingen die niet zozeer samenhangen met hetgeen is opgenomen in het Akkoord arbeidsvoorwaarden 1997–1999 sector Rechterlijke Macht (hierna: Akkoord),1 maar ertoe strekken om in de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) een onjuiste verwijzing te corrigeren en een bij een eerdere gelegenheid ten onrechte ongedaan gemaakte wijziging alsnog door te voeren. Ook wordt een onjuiste verwijzing in de Ambtenarenwet gecorrigeerd. Verwezen wordt naar de toelichtingen bij de artikelen I, onderdelen A en H, en II.

De dekking van de aan het onderhavige wetsvoorstel verbonden kosten wordt enerzijds gevonden in de voor de arbeidsvoorwaarden centraal beschikbare middelen en anderzijds door herschikking binnen de voor de rechterlijke organisatie beschikbare budgetten.

2. Artikelsgewijs

Artikel I

A

Vanwege artikel III van de Wet van 26 februari 1996 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie en andere wetten in verband met de opheffing van de functie verkeersschout (Stb. 155), welke met ingang van 1 augustus 1996 in werking is getreden (Stb. 1996, 371), is de verwijzing naar het ambt van verkeersschout in het toenmalige artikel 1, eerste lid, van de Wrra, regelende de indeling van rechterlijke ambtenaren in salariscategorieën, geschrapt. De nog fungerende verkeersschouten zijn met ingang van 1 augustus 1996 van rechtswege benoemd tot substituut-officieren van justitie met een tot het verkeersrecht beperkte bevoegdheid. Met ingang van 1 januari 1997 is de verwijzing naar het ambt van verkeersschout echter abusievelijk weer opgedoken in artikel 7, eerste lid, van de Wrra, waarin de indeling van rechterlijke ambtenaren in salariscategorieën vanaf laatstgemelde datum is geregeld. Zie de Wet van 29 november 1996 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten (aanvulling van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren met onder meer de onderwerpen omvang van de taak, arbeidstijd, vakantie en verlof) (Stb. 590). Deze verwij-zing naar het (niet meer bestaande) ambt van verkeersschout wordt nu geschrapt.

B, C en D

De salarissen van de rechterlijke ambtenaren en de rechterlijke ambtenaren in opleiding worden volgens onderdeel 2.1 van het Akkoord structureel verhoogd met 2,8% per 1 mei 1997 en met 2,4% per 1 juli 1998. Dit leidt tot de in de onderdelen B en D voorgestelde wijzigingen van de in artikel 7, tweede lid, van de Wrra bedoelde bijlage. Onderdeel C betreft de wijziging van diezelfde bijlage per 1 januari 1998 in verband met de blijkens de eerste alinea van onderdeel 2.4 van het Akkoord afgesproken herstructurering van salariscategorie 9. Deze herstructurering behelst het invoegen van een extra trede tussen het aanvangssalaris en de daaropvolgende trede alsmede het met een trede verhogen van het maximum van de schaal. De herstructurering is vanzelfsprekend ook verwerkt in de in onderdeel D voorgestelde wijziging. Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat deze salariswijzigingen ook gelden voor degenen die bij de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven, de Tariefcommissie en het College van beroep studiefinanciering een rechterlijk ambt of het ambt van gerechtsauditeur of griffier vervullen, aangezien artikel 7 van de Wrra op hen van overeenkomstige toepassing is. Deze overeenkomstige toepassing geldt overigens ook voor de hierna volgende voorgestelde wij-zigingen van Wrra-artikelen.

E

In het nieuwe artikel 27a van de Wrra is voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding geregeld dat zij in beperkte mate vakantiedagen kunnen afkopen, dat wil zeggen met recht op een financiële vergoeding de aanspraak op vakantie kunnen laten verlagen. Dit artikel betreft de uitwerking van het eerste gedeelte van onderdeel 2.7 van het Akkoord. Voor de redactie van artikel 27a van de Wrra is voorzover mogelijk aangesloten bij die van artikel 22, twaalfde tot en met veertiende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), waarin dezelfde materie is geregeld voor bijvoorbeeld het ondersteunend personeel bij de gerechten en de parketten. Ook de inhoud van artikel 27a komt in grote lijnen overeen met die van artikel 22, twaalfde tot en met veertiende lid, voormeld. Kortheidshalve wordt hier dan ook verwezen naar de toelichting op de laatstbedoelde artikelleden en de toelichting op het onderwerp afkoop vakantie-uren, zoals opgenomen in de nota van toelichting bij het Besluit van 4 december 1997, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 1997–1999 (Stb. 655). De datum waarvoor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding hun aanvragen moeten indienen wordt door de minister vastgesteld; op de voor die datum ingediende aanvragen wordt beslist door de functionele autoriteiten.

F en G

Volgens onderdeel 3.2. van het Akkoord wordt de regeling van het ouderschapsverlof voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding op een drietal punten aangepast. Deze aanpassingen zijn nader uitgewerkt in de hier voorgestelde wijziging van artikel 37 van de Wrra. Het betreft hier een verruiming van de mogelijkheden om gebruik te maken van de regeling van het ouderschapsverlof alsmede een versoepeling met betrekking tot de verplichting tot terugbetaling van bezoldiging bij een beëindiging van de aanstelling tijdens of binnen een jaar na de verlofperiode. Daarnaast behelst de wijziging van artikel 37 van de Wrra nog drie andere aanpassingen: a. het nieuwe derde lid voorziet in een peildatum voor het vaststellen van de verlofaanspraak van een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, b. in dat nieuwe derde lid wordt geregeld dat en hoe het verlof opnieuw wordt vastgesteld indien de arbeidsduur van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding gedurende de verlofperiode wijzigt, en c. de beperking van de duur van het ouderschapsverlof tot een jaar vervalt. Met al deze wijzigingen wordt aangesloten bij de inhoud per 1 juli 1997 van artikel 33g van het ARAR, in welk artikel voor de burgerlijke rijksambtenaren het ouderschapsverlof is geregeld. Tenslotte is ertoe overgegaan om de redactie van de artikelen 37 en 38 van de Wrra zo veel mogelijk in overeenstemming te brengen met die van het per 1 juli 1997 geldende artikel 644 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (waarin het ouderschapsverlof voor werknemers is geregeld). Deze aanpassingen komen grotendeels overeen met de eveneens hierdoor ingegeven redactionele aanpassingen van artikel 33g van het ARAR per 1 juli 1997. Voor een nadere toelichting op de voorgestelde wijziging van de artikelen 37 en 38 wordt, gelet op het voorgaande, verwezen naar de toelichting op de wijziging van artikel 33g van het ARAR alsmede de toelichting op het onderwerp ouderschapsverlof, zoals opgenomen in de hierboven al aangehaalde nota van toelichting bij het Besluit van 4 december 1997, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 1997–1999 (Stb. 655).

H

De wijziging in artikel 53, eerste lid, van de Wrra betreft de correctie van een tweetal onjuiste verwijzingen.

Artikel II

In artikel 2, tweede lid, van de Ambtenarenwet, zoals dat is komen luiden vanwege de Wet van 19 april 1999 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, het Wetboek van Strafvordering, de Politiewet 1993 en andere wetten (reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket) (Stb. 194), wordt melding gemaakt van «rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 145 van de Wet op de rechterlijke organisatie». Artikel 145 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft echter betrekking op rechterlijke ambtenaren in opleiding. De verwijzing in artikel 2, tweede lid, voormeld wordt daarom gecorrigeerd.

Artikelen III, IV en V

Met ingang van 1 januari 1998 wordt salariscategorie 9, de salarisschaal voor rechters in arrondissementsrechtbanken en officieren van justitie, geherstructureerd; zie hierboven de toelichting bij artikel I, onderdeel C. In onderdeel 2.4, tweede tot en met vierde alinea, van het Akkoord is in verband met deze herstructurering een overgangsregeling getroffen voor degenen die voorafgaand aan de datum van 1 januari 1998 reeds als rechter of officier zijn benoemd dan wel als rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding voor een dergelijk ambt in opleiding zijn. Deze regeling zorgt ervoor dat de bestaande vooruitzichten van bedoelde rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding met betrekking tot de termijn waarbinnen zij in salariscategorie 9 in het genot komen van het salaris dat tot 1 januari 1998 aan de tweede trede was verbonden, zeker worden gesteld. Voorts voorziet de regeling erin dat rechterlijke ambtenaren die voor 1 januari 1998 reeds het maximum salaris in salariscategorie 9 hadden bereikt, direct voor het nieuwe maximum salaris in aanmerking komen. Een en ander geldt ook voor de plaatsvervangers die krachtens artikel 9, eerste en derde lid, van de Wrra een zelfde salaris genieten als een rechter in een arrondissementsrechtbank of een officier van justitie. De overgangsregeling heeft haar uitwerking gekregen in de artikelen III, IV en V van dit wetsvoorstel. Het in deze artikelen bepaalde geldt ook voor de (plaatsvervangende) leden van het College van beroep studiefinanciering en voor degenen die bij dit college voor een dergelijk ambt in opleiding zijn. Voor wat hun bezoldiging betreft zijn de (plaatsvervangende) leden van het College van beroep studiefinanciering namelijk ingevolge artikel 112, eerste lid, van de Wet op de studiefinanciering gelijk gesteld met rechters (en rechters-plaatsvervangers) in een arrondissementsrechtbank.

Artikel VI

Aan de artikelen van dit wetsvoorstel die een uitwerking vormen van onderdelen van het Akkoord wordt terugwerkende kracht verleend tot de tijdstippen met ingang waarvan het bepaalde in die onderdelen volgens het Akkoord werking moeten hebben.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven