26 943
Wijziging van enige wetten teneinde de aanspraak jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen afhankelijk te maken van het in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens opgenomen gegeven omtrent het adres van een ingezetene

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 8 september 2000

Met genoegen hebben wij kennis genomen van het overwegend instemmende verslag dat de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft uitgebracht. Het doel van het wetsvoorstel, een bijdrage te leveren aan de fraudebestrijding door de betrouwbaarheid van het adresgegeven in de GBA te vergroten en het vergroten van het belang van de burger bij een correcte inschrijving in de basisadministratie, werd door de fracties van PvdA, VVD, CDA en D66 onderschreven. Op onderdelen leefden er evenwel nog enkele vragen die wij hierna beantwoorden.

1. Algemeen

De leden van de PvdA-fractie vroegen zich af of de voorgestelde wijziging van onder meer de Algemene bijstandswet zich wel verhoudt met de uitgangspunten daarvan, inhoudende dat de datum van aanvraag bepalend is voor de ingangsdatum van het ontstaan van het recht op uitkering. Met name bij binnengemeentelijke verhuizingen kan dit een rol spelen.

Het is juist dat het recht op bijstand ontstaat op de datum dat een aanvraag voor bijstand wordt ingediend en op dat moment aan alle voorwaarden op dat recht op bijstand wordt voldaan. In het geval dat iemand zich niet tijdig in of uit laat schrijven in de GBA, kan op grond van de in het voorliggende wetsontwerp vervatte regeling een hersteltermijn gegeven worden om de discrepantie te herstellen. Na herstel van de discrepantie in de GBA kan de uitkering betaald worden vanaf de datum van aanvraag. Indien de afwijking in de GBA redelijkerwijs geen gevolgen kan hebben voor het recht op en de hoogte van bijstand wordt de uitkering niet opgeschort. Een opschorting van de uitkering is evenmin mogelijk als de cliënt redelijkerwijs van de afwijking geen verwijt kan worden gemaakt.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het niet voldoen aan de bepalingen van deze nieuwe wetsartikelen ook kan leiden tot een uitbreiding van de grondslag van toepassing van de Wet boeten en maatregelen.

Indien dat het geval is vroegen zij in welke wet of regeling en voor welke boetebedragen het niet voldoen aan de uit dit wetsvoorstel voortvloeiende verplichtingen kan leiden tot de oplegging van een boete of maatregel, anders dan de in dit wetsvoorstel genoemde maatregel. Ook de leden van de fractie van D66 vroegen naar de verhouding van dit wetsvoorstel tot voornoemde wet.

Het voorliggende wetsvoorstel leidt niet tot een uitbreiding van de grondslag van toepassing van de Wet boeten, maatregelen, terug- en invordering (hierna: Wet BMTI). De Wet BMTI voorziet in een mogelijkheid van administratieve boete-oplegging in geval door de belanghebbende niet wordt voldaan aan de in de wet neergelegde informatieverplichtingen. Indien de belanghebbende naar waarheid zijn actuele adresgegevens heeft verstrekt is er op grond van de Wet BMTI geen enkele aanleiding om een administratieve boete op te leggen, ook niet wanneer er een discrepantie met de GBA-gegevens wordt geconstateerd die achteraf, door aanpassing van de GBA-inschrijving, wordt rechtgezet. Het wetsontwerp biedt geen basis voor andere sanctionering dan opschorting, dus ook niet voor genoemde boetes of maatregelen.

De leden van de PvdA-fractie gaven te kennen dat het niet voor elke wet afzonderlijk duidelijk is wat precies de sanctie is indien men niet voldoet aan de verplichting tot juiste inschrijving. Leidt dat tot het opschorten van het recht op uitkering met herleving van het recht op de oorspronkelijke aanvraagdatum, verstrekking of voorziening, of kan het recht pas ingaan na een juiste inschrijving en is dan de datum van inschrijving in de GBA de ingangsdatum van het recht? Gaat het om opschorting van de aanvraag, opschorting van het recht, opschorting van de beschikking op het recht of opschorting van de uitbetaling? Ook vroegen deze leden of de regering voor elke wet afzonderlijk kan aangeven wanneer en waarom welke regeling geldt.

Conform het nieuwe artikel 69a in de Algemene Bijstandswet vindt een opschorting plaats van het rechtop bijstand indien bij de beoordeling van het door een belanghebbende verstrekte adres van hemzelf, van zijn echtgenoot of van een kind blijkt dat dit afwijkt van het adres waaronder de betrokkene in de GBA staat ingeschreven. Deze opschorting wordt beëindigd bij herstel van deze afwijking. Bij niet-herstel herziet het college van burgemeester en wethouders het besluit tot toekenning van de bijstand dan wel wordt het besluit ingetrokken en vervalt daarmee het recht met ingang van dag waarop het recht op bijstand was opgeschort. Ook het nieuwe artikel 17a in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers regelt dat het recht op uitkering wordt opgeschort indien er een discrepantie wordt geconstateerd tussen de door de aanvrager verstrekte adresgegevens en de in de GBA opgenomen adresgegevens. De opschorting wordt beëindigd bij herstel van de discrepantie. Bij niet-herstel herziet het college van burgemeester en wethouders het besluit tot toekenning van de uitkering of trekken zij dit in met ingang van dag waarop het recht op uitkering was opgeschort. Het voorgestelde artikel 15b in de Toeslagenwet regelt opschorting van de betaling van de toeslag indien blijkt dat de door de toeslaggerechtigde verstrekte adresgegevens afwijken van de adresgegevens in de GBA. De opschorting van de betaling wordt beëindigd zodra het aan het Landelijk instituut sociale verzekeringen gebleken is dat de afwijking niet meer bestaat. Het voorgestelde artikel 46a in de Algemene nabestaandenwet regelt opschorting van de betaling van de uitkering indien blijkt dat de door de nabestaande verstrekte adresgegevens afwijken van de adresgegevens in de GBA. De opschorting van de betaling wordt beëindigd zodra het aan de Sociale Verzekeringsbank gebleken is dat de afwijking niet meer bestaat. Het nieuwe artikel 19a in de Algemene Kinderbijslagwet regelt opschorting van de betaling van de kinderbijslag indien blijkt dat de door de verzekerde verstrekte adresgegevens afwijken van de adresgegevens in de GBA. De opschorting van de betaling van de kinderbijslag wordt beëindigd zodra het aan de Sociale Verzekeringsbank gebleken is dat de afwijking niet meer bestaat. Het voorgestelde nieuwe artikel 19a in de Algemene Ouderdomswet regelt opschorting van de betaling van de uitkering indien blijkt dat de door de pensioengerechtigde verstrekte adresgegevens afwijken van de adresgegevens in de GBA. De opschorting van de betaling van de uitkering wordt beëindigd zodra het aan de Sociale Verzekeringsbank gebleken is dat de afwijking niet meer bestaat. Het voorgestelde nieuwe artikel 5, zesde lid, van de Ziekenfondswet regelt dat inschrijving als medeverzekerde bij het ziekenfonds niet plaatsvindt, als blijkt dat deze persoon volgens de in de GBA opgenomen gegevens niet op hetzelfde adres woont als de hoofdverzekerde. Het recht op verstrekking ingevolge de Ziekenfondswet ontstaat als blijkt dat de hoofdverzekerde en aanvrager beiden op het juiste en hetzelfde adres wonen en als zodanig bij het ziekenfonds zijn ingeschreven. De wijzigingen van resp. artikel 30 en artikel 35 van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 voorzien erin dat na aanvraag voor toekenning van een periodieke uitkering, toeslag, vergoeding of tegemoetkoming er geen recht wordt toegekend dan nadat is gebleken dat de door de aanvrager verstrekte adresgegevens overeenstemmen met de adresgegevens in de GBA. De voorgestelde wijziging van artikel 25, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand regelt dat er geen recht wordt toegekend c.q. geen aanspraak kan worden gemaakt op een voorziening van de Wet op de rechtsbijstand indien het adres waarop de burger in de GBA staat ingeschreven afwijkt van het op de (toevoegings)aanvraag van de rechtzoekende vermelde adres. Hierbij wordt overigens gewezen op de in de memorie van toelichting bij artikel XI van dit wetsvoorstel beschreven uitzonderingssituaties. Het nieuwe artikel 4 van de Wet op de studiefinanciering regelt dat indien bij controle blijkt dat het opgegeven adres van de uitwonende studerende bij de Informatie Beheer Groep anders luidt dan het adres in de GBA, de studerende zijn uitwonendebeurs verliest en in de plaats daarvan een beurs ontvangt voor een thuiswonende studerende, met ingang van de maand waarin de afwijkende adresgegevens zijn ontstaan. Een zelfde regeling is opgenomen met betrekking tot de basistoelage in het voorgestelde nieuwe artikel 20a in de Wet tegemoetkoming studiekosten. Overigens vervalt per 1 september 2000 de Wet op de studiefinanciering en wordt deze wet vervangen door de Wet op de studiefinanciering 2000. In de bij deze nota naar aanleiding van het verslag gevoegde nota van wijziging wordt de wijziging van eerstgenoemde naar laatstgenoemde wet overgebracht.

Deze leden vroegen naar de gevolgen van deze wetswijzigingen voor dak- en thuislozen. Ook de leden van de VVD-fractie vroegen de regering in te gaan op de positie van dak-en thuislozen, die in dit wetsvoorstel wel recht op een ABW-uitkering hebben.

Iedereen die zich voor langere tijd rechtmatig in Nederland bevindt, heeft de verplichting zich in te laten schrijven in de gemeentelijke basisadministratie. Onder het daarbij op te geven «adres» wordt krachtens de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens verstaan, bij het ontbreken van een woonadres dan wel voer- of vaartuig met vaste stand- of ligplaats, het adres waar betrokkene naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten indien er sprake is van meerdere adressen (artikel 1, sub a). Bij ontbreken van een dergelijk adres geldt als criterium het adres waar betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste tweederde van de tijd zal overnachten. Een persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats kan een briefadres opgeven om te garanderen dat correspondentie hem of haar bereikt (artikel 1, sub b, tweede lid). De vraag van de PvdA-fractie over dak- en thuislozen moet betrekking hebben op deze categorie, aangezien zij immers een uitkering genieten dan wel aanvragen en dus schriftelijk op de hoogte gebracht moeten worden van primaire beslissingen. Voor de dak- en thuislozen, die geen woon- of briefadres als bedoeld in de Wet GBA kunnen opgeven, is sinds 1998 een bijzondere regeling van kracht. Dak- en thuislozen kunnen hun recht op bijstand slechts effectueren in bepaalde, in het Bijstandsbesluit adreslozen (Stb. 385, 24 juni 1998) aangewezen, gemeenten. Aan het verlenen van bijstand aan daklozen zonder adres wordt de verplichting verbonden aangifte te doen van een door het college van burgemeester en wethouders ter beschikking gesteld briefadres (bijvoorbeeld het adres van de sociale dienst). Hierbij wordt aangesloten bij het in de GBA gedefinieerde briefadres. Deze gemeente kan dan het recht op bijstand verifiëren. In beginsel verandert er niets voor dak- en thuislozen en het recht op bijstand. Indien de dakloze geen ander vast adres heeft, kan hij zich op deze manier als dakloze laten registreren in de GBA. Voor huursubsidie of studiefinanciering komt deze groep regulier niet in aanmerking. In beginsel brengt dit wetsvoorstel daarom geen (nieuwe) gevolgen met zich mee voor dak- en thuislozen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of er andere groepen van mensen zijn die tijdelijk in het buitenland verblijven (studenten, onderzoekers, internationaal werkenden) waarvoor deze wetswijziging consequenties kan hebben en zo ja, welke dat zijn. Voorts vroegen deze leden of er vanwege de Wet BEU (exportuitkeringen) effecten zijn en zo ja, welke dat zijn.

De Wet GBA schrijft voor dat tot uitschrijving wordt overgegaan wanneer betrokkene naar redelijke verwachting tweederde van een jaar in het buitenland zal gaan verblijven (artikel 68 lid 1). Het onderhavige wetsvoorstel heeft geen consequenties voor personen die kortdurend, dat wil zeggen voor minder dan acht maanden, buiten Nederland verblijven. Zij hoeven zich niet bij de GBA te laten uitschrijven. Wel zijn zij in bepaalde gevallen verplicht hun tijdelijk verblijf buiten Nederland aan de desbetreffende uitvoeringsinstelling te melden. Een aantal voorzieningen dient immers te worden stopgezet op het moment dat iemand voor een langere periode in het buitenland verblijft; krachtens de Wet BEU is dat drie maanden. Er is echter ook rekening gehouden met de mogelijkheid dat een voorziening wel moet worden voortgezet op het moment dat iemand (tijdelijk) in het buitenland verblijft, denk bijvoorbeeld aan studiefinanciering of aan die gevallen waarin de Wet BEU niet leidt tot stopzetting van de uitkering. Het wetsvoorstel biedt daarvoor ruimte door gebruikmaking van de formulering dat «de belanghebbende van de afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt».

Naar aanleiding van de vraag van de leden van de PvdA-fractie of de regering het voornemen heeft om via een ministeriële regeling nog nadere uitvoeringsregels aan deze wetswijziging te verbinden en zo ja, welke, kan worden gemeld dat met name de wijze waarop de koppeling tussen het GBA-adres en de toekenning van een overheidsvoorziening wordt gelegd, alsmede de relevante uitzonderingssituaties die zich bij de uitvoering van specifieke regelingen kunnen voordoen, in het algemeen adequaat worden geregeld in het onderhavige wetsvoorstel. Voor zover daartoe aanleiding mocht bestaan en er een wettelijke bevoegdheid voor is, kunnen in lagere regelgeving nadere regels worden gesteld.

De leden van de PvdA-fractie vroegen welke vergoeding de verschillende uitvoeringsorganisaties en de gemeenten ontvangen vanwege de benodigde aanpassing van de software en welke vergoeding vanwege de kosten die gepaard gaan met de intensivering van de aanvragen om verificatie van de gegevens?

Hoewel, zoals vermeld in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel, vooral in de aanloopfase kosten zullen moeten worden gemaakt voor de invoering van de koppeling, zal de hoogte hiervan niet zodanig zijn dat daarvoor in het algemeen een vergoeding voor de uitvoeringsinstellingen of gemeenten noodzakelijk is. Er wordt in het algemeen vanuit gegaan dat de voor de uitvoering van deze wet noodzakelijke investeringen binnen de bestaande budgetten kunnen worden gefinancierd, waarbij van belang is dat naar verwachting de aan de koppeling verbonden kosten in ieder geval zullen kunnen worden gecompenseerd uit de opbrengsten van deze fraudebestrijdende maatregelen.

De leden van de VVD-fractie stelden vast dat naast de uitzondering, ingeval er geen relatie is tussen het recht op uitkering en het adresgegeven in de GBA, het wetsvoorstel een tweede uitzondering bevat op de opschortingsplicht. Het betreft de situatie, waarin met betrekking tot de onjuiste inschrijving geen redelijk verwijt gemaakt kan worden aan de verstrekker van die informatie. Deze leden vroegen op welke wijze, nadat de discrepantie is opgevallen en teruggemeld, de juiste informatie alsnog kan worden toegevoegd aan de GBA, danwel op welke wijze vervolgens gehandeld wordt. Immers in de in de memorie van toelichting gegeven voorbeelden hangt de hoogte van de uitkering of voorziening wel degelijk af van de juiste informatie, zo stelden deze leden.

De hier aangehaalde uitzonderingsgrond duidt niet alleen op de situatie dat de burger onterecht onjuist staat ingeschreven in de GBA, maar ook op de situatie dat de betrokken burger terecht op een ander adres in de GBA staat ingeschreven dan zijn feitelijke verblijfplaats.

Zo kent de Wet GBA de mogelijkheid van het opnemen van een briefadres indien de betrokken persoon geen woonadres heeft, bijvoorbeeld de reeds genoemde dak- en thuislozen, of de burger die langdurig in een penitentiaire inrichting of een (psychiatrisch) ziekenhuis verblijft. In deze gevallen blijft de discrepantie dus bestaan. In die gevallen waarin de burger van de onjuiste inschrijving wel een verwijt kan worden gemaakt, zal de aanvraag niet in behandeling worden genomen of de beslissing daarop worden opgeschort, totdat de burger zijn inschrijving in de GBA of zijn aanvraag om een overheidsvoorziening heeft bijgesteld. Afhankelijk van het individuele geval zal de uitvoeringsinstelling of de gemeente onderzoek verrichten naar de werkelijke verblijfplaats van de betrokken burger en de administratie dienovereenkomstig bijwerken.

De leden van de VVD-fractie begrepen, dat de regering rekening houdt met de mogelijkheid van een groot scala aan discrepanties. Zij vroegen de regering om bij de evaluatie van deze wet over drie jaar een lijst te presenteren van voorkomende gevallen. Zij vroegen voorts wie in eerste instantie de rechtmatigheid van de uitzonderingen toetst?

Wij zeggen toe dat bij de evaluatie van de wet tevens zal worden voorzien in een overzicht van vormen van discrepanties die tijdens de uitvoering mogelijk aan het licht komen. De rechtmatigheid van de uitzonderingen wordt in eerste instantie getoetst door de uitvoeringsinstellingen die belast zijn met de verstrekking van overheidsvoorzieningen, zo nodig in overleg met de gemeente waar de betrokken burger in de GBA staat ingeschreven of moet staan ingeschreven.

De leden van de VVD-fractie stelden tevens vast dat als laatste uitzondering de Algemene Bijstandswet (ABW) wordt genoemd. Alhoewel deze leden aangaven er begrip voor te hebben, dat het vaak onevenredig zou zijn elke bijstand feitelijk te onthouden vanwege een onjuiste inschrijving in de GBA, vroegen zij of minder vergaande sancties, zoals een beperkte of tijdelijke inhouding naar analogie van de Wet boeten, door de regering zijn overwogen, opdat controle of correctie in de GBA kan plaatsvinden?

De medewerkers van de sociale dienst controleren het opgegeven adresgegeven van de cliënt met behulp van de GBA. In principe worden de gegevens in de GBA als uitgangspunt genomen. Het is niet mogelijk dat bijstand alleen wordt verstrekt op basis van de adresgegevens in de GBA. Het recht op bijstand is namelijk afhankelijk van onder andere de feitelijke woonsituatie. Indien de GBA adresgegevens niet afwijken van de gegevens die de cliënt opgeeft bestaat er in de meeste gevallen geen aanleiding voor een nader onderzoek naar de feitelijke woonsituatie van betrokkene. Indien er toch twijfel bestaat kan een onderzoek ingesteld worden naar de feitelijke woonsituatie. Indien het adresgegeven wel afwijkt dan zal betrokkene de discrepantie ongedaan moeten maken of aannemelijk moeten maken dat de feitelijke situatie niet overeenkomt met de in de GBA geregistreerde gegevens. Schorsing van de uitkering is een middel om de rechtmatigheid van de uitkering te waarborgen. In de tussenliggende periode kan betrokkkene het adresgegeven op juiste wijze laten registreren in de GBA. Daarna kan de uitkering vanaf de aanvraagdatum verstrekt worden. De schorsing tast het uitkeringsrecht niet aan.

De Wet boeten is slechts van toepassing als betrokkene geen of onjuiste gegevens (heeft) verstrekt over bijvoorbeeld de feitelijke woonsituatie.

De leden van deze fractie vroegen voorts op welke wijze ter zake wordt omgegaan met illegaal in Nederland verblijvende personen?

Met de inwerkingtreding op 1 juli 1998 van de zogenoemde Koppelingswet zijn vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben uitgesloten van hun recht op bijstand. Een illegaal is daarom per definitie uitgesloten van het recht op bijstand op basis van het ontbreken van een verblijfstitel. Opschorting van een recht op bijstand is derhalve niet aan de orde.

De leden van de VVD-fractie stelden de vraag of is overwogen de uitzondering van de ABW aan een korte termijn per geval te binden, opdat tussentijds correcties op de gegevens kunnen worden uitgevoerd en eventueel illegaliteit kan worden geconstateerd?

Uit de aard van de in het voorgestelde artikel 69a, tweede lid, onder c van de Abw genoemde uitzonderingsgrond op de opschorting van het recht op bijstand vloeit voort, dat een termijnstelling op voorhand niet in de rede ligt. Het gaat in deze gevallen immers om dwingende redenen die aanwezig moeten zijn. Het zich voordoen van dergelijke redenen en de tijdsdruk daarvan is sterk afhankelijk van de individuele situatie en zal derhalve van geval tot geval beoordeeld dienen te worden. Het spreekt voor zich dat in dergelijke gevallen wordt nagegaan op welke wijze deze dringende redenen kunnen worden weggenomen.

Met betrekking tot de constatering van illegaliteit wordt opgemerkt dat de verblijfsrechtelijke gegevens van elke vreemdeling die bekend is bij de Vreemdelingendienst, zijn opgenomen in het Vreemdelingen Administratie Systeem (VAS). De gegevens uit dat systeem worden vervolgens verwerkt in de GBA door middel van een 10-tal codes. (Overigens verandert dit met de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000).

Een vreemdeling die rechtmatig verblijf in Nederland heeft wordt voor de Abw gelijkgesteld met een Nederlander. Wanneer op dat moment een onregelmatigheid in het adres wordt geconstateerd, kan met de uitkering van die vreemdeling op gelijke wijze als een Nederlander worden omgegaan.

Deze leden wilden voorts weten, in hoeverre de problematiek van de Antilliaanse jongeren, waarover de Kamer bij herhaling is bericht (TK 26 283), voor wat betreft niet-correcte inschrijving in de GBA in dit wetsvoorstel echt afdoende is geregeld. Zijn niet juist ook hier sancties in het kader van de ABW, althans in de uitkeringssfeer, effectiever dan de sancties op onjuiste inschrijving zoals opgenomen in de Wet GBA, zo vroegen deze leden. Zij kregen althans die indruk uit het gestelde in de brief van 9 april 1999 (TK 26 283, nr. 3, blz. 6).

Het onderhavige wetsvoorstel heeft voor wat betreft de problematiek van de Antilliaanse jongeren op verschillende wijze betekenis. Het wetsvoorstel beoogt de inschrijfplicht in de GBA verder te stimuleren door de toekenning van overheidsvoorzieningen te koppelen aan een juiste inschrijving in de GBA. Hierdoor dient een burger die bijvoorbeeld in aanmerking wenst te komen voor een uitkering, correct ingeschreven te staan in de GBA. Dit geldt evenzeer voor burgers van Antilliaanse afkomst. Het wetsvoorstel draagt in de eerste plaats in die zin bij aan terugdringing van de problematiek van Antilliaanse jongeren dat mag worden aangenomen dat als gevolg van het wetsvoorstel meer Antilliaanse jongeren zich zullen inschrijven waardoor de bereikbaarheid van deze groep voor de overheid verder zal worden vergroot. Daarnaast biedt het wetsvoorstel meer mogelijkheden om ook in de sfeer van de uitkeringen maatregelen te treffen. Beide effecten versterken elkaar.

De leden van de VVD-fractie gaven aan de uitzondering bij de Wet studiefinanciering, waarin sprake is van problemen bij de huisvesting indien de gegevens van de GBA kloppend worden gemaakt, een doorn in het oog te achten als het gaat om het uitgangspunt van fraudebestrijding. In het wetsvoorstel wordt ervan uitgegaan dat dit probleem zal verdwijnen als de nieuwe koppeling verplicht wordt. Deze leden vroegen waarom dit wordt verwacht en of die verwachting niet haaks staat op recente perspublicaties over de grote kamernood met zeer lange wachttijden (o.a. Algemeen Dagblad dinsdag 1 februari 2000, blz. 1 en 3)? Op welke gegevens wordt een toename van kamerruimte gebaseerd, zo vroegen zij voorts?

Zoals is vermeld in de memorie van toelichting (pg. 11) is naar de eventuele consequenties van dit wetsontwerp voor studerenden en voor de kamermarkt, uitgebreid onderzoek gedaan door het onderzoeksbureau Regioplan Stad en Land. De onderzoeksresultaten zijn u eerder aangeboden bij schrijven van 13 maart 1998 (Kamerstukken II, 1997–98, 24 724, nr. 20). Rond de aanvang van elk studiejaar verschijnen berichten in de pers over kamernood en wachttijden. In die periode wordt de kamermarkt overspoeld met grote aantallen kamerzoekenden, van wie het overgrote deel overigens binnen een redelijke termijn woonruimte weet te vinden. Dit doet niet af aan het feit dat de kamermarkt zeker in steden als Amsterdam en Utrecht krap is. Blijkens voornoemd rapport verwacht het onderzoeksbureau evenwel dat de spanning op de kamermarkt op termijn zal afnemen. Deze verwachting is ingegeven door dalende aantallen studerenden in het wetenschappelijk onderwijs, alsmede door het feit dat met het gereedkomen van veel nieuwe woningen op VINEX-locaties de druk op de gehele woningmarkt zal afnemen, hetgeen naar wordt aangenomen ook zijn weerslag heeft op de kamermarkt.

De leden van de VVD-fractie vroegen voorts op welke wijze in de toekomst wordt voorkomen dat verhuurders deze eis van niet-correcte inschrijving stellen of opnieuw stellen en welke maatregelen en sancties tegen verhuurders mogelijk c.q. in voorbereiding zijn om dit soort eisen van de verhuurders te voorkomen.

Door de veelheid van voorzieningen die aan gegevens in de basisadministratie zijn en worden verbonden, wordt het steeds moeilijker voor burgers om gedurende langere tijd een onjuiste inschrijving in de GBA te handhaven. Huurders zullen derhalve minder snel geneigd zijn om een woning te accepteren, als een verhuurder onredelijke eisen als door de VVD-fractie omschreven stelt. Daarmee worden deze vormen van verhuur van de markt verdrongen, waardoor misbruik met voorzieningen wordt teruggedrongen.

Met name de terugmelding die door de belastingdienst en de Sociale verzekeringsbank wordt gedaan indien zij over andere gegevens van de burger beschikken dan de gegevens die zij uit de GBA hebben verkregen, draagt bij aan de kwaliteit en actualiteit van de gegevens in de basisadministraties.

Is de regering bereid om ook nieuwe studenten te ontzien als het om sancties gaat, zo vroegen de leden van de VVD-fractie.

Nee, nieuwe generaties studerenden zullen pas voor een uitwonendentoelage in aanmerking komen als het opgegeven adres overeenkomt met het in de GBA geregistreerde adres. Op het moment waarop zij studiefinanciering aanvragen, zullen zij in het algemeen nog thuiswonend zijn en dienen zij bij het zoeken naar woonruimte rekening te houden met de eis van een correcte registratie in de GBA.

Tenslotte wilden de VVD-fractieleden weten, wat de maximale termijn zal zijn voor de invoering van het volledige wetsvoorstel als gevolg van de noodzakelijke aanpassingen in andere regelgeving. Is het in theorie mogelijk dat bij de evaluatie over drie jaar een deel van dit wetsvoorstel nog niet is ingevoerd, zo vroegen deze leden.

Invoering van de wijzigingen hangt nauw samen met de uitvoerbaarheid daarvan door de uitvoeringsinstellingen. Enkelen zullen daarvoor hun werkprocessen en soms zelfs de geautomatiseerde systemen moeten aanpassen.

Hiermee zal zo spoedig mogelijk een aanvang worden gemaakt waardoor verwacht kan worden dat de inwerkingtreding van het gehele wetsvoorstel ook spoedig zal worden gerealiseerd. Overigens begint de termijn van drie jaar voor de evaluatie eerst te lopen nadat het laatste onderdeel van het wetsvoorstel in werking is getreden.

Hoewel de strekking van het wetsvoorstel geheel kon worden onderschreven vroegen de leden van de CDA-fractie of de regering een nadere onderbouwing van het voorstel kan geven door meer dan in de memorie van toelichting gebeurt in te gaan op de huidige problematiek van onjuiste adresgegevens in de GBA in relatie tot het oneigenlijk of frauduleus gebruik van overheidsvoorzieningen. Deze leden vroegen of een nadere toelichting kan worden gegeven op reeds bekende aantallen gevallen van misbruik in termen van aantallen personen die zich hieraan schuldig maken, financiële benadeling van de overheid, extra administratieve lasten voor overheidsorganisaties e.d. Deze leden vroegen – anders gezegd – over welke concrete problemen we het exact hebben. Zij stelden daarbij de vraag of meer gedetailleerd kan worden ingegaan op de motieven die bij onjuiste adresvermelding een rol spelen, welke sancties nu reeds worden toegepast en hoe effectief die sancties zijn.

In dit verband wijzen wij eerst in algemene zin op de zogenaamde ISMO-rapportages waarmee de Tweede Kamer sinds 1985 jaarlijks wordt gerapporteerd over de ontwikkelingen op het gebied van fraude en fraudebestrijding. Recentelijk is aan de Tweede Kamer de voortgangsrapportage «bestrijding financieel-economische criminaliteit 1999» (Kamerstukken II, 1999–2000 17 050, nr. 210) uitgebracht met daarin o.a. de resultaten van de intensiveringsmaatregelen die het kabinet in de kabinetsnotitie«fraude-bestrijding 1998–2002» (Kamerstukken II, 1997–1998, 17 050, nr. 203) heeft aangekondigd. Zoals in de memorie van toelichting staat aangegeven komt het onderhavige wetsvoorstel voort uit de actiepunten van de «Nota Gegevensuitwisseling» die erop zijn gericht om de betrouwbaarheid van gegevens die op basis van eigen aangifte van de burger worden opgenomen, te vergroten. Gelet op de vermoede omvang en de potentiële mogelijkheden tot fraude zijn de betreffende regelingen in het wetsvoorstel opgenomen. Niet exact kan worden aangegeven welke motieven bij een onjuiste adresvermelding een rol spelen. Er kunnen uiteenlopende redenen zijn voor de afwijkende adresgevens. Het kan inderdaad zijn dat de onjuiste gegevensverstrekking plaatsvindt uit frauduleuze motieven. Ook kan een verkeerde inschrijving te maken hebben met onwetendheid of nalatigheid van de zijde van de burger, bijvoorbeeld na verhuizing. In een aantal gevallen kan de discrepantie ook niet aan de aanvrager verwijtbaar zijn. Deze kunnen zeer divers zijn en op voorhand niet te overzien. Voor alle in het wetsvoorstel opgenomen regelingen geldt ook in de huidige situatie dat de aanvragen daarvoor gebaseerd moeten zijn op juiste en volledige gegevens. Uitvoeringsorganen zijn zelf verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens waarop zij hun beslissingen baseren en voeren daarvoor ook controles bijvoorbeeld bij de burgers zelf uit. Zij kunnen deze gegevens bovendien verifiëren bij de GBA. De in het wetsvoorstel vervatte koppeling is een aanvullende maatregel om de betrouwbaarheid van de adresgegevens in de GBA te vergroten.

Een tweede algemene kanttekening van de leden van de CDA-fractie betrof de mate van dwingendheid die in het (wetgevings)beleid en de uitvoeringsorganisatie nodig is om frauduleus handelen met adresgegevens te bestrijden. De zorg die deze leden van de CDA-fractie hebben geuit of door – zoals zij noemden – «zachte» formuleringen in de memorie van toelichting, de effectiviteit van de voorstellen suboptimaal wordt, delen wij echter niet.

De leden van de aan het woord zijnde fractie vroegen voorts de regering in de nota naar aanleiding van het verslag in te gaan op de relatie tussen dit wetsvoorstel en de voorstellen in de nota Migratie Antilliaanse jongeren?

In de nota Migratie Antilliaanse jongeren is een belangrijke rol weggelegd voor de GBA. Registratie van de in de nota genoemde doelgroep maakt dat deze (administratief) zichtbaar en daarmee bereikbaar wordt voor de overheid. Om ervoor te zorgen dat Antilliaanse jongeren – net als andere burgers – aan de verplichting voldoen om zich in de GBA te laten registreren, is een aantal maatregelen geformuleerd die moeten leiden tot een effectievere handhaving van de wettelijke inschrijfplicht en een verbetering van de binnengemeentelijke informatievoorziening. Hierbij speelt ook het onderhavige wetsvoorstel een rol. Door de toekenning van overheidsvoorzieningen te koppelen aan een goede inschrijving in de GBA wordt bewerkstelligd dat burgers, waaronder Antilliaanse burgers zich correct in de GBA laten registreren. Hierdoor worden de mogelijkheden voor de overheid om gericht beleid voor de doelgroep te kunnen formuleren vergroot.

De leden van de CDA-fractie vroegen voorts welke sancties worden toegepast indien de beheerder van de GBA fouten begaat bij de administratie, zoals bijvoorbeeld het niet binnen een werkdag verwerken van mutaties?

Over het algemeen worden de eisen die aan de bijhouding van de GBA zijn gesteld, goed nageleefd. Uiteraard komt het voor dat daarbij (menselijke) fouten worden gemaakt. Indien door toedoen van een foutieve handeling van de houder van de GBA het recht op een overheidsvoorziening in gevaar dreigt te komen, wordt deze geacht met de verstrekkende instantie in contact te treden om deze instantie te wijzen op hetgeen is misgelopen. De foutieve inschrijving is in dat geval tenslotte niet aan de burger te wijten zodat van de hardheidsclausule gebruik gemaakt kan worden. Door het gebruik van geautomatiseerde systemen, zowel de GBA zelf als bij de uitvoerende instellingen, kunnen fouten snel worden opgespoord en hersteld.

Ook stelden de leden van de CDA-fractie de vraag of de regering een nadere toelichting kan geven op de – evidente – zin: «Niet kan worden uitgesloten dat onjuiste registratie van het adres juist bij personen die een beroep doen op financiële voorzieningen vaker voorkomt dan gemiddeld, omdat deze personen vaker een belang hebben bij onjuiste registratie» (paragraaf 3, blz. 4).

In redelijkheid mag worden verwacht dat mensen slechts een onjuist adres aan de houder van de basisadministratie doorgeven, indien zij daar een belang bij hebben. Dat belang kan gelegen zijn in het feit dat de persoon door het opgeven van een ander dan het feitelijke woonadres recht krijgt op een overheidsvoorziening. Indien er geen voordeel te behalen is door een onjuist adres op te geven, zal een burger daar over het algemeen niet toe overgaan.

Voorts stelden de leden van deze fractie de vraag of het gegeven of «fraude met overheidsvoorzieningen geen primaire oorzaak» van onjuiste inschrijving in de GBA van uitwonende studenten is ter zake doet, zulks met het oog op bijvoorbeeld het voorgestelde artikel XII van het wetsvoorstel.

Bedoeld is aan te geven dat een verkeerde inschrijving veelal is toe te schrijven aan onwetendheid of laksheid aan de zijde van de studerende (volgens het eerder genoemde rapport van Regioplan Stad en Land, circa 83%) en doorgaans niet geschiedt met het oogmerk om frauduleus te handelen (6%) of omdat de verhuurder een correcte inschrijving verbiedt (11%). Uit deze bevindingen volgt enerzijds dat ook van studerenden mag worden verlangd dat zij zich met het juiste adres in de GBA doen registreren, anderzijds dat er reden is de sanctie van de koppeling niet toe te passen op hen die op het moment van inwerkingtreding van de koppeling reeds studiefinanciering ontvangen. De constatering dat fraude met overheidsvoorzieningen geen primaire oorzaak is van de onjuiste inschrijving in de GBA van uitwonende studenten doet overigens niet ter zake voor de consequenties die dit wetsvoorstel beoogt.

Deze leden informeerden voorts in hoeverre de ervaringen met de hardheidsclausule in het kader van Huursubsidiewet relevant zijn voor het voorliggende wetsvoorstel en de bepalingen per (beleids)sector.

Niet anders is bedoeld dan dat de koppeling van het recht op huursubsidie aan de inschrijving van betrokkenen in de GBA (met toepassing van de hardheidsclausule) blijkt te functioneren in de praktijk. Er doen zich geen noemenswaardige problemen voor.

Kosten die verbonden zijn aan de koppeling zouden kunnen worden gecompenseerd door de opbrengsten van aan het licht komende fraudegevallen (blz. 5). De leden van de CDA-fractie vroegen of een nadere – ook cijfermatige – onderbouwing kan worden gegeven van deze stelling.

Een cijfermatige onderbouwing per sector van de verhouding tussen kosten en opbrengsten is op dit moment niet te geven. Op basis van ervaringen (zoals die met de vorengenoemde Huursubsidiewet) en de bevindingen bij fraude-onderzoeken (zoals het project Zoeklicht in Amsterdam) is de verwachting gerechtvaardigd, dat de opbrengsten de investeringen zullen overstijgen. Zoals vermeld op dit punt in de memorie van toelichting zal in het kader van de evaluatie bekeken worden in welke mate de maatregelen meeropbrengsten zullen opleveren.

Naar het oordeel van de leden van de CDA-fractie wordt op blz. 5 terecht gewezen op het belang van een goede voorlichting over de nieuwe regelgeving. Zij stelden de vraag of inzicht kan worden verschaft in de manier waarop op dit moment reeds wordt getracht fraude ten gevolge van onjuiste gegevens te bestrijden, alsmede welke meerwaarde de bewindslieden verwachten van de voorgestelde wijzigingen ten opzichte van de huidige praktijk.

Voor de huidige maatregelen verwijzen wij naar de eerder genoemde rapportages over bestrijding van fraude en misbruik. De meerwaarde van dit wetsvoorstel is met name hierin gelegen dat door de daarin neergelegde mogelijkheid om het verlenen van bepaalde overheidsprestaties afhankelijk te maken van een juiste inschrijving van de GBA, aan de met de uitvoering belaste instellingen een instrument wordt gegeven om ook in preventieve zin fraude en misbruik van voorzieningen te voorkomen.

Onjuiste vermelding in de GBA kan, zoals de memorie van toelichting aangeeft, voortkomen uit nalatigheid dan wel frauduleuze motieven. Hoe scherp kan dit onderscheid in de praktijk worden gemaakt, wilden de leden van de CDA-fractie weten. Onjuiste adresvermelding om daardoor meer overheidsprestaties te ontvangen is fraude. Vallen dergelijke gevallen onder de werking van artikel 4:8, tweede lid Awb, waardoor het eerste lid in casu niet relevant zou zijn?

Naar aanleiding hiervan merken wij op dat de bepalingen van het wetsontwerp niet aanhaken bij een onderscheid tussen nalatigheid en fraude, doch bij het enkele feit dat een discrepantie wordt geconstateerd tussen de opgave van de belanghebbende en de in de GBA geregistreerde gegevens. In een dergelijk geval dient als regel opschorting van de uitbetaling van de uitkering plaats te vinden, totdat de discrepantie ongedaan is gemaakt of opgehelderd. Uit artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vloeit echter voort dat niet tot deze schorsing van de uitbetaling kan worden overgegaan, dan nadat de belanghebbende de gelegenheid heeft gehad zijn zienswijze naar voren te brengen. Hierbij kan ook blijken dat een van de in de wet opgenomen uitzonderingen op de opschortingsplicht zich voordoet. Het zal slechts bij uitzondering voorkomen dat, op basis van de enkele constatering dat opgave en GBA-adres verschillen, de conclusie kan worden getrokken dat de opgave onjuist is geweest zodat artikel 4:8, tweede lid, Awb toepassing kan vinden en van het horen kan worden afgezien; de discrepantie kan namelijk er ook door zijn veroorzaakt, dat de opgave van de belanghebbende juist was, doch dat de in de GBA opgenomen gegevens nog niet aan de nieuwe situatie zijn aangepast.

De leden van de CDA-fractie vroegen voorts welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat de uitvoering van de uitzonderingsclausule in de voorgestelde regelgeving in de praktijk te zeer verschilt tussen de verschillende uitvoeringsorganisaties.

Naar aanleiding hiervan merken wij op dat het wetsontwerp zeer uiteenlopende regelingen en uitkeringsinstanties raakt. Hierdoor kan een verschillende toepassing van de uitzonderingsclausules niet worden voorkomen. Zulks hangt sterk samen met de aard van de voorziening en de individuele omstandigheden per geval. Aan de uitvoeringspraktijk van de afzonderlijke uitvoeringsorganisaties zal bij de evaluatie aandacht worden besteed. Overigens staat tegen schorsingsbeslissingen altijd beroep op de administratieve rechter open; van de hierdoor te verwachten jurisprudentie zal uiteraard een zeker uniformerend effect uitgaan.

Deze leden vroegen of onder omstandigheden een niet-legaal in Nederland verblijvend persoon vanwege de niet-inschrijving in de GBA ten aanzien van het verkrijgen van rechtsbijstand in een gunstiger positie kan komen te verkeren dan de legaal in Nederland verblijvende persoon die een onjuist adres opgeeft (blz. 9). Zij vroegen met andere woorden of niet het risico bestaat dat terzake rechtsongelijkheid ontstaat.

Dit gevaar is niet aanwezig. Immers om aanspraak op gesubsidieerde rechtsbijstand te kunnen maken zal ook een vreemdeling die niet of niet actueel overeenkomstig de bepalingen van de Wet GBA in een basisadministratie staat ingeschreven, met zo veel mogelijk overeenkomstige bescheiden het bureau in kennis moeten stellen van de voor het verkrijgen van een verklaring benodigde gegevens.

De leden van de CDA-fractie stelden vast dat de memorie van toelichting spreekt over omzetting van een uitwonendebeurs c.q. -toelage in een thuiswonendebeurs of toelage. De wetstekst heeft het over de bedoelde omzetting «met ingang van de maand waarin de afwijking is ontstaan». Deze leden vroegen of deze bepaling ook de terugwerkende kracht impliceert.

Ja, de omzetting vindt dan plaats met ingang van de maand van aanvraag voor de uitwonendebeurs.

Wat betreft de procedure van de aanvraag voor een uitwonendebeurs vroegen de leden van deze fractie of het vanuit een oogpunt van doelmatigheid niet logischer is dat de uitwonende student bij diens aanvraag een GBA-verklaring overlegt. Zij stelden voorts de vraag of een dergelijke werkwijze niet veel administratieve rompslomp zou kunnen voorkomen.

Een aanvraag om studiefinanciering wordt ruimschoots van tevoren ingediend, vaak maanden voordat de aanvrager zijn studie aanvangt. Op het moment van aanvraag is de aanvrager veelal nog thuiswonend. Heeft hij nieuwe woonruimte op het oog dan kan hij zich niet alvast onder dat nieuwe adres in de GBA laten registreren. Vanuit een oogpunt van fraudepreventie is het gelijktijdig met de aanvraag overleggen van een GBA-verklaring dus alleen zinvol als de aanvrager al uitwonend is. Voor die gevallen zal echter een efficiënter controlemechanisme voorhanden zijn. Op afzienbare termijn zal bij de IB-Groep sprake zijn van een situatie waarin elke adresmutatie terstond bij de GBA wordt geverifieerd.

De leden van deze fractie vroegen tenslotte of een nadere toelichting kan worden gegeven op het «aanspreken» door de verantwoordelijke bewindspersoon van de afnemers van informatie op hun verplichting tot gebruikmaking van de GBA (blz. 13). Wat wordt met «aanspreken» bedoeld; zijn er eventuele sancties?

Bedoeld wordt dat de verantwoordelijke bewindspersonen de desbetreffende afnemers in voorkomende gevallen op hun – in de wet neergelegde – verplichting tot gebruikmaking van de GBA kunnen wijzen. Weliswaar zijn er geen sancties, maar verwacht kan worden dat de uitvoeringsinstellingen voor een goede uitvoering van hun taken de GBA op juiste wijze zullen benutten.

De leden van de fractie van D66 vroegen of er een duidelijk causaal verband is geconstateerd tussen verkeerde GBA-gegevens en fraude met overheidsvoorzieningen waardoor de voorgestelde koppeling wordt gerechtvaardigd.

Veeleer zal sprake zijn van de omgekeerde situatie dat de GBA-gegevens niet verkeerd zijn, maar de burger tot op heden kan frauderen bij de aanvraag voor een overheidsprestatie. De koppeling veronderstelt dat het uitvoeringsorgaan de door de aanvrager verstrekte gegevens vergelijkt met de gegevens in de GBA en bij gebleken discrepanties nadere acties worden ondernomen.

De leden van de fractie van D66 stelden vast dat via dit wetsvoorstel nu aan burgemeesters en wethouders of uitkeringsinstanties het recht wordt gegeven een overheidsvoorziening (zoals bijstand, WAO, Kinderbijslag etc) op te schorten indien opgegeven persoonsgegevens niet overeenkomen met gegevens in de GBA. Zij stelden de volgende vragen: Staat de strafmaatregel opschorting van de voorziening wel in verhouding tot de overtreding, zeker waar het een basislevensvoorziening als de bijstand betreft? Gaat het niet wat ver een uitkering op te schorten als per ongeluk een wijziging nog niet is doorgegeven aan de GBA? En wat als de verantwoordelijkheid voor de onjuistheid van de gegevens nu niet te wijten is aan de betrokken uitkeringsgerechtigde maar aan derden of de beheerder van het GBA? In verband met deze vragen wilden de leden van de D66-fractie een nadere beschouwing over de proportionaliteit van deze maatregel.

Er is geen sprake van een strafmaatregel als reactie op een overtreding, maar een administratieve opschorting bij een gebleken discrepantie, die vervolgens wordt uitgezocht en zonodig gecorrigeerd.

Het gaat er met andere woorden om dat er als gevolg van de afwijkende gegevens in de GBA, gerede twijfel rijst aan de juistheid van de bij de aanvraag overgelegde gegevens. Dit betekent dat, zolang deze twijfel niet wordt weggenomen (hetzij door aanpassing van de gegevens in de GBA, hetzij doordat betrokkene aantoont dat de feitelijke situatie afwijking van de gegevens in de GBA rechtvaardigt), niet voldaan is aan alle voorwaarden om tot het verlenen van de voorziening over te gaan. Het betreft derhalve in wezen niets anders dan een specifieke uitwerking van een hoofdregel uit het bestuursrecht, dat een aanvraag gebaseerd moet zijn op juiste en volledige gegevens.

In gevallen waarin aannemelijk is dat de onjuiste vermelding in de GBA enkel het gevolg is van nalatigheid kan de afhandeling van een aanvraag worden voortgezet, zo stelden de leden van de fractie van D66 vast. Zij vroegen vervolgens op welke manier dit te bewijzen is, en bij wie de bewijslast ligt. Daarnaast vroegen deze leden zich af of mensen in de tijd dat een en ander onduidelijk is wel of niet een uitkering krijgen.

Voor het uitkeringsorgaan, dat in het kader van de behandeling van een uitkeringsaanvraag stuit op een discrepantie van de door de aanvrager opgegeven adresgegevens en de in de GBA vermelde gegevens, staan in beginsel twee wegen open.

Indien de door de aanvrager verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, en de aanvrager, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, de gegevens niet aanvult, kan, overeenkomstig artikel 4:5 Awb, worden besloten de aanvraag buiten behandeling te stellen. Dit besluit dient aan de aanvrager te worden bekendgemaakt, en hiertegen bestaan beroepsmogelijkheden.

Indien door de aanvrager verstrekte gegevens in beginsel wel voldoende zijn, doch enkel een discrepantie met de GBA-gegevens wordt geconstateerd (b.v. bij het innemen van de aanvraag blijkt, dat de aanvrager vergeten is een verhuizing door te geven aan de GBA) dient de behandeling van de aanvraag normaal te worden voortgezet, uitlopende op een beslissing tot toekenning of weigering van de gevraagde uitkering. Mede gelet op artikel 4:8, eerste lid, van de Awb ligt het in de rede dat het uitkeringsorgaan de aanvrager zal waarschuwen dat hij tot aanpassing van de GBA-gegevens zal moeten overgaan om problemen bij de uitbetaling te voorkomen. Aan te nemen valt dat dit ertoe zal leiden dat de aanvrager hier zo snel mogelijk zorg voor zal dragen. Ingeval op het moment van toekenning evenwel mocht worden geconstateerd dat de aanvrager de in de GBA vermelde gegevens nog steeds niet heeft aangepast aan de door hem bij de aanvraag opgegeven, meer actuele gegevens, zal de toekenning tevens gepaard moeten gaan met een opschorting van het recht op uitkering, c.q. de betaling ervan, zolang de correctie in de GBA niet is doorgevoerd. Overeenkomstig het wetsontwerp dient deze opschortingsbeslissing schriftelijk aan de aanvrager te worden meegedeeld. Tegen deze opschortingsbeslissing bestaan beroepsmogelijkheden, doch aan te nemen valt dat deze ertoe zal leiden dat de aanvrager zo snel mogelijk tot correctie van de GBA-gegevens zal overgaan, waarna de uitkering alsnog kan plaatsvinden.

Op de vraag van de leden van deze fractie of het besluit om de uitkeringsaanvraag op te schorten een besluit is in het kader van de Awb, waar beroep tegen open staat, is het antwoord inderdaad bevestigend.

De leden van de fractie van D66 constateerden dat dit wetsvoorstel er vanuit gaat dat het adresgegeven een indicatie kan zijn van de leefvorm van de belanghebbende. Het adresgegeven wordt daarom als kritisch gegeven gezien. De leden van de fractie van D66 vroegen vervolgens in hoeverre daadwerkelijk uit een adresgegeven een leefvorm kan worden gedestilleerd. Zij wezen daarbij op situaties, met name in de grote steden, waar meerdere mensen op één adres wonen maar verder gescheiden huishoudens voeren bijvoorbeeld doordat in één huis meerdere appartementen gevestigd zijn. Uit de adresgegevens in de GBA kan het dan ten onrechte lijken dat deze mensen een huis delen, aldus deze leden. Zij wilden graag weten wat dit voor een gevolgen kan hebben voor iemand die een uitkering aanvraagt.

In de gemeentelijke basisadministratie wordt van iedere ingezetene in beginsel het actuele woonadres opgenomen. In de grote steden komt het daarbij voor dat in een woning verschillende huishoudens worden gevoerd. Dat kan voor de uitvoering van in deze wet bedoelde voorzieningen relevant zijn, indien de woning in onderscheiden woningeenheden, bijvoorbeeld appartementen, is opgedeeld. Deze appartementen krijgen in beginsel een eigen huisnummer. De basisadministratie maakt in de adresregistratie onderscheid in verschillende woningeenheden door de vermelding van straatnaam, huisnummer en indien van toepassing een huisletter, huisnummertoevoeging en aanduiding bij huisnummer. Hiermee kan tussen onderscheiden huishoudens over het algemeen voldoende onderscheid worden gemaakt. Overigens is het aan de burger die een uitkering aanvraagt om bij de uitvoeringsinstelling de terzake relevante gegevens aannemelijk te maken.

2. Artikelsgewijs

De leden van de fractie van D66 vroegen op welke wijze de regering denkt dat het verschil tussen nalatigheid en fraude kan worden vastgesteld.

Zoals eerder aangegeven doet dat voor de bepaling van het recht op een voorziening niet ter zake. Indien een burger in verzuim is met het doorgeven van het juiste adres aan de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of de uitvoeringsinstelling die is belast met de uitvoering van een van de in dit wetsvoorstel opgenomen wetten, ongeacht of fraude dan wel nalatigheid hieraan ten grondslag ligt, zal de uitkering worden stopgezet of niet worden toegekend.

Artikel I

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering het wel mogelijk acht dat ondanks een afwijking conform artikel 69a, eerste lid, en een maatregel als genoemd in het derde lid, na uitvoering van het vierde lid er bijvoorbeeld op grond van de overweging van het tweede lid onder c de afwijking blijft bestaan en het oorspronkelijke toekenningbesluit ongewijzigd blijft.

Deze leden vroegen voorts of indien sprake is van toepassing van artikel 69a tweede lid onder a er zonder meer geen sprake van opschorting is en of het niet nodig is dat het tweede lid onder b ook van toepassing is.

De eerste door de leden van de PvdA-fractie gestelde vraag is ons niet geheel duidelijk. In het algemeen kan echter worden opgemerkt dat, indien en zolang er aanleiding is toepassing te geven aan artikel 69a, tweede lid onder b, er geen opschorting van de uitkering zal plaatsvinden, zodat toepassing van het derde en vierde lid dan niet aan de orde is.

Op de vraag of er bij toepasselijkheid van artikel 69a, tweede lid onder a, zonder meer geen sprake is van opschorting is het antwoord bevestigend. Elk van de in artikel 69a, tweede lid onder a, b respectievelijk c genoemde gronden, afzonderlijk bezien, zal aanleiding kunnen zijn van een opschorting af te zien.

Artikel VII

Artikel 19a (Algemene ouderdomswet)

De leden van voornoemde fractie vroegen voorts of ziekte of gebrek een niet verwijtbare reden kan zijn dat tijdige overschrijving niet plaats vindt. Hierbij valt te denken aan ziekte in combinatie met het langdurig verblijf van een partner in een verpleeginstelling, zo stelden deze leden.

Het wetsvoorstel biedt de ruimte om dit soort gevallen onafhankelijk van elkaar te beoordelen. Artikel 19a, tweede lid, sub b schrijft immers voor dat van opschorting geen sprake kan zijn indien de AOW-gerechtigde redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt van het verschillen van het feitelijk woonadres en het geregistreerde adres in de GBA. In dergelijke gevallen zou gedacht kunnen worden aan overmacht zoals in het voorbeeld van de PvdA-fractie. Overigens biedt de wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ook de mogelijkheid om de meldingsverplichting voor een burger te laten vervullen, naast echtgenoot, ouder of meerderjarig kind met hetzelfde woonadres (artikel 74, eerste lid, sub a en b), door een derde indien die daartoe schriftelijk gemachtigd is (artikel 74, eerste lid, sub c). Wanneer betrokkene zelfs niet in staat is tot het verlenen van een machtiging, kan aan de verplichting worden voldaan door het hoofd van een instelling in de gezondheidszorg waar diegene verblijft (artikel 74, eerste lid, sub d).

Artikel XII

De leden van de PvdA-fractie vroegen tenslotte op welke wijze en via welk adres de Informatie Beheergroep bekend maakt dat een adres afwijkt van de inschrijving in het bevolkingsregister.

De Informatie Beheergroep zal dit contact in beginsel laten verlopen via het door de betreffende student rechtstreeks aan de Informatie Beheergroep laatstelijk kenbaar gemaakte correspondentieadres.

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel

Naar boven