26 900
Defensienota 2000

nr. 36
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 20 februari 2001

De vaste commissie voor Defensie1 heeft op 31 januari 2001 overleg gevoerd met minister De Grave van Defensie over:

– de brief van de minister van Defensie d.d. 13 november 2000 inzake de Nederlandse bijdrage aan de Headline Goal (26 900, nr. 33);

– het verslag van de Capabilities Commitment Conference (26 900, nr. 34);

– de brief van de minister van Defensie d.d. 19 december 2000 inzake de intensivering van de bilaterale militaire samenwerking in het kader van het EVDB (26 900, nr. 35);

– de brief van de minister van Defensie d.d. 19 december 2000 inzake het verslag van de najaarsvergaderingen van de NAVO-ministers van Defensie, gehouden op 5 en 6 december 2000 (27 400-X, nr. 25).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Zijlstra (PvdA) is verheugd uit de onderhavige stukken te kunnen opmaken dat er in het kader van het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) sprake is van een verdieping van de relaties tussen Nederland en Duitsland, Frankrijk en Engeland. De in Helsinki overeengekomen Headline Goal (HLG) strekt ertoe om in 2003, op basis van vrijwilligheid, een Europese troepenmacht van 50 000 tot 60 000 militairen binnen 60 dagen te kunnen ontplooien en gedurende ten minste een jaar te kunnen inzetten voor Petersburgtaken. Gelet op de feitelijke duur van vredesoperaties tot nu toe, zoals in Kosovo, rijst de vraag hoe, gegeven het feit dat inmiddels in totaliteit niet meer dan 100 000 man aan troepen zijn aangemeld, de desbetreffende HLG-taken op de langere termijn dan een jaar kunnen worden gecontinueerd.

De heer Zijlstra wijst vervolgens op het belang van de snelle totstandkoming van goede afspraken tussen de NAVO en de EU. Geconstateerd moet namelijk worden dat er ten aanzien van veiligheids- en defensiebeleid vooralsnog verschillen in benadering zijn tussen de EU en met name de Verenigde Staten. Doordat in Europa de landen afzonderlijk hun strijdkrachten formeren, houdt dit tevens in dat het wat dat betreft minder op de mat kan brengen dan bijvoorbeeld de Verenigde Staten kunnen doen voor hetzelfde geld. Voorkomen moet in ieder geval worden dat er duplicaties optreden waar het gaat om de EU-inzet en de NAVO-inzet.

Ten aanzien van de realisatie van de HLG is de heer Zijlstra benieuwd in welke vorm de parlementaire inbedding in dit verband zal plaatsvinden. Zal in dezen sprake zijn van een combinatie van het Europees parlement en de parlementen van de deelnemende Europese landen? Bestaat hierover al een begin van een gemeenschappelijke opvatting?

Uit de voorliggende stukken blijkt dat van de Nederlandse EVDB-voorziening van 200 mln. gulden een bedrag van 160 mln. gulden is gereserveerd voor projecten in het kader van de HLG en dat de dekking van de exploitatielasten op een andere manier gevonden zal worden. Kan de minister reeds een inschatting van de hoogte van die lasten aangeven en is er al een concrete dekking voorhanden?

Met betrekking tot het project versterking Duitse luchttransportcapaciteit, in verband waarmee Nederland financieel bijdraagt, is de heer Zijlstra benieuwd te vernemen naar de huidige ontwikkelingen rond de trekkingsrechten.

In de brief van 19 december van de minister (26 900, nr. 35) staat dat het besluit tot de omvorming van het hoofdkwartier van het Duits-Nederlandse legerkorps tot een High Readiness Forces Headquarters (HRF HQ) een mijlpaal is in de verbetering van de inzetbaarheid van het legerkorps en dat hiermee uitvoering wordt gegeven aan de motie-Van den Doel/Zijlstra/Van 't Riet. Naar het oordeel van de heer Zijlstra wordt het legerkorps in dezen toch enigszins gered door de gong, waar geconstateerd moet worden dat de opzet van dit korps in feite nog is gebaseerd op de structuur van de Koude Oorlog die weinig past bij de huidige situatie, waarin bepaalde modules worden uitgezonden.

Met het installeren van commandofaciliteiten op het Landing Platform Dock II (LPD-II) is weliswaar gevolg gegeven aan de op 1 november jl. ingediende motie-Van den Doel c.s. maar ten aanzien van de in dezelfde motie genoemde bezuinigingen op andere terreinen is nog geen concrete beleidsreactie gekomen, met name waar het gaat om het dure Shorad-project. Wanneer is die reactie te verwachten?

De heer Van den Doel (VVD) meent dat wanneer het EVDB onverhoopt zou verzanden, dit in ieder geval niet te wijten zal zijn aan de inzet van de Nederlandse regering tot nu toe, die dan ook alle waardering verdient.

Geconstateerd moet worden dat de resultaten van de in november jl. gehouden Capabilities Commitment Conference (CCC) bijzonder mager zijn. Naar verluidt, blijken er van de beoogde 400 vliegtuigen nog geen 60 technisch goed uitgerust te zijn voor veeleisende crisisbeheersingsoperaties. Verder blijkt dat van de tientallen «roll on roll offschepen» die benodigd zijn, er slechts tien zijn aangemeld. De heer Van den Doel gaat er gelet op de huidige stand van zaken van uit dat met het opheffen van de nog geconstateerde tekortkomingen en het waarmaken van het hoge ambitieniveau, nog minstens tien tot vijftien jaar gemoeid zal zijn en dat operationalisering in 2003 derhalve niet haalbaar kan worden geacht. Teleurstellend is het in dit verband dan ook dat er in Europees verband vooralsnog geen enkel voorstel is gedaan om de investeringen en de defensiebudgetten terzake te verhogen.

Met betrekking tot het budget van de Europese landen en dat van de Verenigde Staten is de heer Van den Doel van mening dat er nog een te groot verschil zit, met name in relatie tot doelmatigheid en effectiviteit. De huidige overlap aan militaire middelen binnen de EU zal via sanering dan ook zoveel mogelijk tegengegaan moeten worden. Het onderwerp taakspecialisatie zal dan ook serieus moeten worden opgepakt. Zijn hiertoe in EU-kader reeds voorstellen in voorbereiding?

De Nederlandse bijdrage aan HLG behelst onder meer deelneming (van beperkte duur) aan vredesafdwingende operaties met een brigade. De heer Van den Doel plaatst vraagtekens bij de uitvoering hiervan, aangezien brigades in de huidige omstandigheden niet 100% paraat zijn, zodat op het laatste moment eenheden bij elkaar gevoegd zouden moeten worden, hetgeen gelet op het karakter van genoemde operaties met een hoog geweldsspectrum niet verkieselijk is.

Waar de EU nog steeds uitgaat van volledige uitvoering van de Petersburgtaken, vraagt de heer Van den Doel of dit niet getuigt van een te hoog ambitieniveau. Zou het niet veel verstandiger zijn om wat kleinere stapjes in dit proces te zetten, waarbij de EU zich eerst toelegt op de uitvoering van humanitaire taken en conflictpreventie?

Een ander zorgpunt betreft de mogelijke divergentie die kan ontstaan tussen de inspanningen in het kader van HLG en die in het kader van het Defense Capabilities Initiative (DCI) binnen de NAVO. Er zijn binnen de EU allerlei werkgroepen ingesteld om de verschillende deelterreinen te inventariseren. Hetzelfde is reeds gebeurd binnen de NAVO. Het is van belang dat die twee processen naadloos op elkaar aansluiten, ook om duplicaties te voorkomen. In zijn algemeenheid zal er met het oog op een structurele relatie tussen NAVO en EU overigens meer gestreefd moeten worden naar integraliteit waar het gaat om initiatieven die binnen de NAVO en die welke binnen de EU worden opgestart.

Met betrekking tot de Nederlandse bijdrage van 100 mln. gulden ten behoeve van de versterking van de Duitse luchttransportcapaciteit is het in de ogen van de heer Van den Doel meer dan redelijk dat Nederland hiervoor iets concreets terugontvangt. Zijn voorkeur blijft overigens uitgaan naar het opheffen van tekortkomingen middels constructies waarbij landen gezamenlijk iets investeren en er ook gezamenlijk zeggenschap over hebben. Het «Awacs-model» kan hierbij als voorbeeld dienen.

Duitsland en Nederland hebben afgesproken het hoofdkwartier van het Duits-Nederlandse legerkorps aan te bieden als HRF HQ. Voor de daartoe benodigde omvorming is achttien maanden gepland. Betekent dit tevens dat dit hoofdkwartier in die periode niet kan worden ingezet ten behoeve van vredesoperaties? Genoemd Duits-Nederlandse legerkorps is tot nu toe binnen de NAVO altijd beschouwd als een schoolvoorbeeld van integratie. Inmiddels zijn er echter geluiden dat in plaats van verdere integratie, toegewerkt wordt naar een constructie waarbij er sprake is van een apart Duits en een apart Nederlands segment die slechts samenwerken. Ook zou er sprake zijn van opheffing van het logistieke ondersteuningscommando dat is gevestigd te Eibergen. Wat is de visie van de minister hierop?

De ontwikkeling van de Stand-off Surveillance and Target Acquisition Radar (SOSTAR) waarmee wordt beoogd de Europese inlichtingencapaciteit te versterken, roept de vraag op of dit systeem uiteindelijk tot doel heeft om alleen de staf van Solana te voeden met inlichtingen dan wel of ook de landen die participeren in dit project zelf rechtstreeks toegang krijgen tot die inlichtingencapaciteit. Wat is in dit verband overigens de relatie met de NAVO?

De nuttige samenwerking tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk inzake realisatie van een volledig geïntegreerd role 3-veldhospitaal verdient naar het oordeel van de heer Van den Doel verbreding, in de zin dat ook Duitsland bij dit initiatief wordt betrokken.

Mevrouw Van 't Riet (D66) refereert aan een interessant artikel van Sir Rupert Smith dat onlangs in onder andere het Marineblad heeft gestaan en dat een duidelijk beeld geeft van de huidige situatie rond het EVDB en de uiteindelijke doelstellingen ervan. Hij spreekt daarin onder andere uit dat er niet wezenlijk sprake zal zijn van een Europees leger en dat er weliswaar meer middelen (schepen, vliegtuigen, satellieten etc.) beschikbaar zullen komen maar dat er geen bewijs is dat er feitelijk extra strijdkrachten zullen worden geformeerd. Het zal in zijn ogen gaan om één set van krijgsmachten die nationaal ingezet kunnen worden, zowel in NAVO- en EU-verband als in nationaal verband. Verder plaatst hij vraagtekens bij het beoogde aantal van 60 000 militairen daar hij ervan uit gaat dat bij een voortzettingsvermogen van één jaar 180 000 manschappen nodig zullen zijn. Daarnaast ziet hij eenheid van aanpak tussen de verschillende landen als absolute voorwaarde voor het welslagen van het onderhavige beleid. Mevrouw Van 't Riet is benieuwd naar de reactie van de minister op deze uitspraken.

Als gevolg van de top in Nice is door wijziging van artikel 17 van het EU-verdrag met betrekking tot EVDB de rol van de WEU gemarginaliseerd en is door wijziging van artikel 25 van genoemd verdrag het Comité politieke zaken omgevormd tot een politiek en veiligheidscomité. Laatstgenoemd comité is daarmee het belangrijkste ambtelijk orgaan binnen de EU dat uitvoering gaat geven aan EVDB. De vraag rijst hierbij wel hoe de parlementaire controle in dezen gewaarborgd is.

Turkije heeft ernstige bezwaren geuit tegen de afspraak dat het wel zal worden geconsulteerd over toekomstige EU-operaties maar dat het niet mag meebeslissen. Naar het oordeel van mevrouw Van 't Riet zijn die bezwaren grotendeels terecht, aangezien de EU immers gebruik zal maken van NAVO-middelen waaraan ook Turkije bijdraagt. Wat is de visie van de minister hierop?

Ten aanzien van het project versterking luchttransportcapaciteit is zij benieuwd naar de stand van zaken rond de trekkingsrechten.

Doordat het SOSTAR-project en het LPD-II-project volgens de verwachtingen absoluut niet voor 2003 zullen zijn afgerond, roept dit de vraag op welk effect dit heeft voor de in het kader van HLG gehanteerde planning en de Nederlandse bijdrage daarin.

Verder is mevrouw Van 't Riet benieuwd te vernemen wat, los van de in de brief 26 900, nr. 33 genoemde projecten, de kosten van overige activiteiten op het gebied van commando- en inlichtingencapaciteit zijn.

Het is verheugend dat met de omvorming van het hoofdkwartier van het Duits-Nederlandse legerkorps tot een HRF HQ het kabinet invulling heeft gegeven aan de motie-Zijlstra c.s. Uit hoeveel manschappen, officieren en generaals zal over achttien maanden dit hoofdkwartier bestaan en zal het gebruikmaken van NAVO-planningcapaciteit? Wat zijn de Duitse maatregelen ter versterking van het hoofdkwartier? Wat stelt de minister zich concreet voor bij openstelling voor deelneming door andere landen?

Dat er binnen Europa nog steeds een enorme diversiteit is aan te gebruiken materieel is geen geheim. De gereedschapskist is een bonte verzameling van verschillende attributen van verschillende merken. Treffend voorbeeld is dat de Franse brandstofslangen die worden gebruikt om transportvliegtuigen bij te tanken niet passen op de Nederlandse nippels. Wanneer is het moment bereikt dat er terzake meer uniformiteit is?

De voorlopige bijdrage van Nederland in het kader van EVDB omvat in feite de gereedschapskist waaruit een deelname aan een specifieke operatie kan worden samengesteld. De definitieve bijdrage van Nederland is aanvullend en gericht op het wegwerken van Europese militaire tekortkomingen. Geconcludeerd kan dan ook worden dat de Nederlandse bijdrage aan HLG voornamelijk klinkt als toekomstmuziek.

Ten aanzien van HLG geldt nog steeds het in de Defensienota vastgelegde Nederlandse ambitieniveau voor deelneming aan crisisbeheersingsoperaties: deelneming (van beperkte duur) aan een vredesafdwingende operatie met een brigade of het equivalent daarvan, een maritieme taakgroep, drie squadrons jachtvliegtuigen of een combinatie van deze eenheden. De situatie is evenwel zeer wel denkbaar dat Nederland aan vier vredesoperaties deelneemt, met als gevolg dat wanneer op dat moment een bijdrage aan de Europese rapid reaction force gevraagd wordt, het de uitgezonden troepen hiervoor moet terugtrekken, nog afgezien van de zware wissel die dit trekt op de manschappen.

De toenemende samenwerking tussen Nederland en Frankrijk, die zeer toe te juichen is, roept de vraag op of laatstgenoemd land ook een participerende rol gaat spelen in het Duits-Nederlandse legerkorps.

Zoals de minister in zijn brief 26 900, nr. 35 stelt, zal Defensie de komende maanden onderzoeken hoe de Nederlandse defensie-inspanningen optimaal kunnen bijdragen aan de versterking van de Europese militaire capaciteiten. Mevrouw Van 't Riet acht dit evenwel een lastige opgave aangezien nog geen helder inzicht bestaat in de tekortkomingen op defensiegebied van alle Europese lidstaten en derhalve in de werkelijke effectiviteit van de multinationale samenwerkingsverbanden. De activiteiten op dit punt zijn voor een parlement volstrekt niet te toetsen.

De heer Harrewijn (GroenLinks) constateert dat ondanks het enthousiasme en de inzet van de minister om het beoogde doel in het kader van HLG en DCI te bereiken, er onduidelijkheden en vertragingen zijn waar te nemen waar het gaat om de weg die naar dat doel moet leiden, onder andere veroorzaakt door het verschil in ambitie tussen de EU-lidstaten. Wat is de visie van de minister hierop en acht hij het in dezen uitgestippelde tijdpad haalbaar? Hoewel het op zichzelf een nobel streven is om de lat hoog te leggen, rijst de vraag of het niet verstandig is om juist met het oog op die haalbaarheid iets terughoudender te zijn. In dat licht zou het bijvoorbeeld een concreter doel zijn om als Europa binnen een aantal jaren toe te werken naar faciliëring van operaties zoals in Bosnië en Kosovo in plaats van uit te gaan van een theoretisch programma met alle onbekendheden en onzekerheden van dien.

Waar Nederland 160 mln. gulden bijdraagt aan de HLG is de heer Harrewijn benieuwd te vernemen welke bedragen de overige participerende EU-landen tot nu toe hiervoor ter beschikking hebben gesteld. Laten die landen hun inspanningsverplichtingen ook gepaard gaan met de benodigde middelen?

Daar er wat betreft álle krijgsmachtdelen sprake is van intensivering van samenwerking tussen Nederland en andere EU-landen doet zich de vraag stellen of Nederland hiermee niet op te veel paarden tegelijk wedt. Nederland zou er wellicht beter voor kunnen kiezen om af te zien van bepaalde taken in het kader van beheersingsoperaties, teneinde meer nadruk te kunnen leggen op die taken in dat kader, die het gelet op zijn specifieke tradities en sterke punten op militair gebied, het best kan uitvoeren.

In de brief van de 19 december jl. over de najaarsvergaderingen van de NAVO-ministers van defensie (27 400-X, nr. 25) staat dat voor het eerst in een NAVO-planningsdocument, te weten de onlangs vastgestelde Ministerial Guidance, wordt gesteld dat de dreiging van een grootschalige aanval tijdens de planningsperiode 2003–2008 afwezig is. Wat is de strekking van deze doorbraak? Zullen de NAVO-planningen hierop daadwerkelijk aangepast worden?

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA) merkt op groot belang te hechten aan het uitbouwen van het EVDB omdat de EU in staat moet zijn invulling te geven aan haar eigen verantwoordelijkheid op het terrein van crisisbeheersing en humanitaire missies. Hoofdvraag is of de inzet van EU-lidstaten in het kader van de CCC ook gerealiseerd en waargemaakt kan worden, zowel organisatorisch als qua financiële middelen. De EU moet in ieder geval in staat worden geacht om vanaf 2003 de Petersburgtaken uit te voeren en om de eigen «veiligheidsbroek» op te houden op het moment dat de Amerikanen zich onverhoopt zouden terugtrekken uit de Balkan. Deelt de minister overigens de scepsis van de heer Van den Doel dat 2003 niet haalbaar zal blijken te zijn en dat eerder gedacht moet worden aan op z'n vroegst 2010?

De in het kader van het DCI geconstateerde tekortkomingen gelden logischerwijs ook voor het EVDB. De vraag is dan ook hoe die tekortkomingen door de EU structureel worden geïnventariseerd. Waar liggen ten behoeve van de Europese vredesmacht nu precies de tekorten? In de hoeveelheid troepen, in de kwalificaties van de eenheden, in de hoeveelheid toegezegd materieel of in de kwaliteit en inzetbaarheid ervan? Zullen de beloftes op papier daadwerkelijk waargemaakt worden? Welke defensietaken zullen volgens de minister in 2003 door de Europese vredesmacht uitgevoerd kunnen worden en welke niet?

Wat betreft de civiele kant zal onder het Zweeds voorzitterschap een pledging conference plaatsvinden ten behoeve van een politiemacht bestaande uit 5 000 personen. Welke bijdrage denkt Nederland daaraan te kunnen leveren en met welke mensen? Gelet op de schreeuwende tekorten bij de politie en marechaussee in Nederland is een dergelijke bijdrage niet denkbaar, tenzij er extra financiële middelen beschikbaar komen voor werving en opleiding van extra mensen.

Nederland legt een bedrag van 200 mln. gulden incidenteel opzij in het kader van het EVDB, waarvan inmiddels 160 mln. gulden is gereserveerd voor projecten. Waar mevrouw Van Ardenne heeft begrepen dat die projecten structureel zijn en zij van oordeel is dat voor een geloofwaardig aanbod ten behoeve van het EVDB Nederland structureel financiële middelen beschikbaar dient te stellen, is zij benieuwd te vernemen wat die structurele bijdrage van Nederland concreet zal zijn.

Het dwarsliggen van Turkije en de poging van Zweden om te temporiseren zijn niet bevorderlijk voor de ontwikkeling van het EVDB en bergen het gevaar in zich van algehele impasse dan wel onnodige duplicatie. Daar geen van beide opties gewenst is, zal gezocht moeten worden naar een oplossing. Spoort de regering de Zweden aan om tijdens het voorzitterschap knopen door te hakken? Is daarbij het Schengenmodel, waarbij Noorwegen als niet EU-lidstaat toch betrokken is, een optie?

Over de parlementaire controle wordt nauwelijks in de voorliggende stukken gesproken. De regering heeft eerder in antwoord op vragen van de vaste commissie voor Defensie toegezegd zich hierin nader te zullen verdiepen. Heeft die verdieping al tot resultaat geleid? Komt er een raad van defensieministers en zo ja, wat is hun rol in de ontwikkeling van het EVDB? Hoe staat het met de plannen om vanuit de nationale parlementen en het Europees Parlement een soort Europese defensiecommissie te vormen die het EVDB op de voet volgt en controleert? Wat is nu de taak en de positie van de interim-WEU? Nederland bekleedt thans het voorzitterschap van de WEU. De minister van Buitenlandse Zaken heeft in dit kader aangegeven niet van plan te zijn dit halfjaar de Ministeriële Raad bijeen te roepen bij gebrek aan agendapunten. Is er echt niets te bespreken of over te dragen? Is alles in kannen en kruiken, zowel militair als politiek?

De structuur en de positie van het politiek en veiligheidscomité en van het militair comité/militaire staf is analoog aan de NAVO opgetuigd, maar de vraag is of beide op dezelfde wijze kunnen functioneren in zowel crisistijd als vredestijd. Rapporteert bijvoorbeeld het militair comité aan de Raad van ministers of aan het Coreper dan wel aan het politiek en veiligheidscomité? Hoe is dat in de EU geregeld?

Mevrouw Van Ardenne herinnert aan de een paar maanden geleden door haar fractie en die van het PvdA ingediende motie over de interne markt voor defensie-industrie en spreekt de hoop uit dat de minister op basis van voortschrijdend inzicht ook overtuigd geraakt van de noodzaak van een dergelijke markt.

Antwoord van de minister

De minister geeft aan dat het ambitieniveau van het Nederlandse kabinet met betrekking tot het EVDB en meer specifiek HLG niet alleen wordt beïnvloed door de eigen inspanningen maar in hoge mate ook door die van de overige EU-lidstaten. Genoemd niveau is, zowel qua tijdpad als qua te behalen resultaten, terecht buitengewoon hoog. Er dient een zekere spanning, druk op de ketel te zijn om doorbraken te kunnen bewerkstelligen en problemen doortastend aan te pakken, waarbij de minister zich er goed van bewust is dat het risico aanwezig is dat op enig moment dit ambitieniveau, ook wat betreft 2003, niet of niet volledig haalbaar zal blijken te zijn.

Er is in dezen sprake van een Europese inzet die een nadrukkelijke relatie heeft met de centrale rol die de NAVO blijft vervullen. Belangrijk uitgangspunt is daarbij dat Europa handen en voeten geeft aan zijn bereidheid een «bigger share of the burden» te nemen in het transatlantische samenwerkingsverband, juist met het oog op de veiligheidssituatie in de wereld. Een bereidheid overigens die naar de indruk van de minister ook door de Verenigde Staten positief wordt bejegend, uiteraard onder de premisse dat dit proces niet leidt tot erosie van de NAVO. Daarnaast biedt het onderhavige proces mogelijkheden om de effectiviteit en de doelmatigheid van de Europese defensie-inspanningen te intensiveren. Het zou overigens een illusie zijn om te veronderstellen dat op dit punt het niveau van de Verenigde Staten geëvenaard zal worden, aangezien Europa uit verschillende staten en dus ook parlementen bestaat.

De vraag of de Nederlandse financiële bijdrage hierin voldoende is en of er mogelijkerwijs additionele structurele middelen beschikbaar moeten komen, is nog onderwerp van grondig beraad, mede in het licht van de uitvoering van de motie-Van den Doel c.s. Mede met het oog op de volgende regeerperiode zal duidelijk moeten zijn binnen welke (financiële) kaders verdere afwegingen zullen kunnen worden gemaakt. Nadere informatie hieromtrent zal de Kamer tijdig bereiken.

Wat betreft de rol van Frankrijk in het EVDB heeft de minister uit eigen ervaringen de indruk dat op het gebied van defensie dit land en met name de Franse militairen zich zeer coöperatief opstellen en dat er bij hen geen houding te bespeuren is die zou neigen naar verzwakking van het proces van NAVO-planning.

De minister geeft aan dat het kabinet groot belang hecht aan meer parlementaire inbedding van het EVDB, waartoe het onlangs een white paper heeft uitgebracht. Naast de staatsrechtelijke reden, in de zin van uitoefening van nationale parlementaire controle, is ten behoeve van het doelmatiger en efficiënter doen verlopen van de Europese samenwerking op dit gebied, de steun van de parlementen onontbeerlijk. Waar er binnen dit beleidsterrein overigens nog steeds sprake is van een zekere dimensie die zich onttrekt aan de nationale parlementaire controle, is er wel degelijk aanleiding om hiernaar kritisch te kijken. Een optie in dit verband zou kunnen zijn de instelling van een Europese senaat, waarin de vertegenwoordigers van nationale parlementen in Europees verband bijeenkomen. Bovendien zou het in de ogen van het kabinet een stap in de goede richting zijn wanneer de raad van ministers van defensie geïnstitutionaliseerd werd.

Een aantal van de projecten die in het kader van HLG worden opgezet, zullen structurele lasten met zich brengen, hoewel op dit moment nog niet precies is te overzien welke dat zijn. Ten aanzien van het project inzake de versterking van de luchttransportcapaciteit is het de bedoeling dat tegenover de Nederlandse bijdrage, ofwel een vergroting van capabilities komt te staan ofwel dat Nederland er op geld waardeerbare zaken voor terugkrijgt. Er wordt naar gestreefd om in maart in meer concluderende zin tot een afronding op dit punt te komen. Met betrekking tot de trekkingsrechten is het aspect van de nationale soevereiniteit een complicerende factor. In een crisissituatie kan namelijk nooit de garantie van trekkingsrechten worden gegeven, aangezien voor het alsdan inzetten van eigen troepen, eerst instemming van het desbetreffende nationale parlement vereist is. In dit verband wordt nu de mogelijkheid bestudeerd dat Duitsland taken van Nederland overneemt die in vredessituaties worden verricht.

De Nederlandse bijdrage aan HLG behelst onder meer deelneming aan vredesafdwingende operaties met een brigade. Aangezien brigades in de huidige omstandigheden ook om financiële redenen niet 100% paraat zijn, is het zeer wel denkbaar dat eenheden in dergelijke gevallen bij elkaar gevoegd moeten worden. In lijn van de Defensienota is gekozen voor een zodanige samenstelling van de gereedschapskist en een zodanige flexibiliteit dat de dan samengevoegde brigade optimaal kan opereren. De minister zegt overigens toe de Kamer omtrent dit thema nader schriftelijk te informeren.

Juist om het gevaar van divergentie tussen het EVDB en het DCI zoveel mogelijk weg te nemen, is de aandacht mede gericht op het opheffen van DCI-tekortkomingen. Daarnaast geldt dat de voorliggende HLG-projecten getoetst zijn aan het DCI.

Hoewel het Duits-Nederlandse legerkorps geldt als een schoolvoorbeeld van binationale samenwerking is het wel zinnig om na te gaan of de hierbij gekozen structuur die is gebaseerd op de gedachte van een grootschalig conflict, nog wel passend is onder de huidige omstandigheden, waarin meer rekening wordt gehouden met operaties op het gebied van peace keeping en peace enforcing. Met de omvorming van het Duits-Nederlandse legerkorpshoofdkwartier op dat punt wordt in feite dat korps gemoduleerd naar de meest waarschijnlijke inzetbaarheid. Tegelijkertijd wordt intensief en scherp nagegaan of elementen die minder goed passen bij die inzetbaarheid, aanpassing behoeven. Aangezien het streven is gericht op een meer multinationale opzet van de staf van het legerkorps, zal gekeken worden naar mogelijkheden van bredere deelname, waarbij ook gedacht kan worden aan Frankrijk.

Met betrekking tot de huidige houding van de Turkse regering moge het duidelijk zijn dat een snelle oplossing noodzakelijk is, teneinde duplicatie van taken en voorzieningen van EVDB en NAVO te voorkomen. Debottomline blijft wel dat een land dat geen lid is van de EU, de facto geen vetorecht kan worden gegeven over de besluiten die dezelfde EU neemt. Tegelijkertijd is het welhaast ondenkbaar dat de EU een operatie zelfstandig zal uitvoeren in het grensgebied van Turkije als laatstgenoemd land daar absoluut tegen zou zijn.

In reactie op de suggestie van de heer Harrewijn om als Europa binnen een aantal jaren toe te werken naar faciliëring van operaties zoals in Bosnië, merkt de minister op dat wanneer de Amerikanen zich onverhoopt zouden terugtrekken uit Bosnië, verwacht mag worden dat Europa in staat is de desbetreffende taken aldaar over te nemen. Wel zou het een probleem vormen voor Europa om op korte termijn een «fair share of the burden» te nemen in het geval van een Kosovo 2, waarbij sprake is van initiële luchtacties, laat staan in het geval van grondoperaties.

Absoluut oneens is de minister het met de stelling van de heer Harrewijn dat waar er wat betreft álle krijgsmachtdelen sprake is van intensivering van de samenwerking tussen Nederland en andere EU-landen, Nederland op te veel paarden tegelijk zou wedden. In de Defensienota is beargumenteerd uitgegaan van de rol van alle bestaande krijgsmachtdelen. Uiteraard geldt wel dat waar er in het kader van de internationale samenwerking mogelijkheden liggen voor een efficiënter en doelmatiger inzet van middelen, die grondig bekeken zullen worden.

De minister wijst verder op het grote belang van de ontwikkeling van het review mechanism. Wanneer blijkt dat een lidstaat binnen de EU de afgesproken bijdrage niet levert, zal op grond daarvan vanuit de andere lidstaten druk moeten kunnen worden uitgeoefend om die bijdrage alsnog te leveren.

Met betrekking tot de onder het Zweeds voorzitterschap te houden pledging conference ten behoeve van inzet van een politiemacht van 5 000 man verwijst de minister naar de Nederlandse politienotitie, waarin de Nederlandse voornemens terzake zijn verwoord. Zo snel als verantwoord militaire aanwezigheid kan worden vervangen door de civiele component is dat uiteraard beter en wenselijk is.

Hoewel taakspecialisatie ook naar het oordeel van de minister een nastrevenswaardig doel is, mede uit een oogpunt van doelmatigheid, dient tegelijkertijd beseft te worden dat dit niet iets is wat Nederland alleen kan bereiken en forceren. Er zal dan altijd sprake moeten zijn van de bereidheid van een ander land of meerdere andere landen om bepaalde taken over te nemen. Daarnaast speelt het aspect van de nationale autonomie een rol, in de zin dat wanneer een land bepaalde taken overdraagt, het daarmee ook de zeggenschap daarover opgeeft.

Ten aanzien van SOSTAR deelt de minister mee dat de desbetreffende inlichtingen zowel nationaal als aan de hoge vertegenwoordiger Solana ter beschikking komen.

Ten slotte zegt hij toe de vragen van mevrouw Van Ardenne over de structuur en de positie van het politiek en veiligheidscomité en van het militair comité/militaire staf schriftelijk te zullen beantwoorden.

De voorzitter van de commissie,

Valk

De griffier van de commissie,

De Lange


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van den Berg (SGP), Valk (PvdA), voorzitter, Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Hillen (CDA), Hessing (VVD), ondervoorzitter, Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hoekema (D66), Stellingwerf (RPF/GPV), Essers (VVD), Verhagen (CDA), M. B. Vos (GroenLinks), Van 't Riet (D66), Van den Doel (VVD), De Haan (CDA), Koenders (PvdA), Van der Knaap (CDA), Harrewijn (GroenLinks), Niederer (VVD), Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Oplaat (VVD), Albayrak (PvdA), Balemans (VVD), Herrebrugh (PvdA).

Plv. leden: Dittrich (D66), Van Oven (PvdA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Arib (PvdA), Leers (CDA), Weisglas (VVD), Eurlings (CDA), Ter Veer (D66), Van Middelkoop (RPF/GPV), De Swart (VVD), Van der Hoeven (CDA), Vendrik (GroenLinks), Bakker (D66), Blaauw (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Hindriks (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Karimi (GroenLinks), E. Meijer (VVD), Dijksma (PvdA), Marijnissen (SP), Van Baalen (VVD), Van Gijzel (PvdA), Wilders (VVD), Duivesteijn (PvdA).

Naar boven