A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN
TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD
I. Voorstel van wet
– Artikel 295 lid 2 luidde
2. De verhuurder die binnen zes weken na de opzegging geen mededeling
van de huurder heeft ontvangen dat hij in de beëindiging van de overeenkomst
toestemt, kan op de gronden vermeld in de opzegging vorderen dat de rechter
het tijdstip zal vaststellen waarop de overeenkomst zal eindigen. De verhuurder
kan van de huurder verlangen dat een mondelinge mededeling van de huurder
dat hij in de beëindiging van de overeenkomst toestemt, op schrift wordt
gesteld.
– In artikel 296 lid 3 is het woord «tevens» vervallen.
– In artikel 307 lid 2 is de tweede zin vervallen die luidde
Op verlangen van de verhuurder beveelt de rechter een onderzoek naar de
antecedenten van de voorgestelde huurder.
– In artikel II luidde het eerste lid van artikel 230a
1. Heeft de huur betrekking op een gebouwde onroerende zaak of gedeelte
daarvan en is die zaak of dat gedeelte noch woonruimte, noch bedrijfsruimte
in de zin van deze titel, dan kan de huurder binnen twee maanden nadat de
huurovereenkomst door opzegging of het verstrijken van de tijd waarvoor zij
is aangegaan, is geëindigd, aan de kantonrechter verzoeken de termijn
waarbinnen ontruiming moet plaats vinden te verlengen. Bevoegd is de kantonrechter
van het kanton waarin de onroerende zaak is gelegen.
– Aan artikel 230a is een nieuw tweede lid toegevoegd, zijn de overige
leden vernummerd en is in het nieuw genummerde lid 4 toegevoegd «...
en van de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd».
II. Memorie van toelichting
– Onderdeel 3 bij artikel 295 luidde:
3. De eis van een schriftelijke mededeling
van de huurder is vervangen door de bepaling van de tweede zin van lid 2.
Aldus wordt voorkomen dat de eis als vormvereiste ten nadele van de huurder
uitwerkt, indien de verhuurder er belang bij heeft te betogen dat de overeenkomst
nog enige tijd heeft voortgeduurd en dat de huurder die mondeling toestemde,
derhalve over die tijd nog huur moet betalen.
– In onderdeel 2 bij artikel 305 is aan het slot toegevoegd «Op
grond van de algemene regeling in artikel 304 zijn de huurder noch de verhuurder
ontvankelijk, indien de vordering tot nadere huurprijsvaststelling niet vergezeld
gaat van een deskundigenadvies».
– Aan de toelichting bij artikel II bij artikel 230a is toegevoegd
«De aangebrachte redactionele verduidelijkingen behoeven geen toelichting.
Aantekening verdient dat de redactie van artikel 28d lid 4 Huurwet waar wordt
gezegd dat de kantonrechter het verzoek op de daar bedoelde gronden kan «afwijzen»,
niet volledig terugkeert in artikel 230a lid 4, tweede zin, nu het met de
aard van deze gronden niet goed te verenigen is dat het verzoek toch zou kunnen
worden toegewezen hoewel vaststaat dat een zodanige grond zich voordoet.
Voorts is in de eerste zin van artikel 230a lid 4 tot uiting gebracht
dat ook de belangen van eventuele onderhuurders aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd
in de afweging betrokken moeten worden.»