26 900
Defensienota 2000

nr. 48
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 maart 2002

Inleiding

Zoals toegezegd in mijn brief van 11 januari 2002 betreffende de zeventienjarigen (TK 2001–2002, 26 900 nr. 45) informeer ik u over het resultaat van de inventarisatie naar alternatieven voor een overbruggingsmogelijkheid voor jongeren die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt.

De Tweede Kamer heeft na het nota-overleg van 14 februari 2000 de motie Harrewijn aangenomen (TK 1999–2000, 26 900 nr. 15). Hierin wordt de regering opgeroepen ervoor te zorgen dat in 2002 jongeren pas werkelijk als militair in dienst treden bij Defensie als zij de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt.

In mijn brief van 11 januari jl. heb ik aangegeven dat de overbruggingsmogelijkheid in de opleidingssfeer beperkt is en dat dit ernstige gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering en de vulling van de krijgsmacht. Het in de Defensienota 2000 gestelde ambitieniveau wordt in gevaar gebracht. Deze overbruggingsmogelijkheid heb ik daarom van de hand gewezen. Desalniettemin heb ik toegezegd een aantal andere varianten met voor- en nadelen in kaart te brengen.

In de inleiding van mijn brief van 11 januari jl. wordt verwoord waar het in feite om gaat: doordat het handelen bij de krijgsmachtdelen in overeenstemming is (gebracht) met het facultatief Protocol «Kinderen in gewapend conflict», wordt de bescherming van zeventienjarigen verwezenlijkt. Vanuit die situatie is toegezegd «dat wordt bezien hoe verder tegemoet kan worden gekomen aan de motie zonder dat de personeelsvoorziening en daarmee het ambitieniveau van de krijgsmacht onder druk zouden komen te staan». Deze brief gaat in op de variant waarbij aan deze randvoorwaarde kan worden voldaan.

Inventarisatie

Een inventarisatie heeft plaatsgevonden naar de instroom en de huidige positie van de zeventienjarigen binnen Defensie, waarbij vooral is gekeken naar de opleidingsduur en de aanstellingsgroepen of functies waarop ze terechtkomen.

Ten aanzien van de werving blijkt dat het aantal instromende zeventienjarigen in de krijgsmacht de laatste jaren een continue groei laat zien, zowel in absolute aantallen als procentueel. Uit de volgende tabel komt duidelijk naar voren dat de krijgsmacht in toenemende mate afhankelijk is van zeventienjarigen voor de vulling van de BBT-functies. Met name bij de Koninklijke marine en de Koninklijke landmacht is dat het geval. Hoewel de wervingscijfers een lichte verbetering laten zien, is het aandeel zeventienjarigen dermate groot, dat bij de instroom behoefte blijft bestaan aan zeventienjarigen. In 2001 waren 1836 aangestelde BBT-ers 17 jaar, dat is 27% van het totaal aantal extern aangestelde BBT-ers t.o.v. 20% in 1999.

Tabel: het percentage aangestelde zeventienjarige BBT-ers in 1999 en 2001

 19992001
Koninlijke Marine21%30%
Koninlijke Landmacht24%30%
Koninlijke Luchtmacht9%18%
Koninlijke Marechaussee10%20%
Totaal20%27%

Verder blijkt dat zeventienjarige BBT-ers vooral terechtkomen in specifieke aanstellingsgroepen of functies. Bij de Koninklijke marine komen zij vrijwel allemaal terecht als BT-er bij de manschappen van de vloot en het Korps mariniers. Bij de Koninklijke landmacht worden vrijwel alle instromende zeventienjarigen soldaat bij met name het legerkorps. Bij de Koninklijke luchtmacht krijgen zeventienjarigen vooral functies als hulp van technici etc. en als soldaat bij de beveiliging. Bij de Koninklijke marechaussee wordt een groot deel van de zeventienjarigen beveiliger of wachtmeester grensbewaking.

De lengte van de initiële militaire opleidingen voor de categorieën waar de meeste zeventienjarigen terechtkomen varieert tussen de 2 en 12 maanden. Dit betekent dat een deel van de zeventienjarigen ook na het volgen van de initiële opleiding nog geen 18 jaar is. Een grove schatting is dat het gaat om circa 800 personen die gemiddeld een periode van 3 maanden moeten overbruggen.

Momenteel worden militairen voor het 18e jaar conform het facultatief Protocol, zowel gedurende de initiële opleiding als daarbuiten niet ingezet voor crisisbeheersings-, vredes- of humanitaire operaties.

De overbruggingsmogelijkheid «aspirant-militair»

Twee varianten zijn nader onderzocht: een aanstelling als burger tot het 18e jaar waarna een aanstelling volgt als militair en een aanstelling als aspirant-militair met beperkingen die na het 18e jaar vervallen. De variant van een burgeraanstelling heeft dusdanige nadelen voor de instroom dat deze niet als afdoende wordt beschouwd. Uit onderzoek is immers gebleken dat zeventienjarigen die een militaire loopbaan ambiëren een daaraan voorafgaande burgeraanstelling niet aantrekkelijk vinden. Men kiest voor het beroep van militair. Deze variant zal naar alle waarschijnlijkheid ook leiden tot een hoger tussentijdsverloop als gevolg van het stigmatiserend effect van de burgerstatus. Daarnaast heeft de militair een aantal specifieke aanspraken in de postactieve sfeer, die een burgermedewerker niet heeft.

Gelet op de noodzaak van een goed gevulde krijgsmacht beschouw ik de variant van aspirant-militair als enige werkbare variant. Bij deze variant worden zeventienjarigen aangesteld met beperkingen: zij volgen de reguliere initiële opleidingen en worden daarna op een functie bij een eenheid geplaatst, waarbij beperkingen ten aanzien van de functievervulling gelden. De aspirant-militair leert tijdens de opleiding en oefeningen het vuurwapen te hanteren, maar mag op functie geen vuurwapen dragen. Daarnaast wordt de zeventienjarige aspirant-militair, in overeenstemming met de huidige praktijk, niet ingezet voor crisisbeheersings-, vredes- of humanitaire operaties. De duur van de proeftijd wordt zodanig aangepast dat de zeventienjarigen minimaal tot het moment dat zij 18 jaar worden de keuze hebben om de dienst te verlaten.

Zeventienjarigen worden dus aangesteld als militair ambtenaar, zonder dat er sprake is van operationele inzet als militair. Deze beperking zal worden verankerd in de Militaire Ambtenarenwet. Voor het overige zijn de geldende arbeidsvoorwaarden, waaronder een proeftijd van maximaal één jaar en de recent verbeterde aanstellingssalarissen, van toepassing.

Deze overbruggingsmogelijkheid heeft als voordeel dat de jongeren reeds op zeventienjarige leeftijd een reguliere arbeidsrelatie met Defensie krijgen, waardoor uitval van geïnteresseerden in het wervingstraject na de middelbare school zoveel mogelijk wordt voorkomen. Daarnaast komt dit tegemoet aan de wens van de zeventienjarigen om na de opleiding aan de slag te gaan.

Overigens komt de voorgestelde variant ook tegemoet aan de wens van één centrales van overheidspersoneel, namelijk de ACOM, omdat jongeren worden aangesteld als aspirant-militair én de mogelijkheid hebben om na de opleiding werkervaring op te doen.

Conclusie en aanbeveling

Met de variant van aspirant-militair wordt, mijns inziens, in materiële zin tegemoet gekomen aan de wens van de Tweede Kamer. Ook wordt aan overige bezwaren tegemoet gekomen. Daarnaast past de variant van aspirant-militair binnen de grenzen van het facultatief Protocol «Kinderen in gewapend conflict». De verwachting is dat voor de aanstelling van aspirant-militair voldoende belangstelling zal zijn, zodat bij deze variant voldaan wordt aan de randvoorwaarde ten aanzien van de personeelsvoorziening.

Op grond van deze overwegingen ben ik voornemens de zeventienjarigen aan te stellen als aspirant-militair. Hiermee kom ik tegemoet aan de motie Harrewijn.

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Naar boven