26 929
Wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet milieugevaarlijke stoffen en de Wet bodembescherming (verbetering handhavingsbevoegdheden)

nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet milieugevaarlijke stoffen en de Wet bodembescherming (verbetering handhavingsbevoegdheden).

De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

's-Gravenhage

29 november 1999

Beatrix

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de toedeling van bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden in de Wet milieubeheer en enkele andere milieuwetten te verbeteren en aan te vullen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet milieubeheer wordt gewijzigd als volgt.

A

Aan artikel 1.1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, toegevoegd:

waterkwaliteitsbeheerder: het bestuursorgaan dat bevoegd is tot vergunningverlening ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

B

In artikel 18.2 wordt, onder aanduiding van het tweede lid als derde lid, een lid ingevoegd, luidende:

2. Indien voor een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 is verleend, als gevolg van een verandering van de inrichting of van de werking daarvan een ander bestuursorgaan dan het bestuursorgaan dat de vergunning heeft verleend, bevoegd wordt de vergunning te verlenen, berusten de in het eerste lid bedoelde taken bij het bestuursorgaan dat de vergunning heeft verleend, zolang geen vergunning in werking is getreden die door dat andere bestuursorgaan is verleend.

C

Na artikel 18.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18.2a

1. Onze betrokken Minister, gedeputeerde staten, burgemeester en wethouders en de waterkwaliteitsbeheerder hebben tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de artikelen 1.1a en 10.3.

2. Gedeputeerde staten, burgemeester en wethouders en de waterkwaliteitsbeheerder hebben tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 10.2 en 10.43.

3. Artikel 18.2, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

D

Aan artikel 18.3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Het overleg voorziet in ieder geval in afspraken inzake de afstemming van de uitoefening van bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden door de betrokken bestuursorganen.

E

Na artikel 18.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18.6

Het bevoegd gezag is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover het betreft de verplichting tot het verlenen van medewerking aan de krachtens artikel 18.4 aangewezen ambtenaren.

F

Artikel 18.7 komt te luiden:

Artikel 18.7

Onze betrokken Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens de betrokken wet in gevallen waarin:

a. hem de zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving daarvan is opgedragen of

b. geen ander bestuursorgaan daartoe bevoegd is.

G

Na artikel 18.8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18.9

1. Een bestuursorgaan past geen bestuursdwang toe indien ter zake van de betrokken overtreding door een ander bestuursorgaan reeds een beschikking tot toepassing van bestuursdwang is gegeven en deze niet is ingetrokken.

2. Een bestuursorgaan legt geen last onder dwangsom op indien ter zake van de betrokken overtreding door een ander bestuursorgaan reeds een beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom is gegeven en deze niet is ingetrokken.

H

Na artikel 18.14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 18.14a

1. Indien een overeenkomstig artikel 18.14, eerste lid, gedaan verzoek betrekking heeft op de artikelen 1.1a, 10.2, 10.3 of 10.43, op artikel 13 van de Wet bodembescherming of op het bepaalde bij of krachtens de Wet milieugevaarlijke stoffen, en uit de in artikel 18.3, derde lid, bedoelde afspraken duidelijk blijkt dat een ander bestuursorgaan het verzoek in behandeling dient te nemen, zendt het bestuursorgaan waarbij het verzoek is ingediend, het verzoek onverwijld door naar dat andere bestuursorgaan, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.

2. Indien het verzoek niet ingevolge het eerste lid behoeft te worden doorgezonden, maar een ander bestuursorgaan dan waarbij het verzoek is ingediend, bereid is om het verzoek in behandeling te nemen, kan het bestuursorgaan waarbij het verzoek is ingediend, het verzoek doorzenden naar dat andere bestuursorgaan. Deze bevoegdheid geldt slechts gedurende twee weken na de datum waarop het verzoek is ontvangen door het bestuursorgaan waarbij het verzoek is ingediend.

3. Het bestuursorgaan waarnaar het verzoek overeenkomstig het eerste of tweede lid is doorgezonden, is gehouden om op het verzoek een beschikking te geven. In andere gevallen wordt de beschikking gegeven door het bestuursorgaan waarbij het verzoek is ingediend.

I

Artikel 18.16, eerste lid, komt te luiden:

1. De beschikking op een overeenkomstig artikel 18.14, eerste lid, gedaan verzoek wordt zo spoedig mogelijk gegeven, doch uiterlijk:

a. indien het verzoek overeenkomstig artikel 18.14a is doorgezonden: zes weken na de datum waarop het verzoek is ontvangen door het bestuursorgaan waarbij het verzoek is ingediend;

b. in andere gevallen: vier weken na de datum waarop het verzoek is ontvangen.

ARTIKEL II

Aan artikel 64 van de Wet milieugevaarlijke stoffen wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Onverminderd het tweede lid heeft Onze betrokken Minister tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

ARTIKEL III

Aan artikel 95 van de Wet bodembescherming worden twee leden toegevoegd, luidende:

3. Onze betrokken Minister, gedeputeerde staten, burgemeester en wethouders en de waterkwaliteitsbeheerder hebben tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van artikel 13.

4. De volgende bestuursorganen hebben tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens § 3 van hoofdstuk IV en artikel 72:

a. in gevallen als bedoeld in de artikelen 63a en 63d: de waterkwaliteitsbeheerder;

b. in gevallen als bedoeld in artikel 88, eerste en tweede lid: burgemeester en wethouders, onderscheidenlijk het dagelijks bestuur van het regionaal openbaar lichaam;

c. in andere gevallen: gedeputeerde staten.

ARTIKEL IV

Artikel 18.2 van de Wet milieubeheer en artikel 95 van de Wet bodembescherming zoals deze artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijven met betrekking tot een beschikking tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet reeds is gegeven, van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking onherroepelijk is geworden.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Naar boven