26 883
Regels inzake de bevordering van integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur met betrekking tot beschikkingen of overheidsopdrachten (Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

1. TEKST VAN HET WETSVOORSTEL ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE

1.1. Opschrift

Het opschrift luidde:

Regels inzake de bevordering van een integere besluitvorming van het openbaar bestuur met betrekking tot beschikkingen of overheidsopdrachten (Wet bevordering integere besluitvorming openbaar bestuur)

1.2. Aanhef

De aanhef luidde:

Allen, die deze zullen zien of horen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het belang van de integriteit van het openbaar bestuur wenselijk is dat bestuursorganen over de mogelijkheid beschikken om bepaalde subsidies of vergunningen te weigeren of in te trekken indien er sprake is van het risico dat strafbare feiten zullen worden gepleegd of van het vermoeden dat strafbare feiten zijn gepleegd, alsook om bepaalde overheidsopdrachten niet te gunnen of een overeenkomst terzake te ontbinden indien door bedrijven niet of niet meer wordt voldaan aan de vereisten inzake betrouwbaarheid, en dat bestuursorganen zich bij het nemen van die beslissingen daaromtrent kunnen laten adviseren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

1.3. Artikel 1

De aanhef luidde:

In deze wet wordt verstaan onder:

Onderdeel a luidde:

a. aanbestedende dienst: de Staat, een provincie, een gemeente, een waterschap of een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen, dan wel een politieregio;

In onderdeel c is «artikel 6 van de Opiumwet» toegevoegd aan de opsomming

Onderdeel f luidde:

f. Bureau: het Bureau bevordering integere besluitvorming openbaar bestuur, bedoeld in artikel 9;

Onderdeel i luidde:

i. Onze Ministers: Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie;

1.4. Artikel 3

In artikel 3, eerste, tweede, derde en vijfde lid, zijn de woorden «een risico», onderscheidenlijk is het woord «risico», vervangen door het woord «gevaar».

1.5. Artikel 4

In artikel 4, eerste lid, zijn de woorden «een risico» vervangen door het woord «gevaar».

1.6. Het vervallen artikel 5 luidde:

Een beschikking kan uitsluitend worden geweigerd of ingetrokken op grond van artikel 3, eerste en zesde lid, indien weigering of intrekking niet op andere grond kan plaatsvinden.

1.7. Artikel 5

Het vervallen opschrift boven artikel 5 luidde:

Paragraaf 2.1 Aanbestedingen

1.8. Artikel 6

Het vervallen opschrift boven artikel 6 luidde:

Paragraaf 2.2 Subsidies

1.9. Artikel 7

Het vervallen opschrift boven artikel 7 luidde:

Paragraaf 2.3 Vergunningen inzake inrichtingen

1.10. Hoofdstuk 3

Het opschrift boven hoofdstuk 3 luidde:

HET BUREAU BEVORDERING INTEGERE BESLUITVORMING OPENBAAR BESTUUR

1.11. Artikel 8

Artikel 8 luidde:

Er is een Bureau bevordering integere besluitvorming openbaar bestuur.

1.12. Artikel 9

In artikel 9, eerste en tweede lid, onderdeel d, is het woord «risico» vervangen door het woord «gevaar».

1.13. Artikel 11

In artikel 11 zijn de woorden «een risico» vervangen door het woord «gevaar».

1.14. Artikel 20

In het eerste lid is de zinsnede «in afwijking van hetgeen in andere wetten is bepaald» vervangen door «in afwijking van hetgeen in de Wet openbaarheid van bestuur en andere wetten is bepaald».

1.15. Artikel 23

De zinsnede «Onze Minister van Binnenlandse Zaken» is gewijzigd in «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties».

1.16. Artikel 26

Het eerste lid luidde:

1. De volgende overheidsdiensten en -instellingen verstrekken, voorzover het persoonsgegevens betreft voor de verwerking waarvan zij de verantwoordelijke zijn in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens, het Bureau desgevraagd alle persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 10:

a. de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

b. de Dienst Recherchezaken van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

c. de Economische Controledienst van het Ministerie van Economische Zaken;

d. de Immigratie- en Naturalisatiedienst, uitsluitend voorzover het betreft de verificatie van gegevens die het Bureau uit andere bron heeft verkregen en voor justitiële gegevens;

e. de Inspectiedienst SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

f. de justitiële documentatiedienst;

g. de Koninklijke marechaussee;

h. het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties, voorzover het betreft gegevens die ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Wet melding ongebruikelijke transacties kunnen worden verstrekt op grond van de Wet politieregisters;

i. het openbaar ministerie;

j. de regionale politiekorpsen en het Korps landelijke politiediensten;

k. het registratiesysteem Vennoot van het Ministerie van Justitie;

l. de rijksbelastingdienst;

m. de sociale diensten van de gemeenten, uitsluitend voorzover het betreft de verificatie van gegevens die het Bureau uit andere bron heeft verkregen;

n. de uitvoeringsinstellingen sociale verzekeringen;

o. op voordracht van Onze Ministers, gedaan in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat, bij algemene maatregel van bestuur aangewezen diensten en organisaties.

In het vijfde lid is de zinsnede «door de diensten en instellingen, bedoeld in het eerste lid» vervangen door «door de bestuursorganen, bedoeld in het eerste lid».

1.17. Artikel 32

In artikel 32, eerste lid, zijn de woorden «een risico» vervangen door het woord «gevaar».

1.18. Artikelen 33, 34, 35, 37 tot en met 40

In de artikelen 33, 34, 35, 37 tot en met 40 zijn de zinsneden «Bureau bevordering integere besluitvorming openbaar bestuur» en «Wet bevordering integere besluitvorming openbaar bestuur» telkens vervangen door «Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur», onderscheidenlijk «Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur».

1.19. Artikel 36

Artikel 36 is ingevoegd.

1.20. Artikel 44

In artikel 44 is de zinsnede «Wet bevordering integere besluitvorming openbaar bestuur» vervangen door «Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur».

2. TEKST VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE

2.1. Algemeen

Waar in de memorie van toelichting werd gesproken over «Minister van Binnenlandse Zaken» is dit gewijzigd in «Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties».

Overeenkomstig de wijziging van artikel 3 van het wetsvoorstel is in de memorie van toelichting het woord «risico» vervangen door «gevaar».

2.2. Paragraaf 2.1. Aanleiding

De eerste zin luidde:

Het initiatief tot het uitwerken van het nieuwe bestuurlijk instrumentarium is genomen naar aanleiding van signalen van bestuursorganen in het begin van de negentiger jaren dat criminele personen doordringen in het economisch leven en een beroep doen op bestuurlijke faciliteiten.

In het derde tekstblok is aan de zin «Hieronder vallen de volgende branches: transport, milieu, bouw, horeca, bordelen en coffeeshops.» toegevoegd: , alsmede bedrijven waarin substanties als bedoeld in de Opiumwet worden geproduceerd, verwerkt of verhandeld.

2.3. Paragraaf 2.3. Systematiek van het BIBOB-instrumentarium

De eerste twee alinea's luidden:

Het BIBOB-instrumentarium is preventief van karakter. Beoogd wordt te voorkomen dat de integriteit van de overheid wordt aangetast. Dit komt terug in de naam van het instrument «Bevordering Integere Besluitvorming Openbaar Bestuur», waarmee wordt bedoeld dat een integer bestuur in zijn besluitvorming in staat moet worden gesteld alle belangen mee te wegen, ook het risico dat criminaliteit wordt gefaciliteerd. Het is dus noodzakelijk dat het bestuur de beschikking verkrijgt over zodanige informatie dat het kan oordelen over de mate waarin dit risico aanwezig is.

Er wordt een Bureau Bevordering Integere Besluitvorming Openbaar Bestuur (Bureau BIBOB) in het leven geroepen, dat bestuursorganen en aanbestedende overheidsdiensten desgevraagd adviseert over de mate van risico dat in bepaalde gevallen criminaliteit wordt gefaciliteerd (BIBOB-advies). Het instrument wordt voorshands beperkt ingezet, te weten bij bepaalde subsidies, bij vergunningen in enkele economische sectoren of betreffende bepaalde vermakelijkheidsinrichtingen en bij overheidsopdrachten.

De eerste zin van de vierde alinea luidde:

Indien er sprake is van risico van misbruik van subsidies, van vergunningen of van de uitvoering van overheidsopdrachten, zal het betrokken bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanbestedende dienst, beschikken over de mogelijkheid dat risico uit te sluiten.

2.4. Paragraaf 3.1. Algemeen

De eerste zin luidde:

Bij de uitwerking van het beleid dat moet leiden tot een instrument waarop het bestuur een beroep kan doen om zich te laten informeren over het risico dat criminele activiteiten worden gefaciliteerd, is nadrukkelijk gekeken naar de mogelijkheden die bestaande instrumenten bieden.

2.5. Punt 3.2.1. Algemeen

In de eerste zin zijn de woorden «onder meer» ingevoegd.

2.6. Punt 3.3.2. Veiligheidsonderzoek

De tweede zin van het tweede tekstblok luidde:

Gezien ook het gewichtige belang dat het instrument BIBOB dient, te weten de bescherming van de integriteit van de overheid, is de raadpleging van een veelheid aan bronnen overgenomen, alsmede de mogelijkheid om de omgeving van betrokkene in het onderzoek te betrekken, met de beperking dat alleen zakelijke relaties relevant zijn.

2.7. Punt 3.3.3. Fenomeenonderzoek

De laatste zin van het eerste tekstblok luidde:

Een regeling van het fenomeenonderzoek is opgenomen in het wetsvoorstel betreffende de wijziging van het Wetboek van strafvordering in verband met de regeling van enige bijzondere bevoegdheden tot opsporing en wijziging van enige andere bepalingen (bijzondere opsporingsbevoegdheden), op grond waarvan in dat wetboek, onder de titel «verkennend onderzoek» een nieuw artikel 126ff zal worden ingevoegd (Kamerstukken II 1996/97, 25 403, nrs. 1–3).

2.8. Paragraaf 3.5. Samenvatting en conclusie

De eerste zin luidde:

Het BIBOB-instrumentarium is bedoeld om bestuursorganen te informeren over risico's dat criminaliteit wordt gefaciliteerd, alsmede om aanbestedende diensten te informeren omtrent feiten en omstandigheden die van belang zijn voor beslissingen inzake overheidsopdrachten.

2.9. Paragraaf 4.2. Proportionaliteit

De tweede alinea van het eerste tekstblok luidde:

Wat betreft vergunningen kan het BIBOB-instrumentarium worden ingezet in een beperkt aantal economische sectoren en ten aanzien van een beperkt aantal soorten van inrichtingen waarvoor een gemeentelijke vergunning is vereist. Het gaat hierbij om de milieu-, de transport- en de horecasector, alsmede om bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen inrichtingen, zoals gokhallen en coffeeshops. Met de opheffing van het bordeelverbod lijkt het logisch, gelet op het beleid dienaangaande, ook de vergunningen inzake de exploitatie van bordelen onder de werking van de Wet BIBOB te laten vallen. Immers, de prostitutie is van oudsher een sector waar criminele invloeden aanwezig zijn. Zoals hierboven reeds is uiteengezet, heeft de selectie van vergunningen waarop het BIBOB-instrumentarium kan worden toegepast, onder andere plaatsgevonden naar aanleiding van het beeld van de risico's van criminele invloeden in de hierboven genoemde sectoren en soorten inrichtingen dat is geschetst in het rapport van de Parlementaire Enquête Opsporingsmethoden «Inzake opsporing» (bijlage VII).

De oorspronkelijk laatste zin van het eerste tekstblok is geschrapt. Deze zin luidde:

Tevens geldt voor subsidies dat het moet gaan om bedrijfssubsidies, waarbij bijvoorbeeld gedacht moet worden aan het stimuleringsfonds.

Het vierde tekstblok is ingevoegd.

2.10. Paragraaf 4.3. Betrokken bestuur blijft verantwoordelijk

De eerste zin luidde:

Een ander belangrijk uitgangspunt van het BIBOB-instrumentarium is dat het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst bij de toepassing van dat instrumentarium zelf de volledige verantwoordelijkheid blijft dragen voor de bescherming van de eigen integriteit.

2.11. Paragraaf 4.4. Een zo volledig mogelijk onderzoek

De op één na laatste zin van het eerste tekstblok luidde:

Dit omdat het, door de onderlinge vergelijking van de gegevens die door het Bureau BIBOB uit verschillende bronnen zijn verkregen, mogelijk wordt om de verkregen informatie op zijn juistheid te controleren.

De eerste twee zinnen van de tweede alinea van het derde tekstblok zijn in de plaats gekomen van de zin die luidde:

In het wetsvoorstel is een limitatieve opsomming gegeven van overheidsdiensten en organisaties die in beginsel verplicht zijn aan het Bureau BIBOB persoonsgegevens te verstekken uit de registraties waarvan zij de houder zijn en welke registraties als gesloten bron kunnen worden aangemerkt.

2.12. Paragraaf 5.4. Betrokkenheid van het openbaar ministerie

In het tweede tekstblok is na de eerste zin een zin geschrapt die luidde:

Deze verplichting is uiteraard beperkt tot de persoonsgegevens met betrekking tot de verwerking waarvan de desbetreffende dienst of instelling, in casu het openbaar ministerie, de verantwoordelijke is in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens.

De tweede zin in de derde alinea van het derde tekstblok luidde:

Dit gezien het uitgangspunt van het wetsvoorstel, dat op basis van een zo volledig mogelijke onderzoek uitspraken worden gedaan over risico's van ongewilde bestuurlijke facilitering van criminele activiteiten.

2.13. Paragraaf 5.5. Controle- en verantwoordingsstructuur

De eerste alinea vervangt twee alinea's die luidden:

Het Bureau BIBOB oefent zijn adviserende taak uit onder verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. Het voornemen bestaat het bureau te plaatsen bij de divisie Centrale Recherche Informatie (CRI) van het Korps landelijke politiediensten. Een belangrijke overweging daarvoor is de aanwezigheid van expertise ten aanzien van de omgang met vertrouwelijk informatie. Bovendien wordt het bureau op deze wijze ondergebracht bij een instelling die bekend staat om zijn betrouwbaarheid, deskundigheid en autoriteit op dit gebied. Ook kan het bureau gebruik maken van het informatienetwerk van de CRI, zowel op nationaal als op internationaal niveau.

Gezien zijn louter adviserende taak, die niet gerekend kan worden tot de politietaak, zal het Bureau BIBOB onafhankelijk opereren van de taken van het Korps landelijke politiediensten zoals deze zijn verwoord in de Politiewet 1993. Het Bureau BIBOB valt buiten de hiërarchie en het gezag dat op de politietaak van toepassing is. Het bureau zal rechtstreeks onder het gezag van de minister van Justitie worden geplaatst en de directeur van het Bureau BIBOB kan die minister, gevraagd en ongevraagd, rechtstreeks rapport uitbrengen omtrent bevindingen waaromtrent de minister behoort te worden geïnformeerd. Het budget en de formatie van het Bureau BIBOB wordt in overeenstemming met de minister van Binnenlandse Zaken bepaald door de minister van Justitie.

2.14. Punt 5.7.2. bestuursrechtelijk traject

De twee laatste alinea's zijn toegevoegd.

2.15. Paragraaf 7.2. Pilot

In de derde alinea is na de tweede zin een zin geschrapt die luidde:

Ook is gebleken dat de CRI in staat is om op effectieve wijze het BIBOB-instrumentarium te hanteren.

2.16. Paragraaf 7.4. Adviesronde

De eerste zin luidde:

Medio juli 1997 is een versie van het wetsontwerp voorgelegd aan 28 organisaties en personen, waaronder alle organisaties die worden genoemd in het wetsvoorstel.

2.17. Paragraaf 9.1. Het Bureau BIBOB

In de tekst zoals deze is voorgelegd aan de Raad van State werd uitgegaan van 200 tot 250 aanvragen voor BIBOB-adviezen per jaar in plaats van thans 500. De kosten werden aanvankelijk op f 3 750 000 per jaar gesteld.

2.18. Paragraaf 9.2. Bestuursorganen en aanbestedende diensten

Deze paragraaf luidde:

Wat betreft de financiële gevolgen voor de bestuursorganen en aanbestedende diensten kan geen inschatting worden gegeven. Een en ander is immers afhankelijk van de mate waarin gebruik wordt gemaakt van het BIBOB-instrumentarium. Dit gebruik kan voor de onderscheiden bestuursorganen en aanbestedende diensten onderling sterk verschillen.

Ten aanzien van de mogelijkheid voor de bestuursorganen en aan- bestedende diensten om hun financiële lasten in verband met het gebruik van het BIBOB-instrumen- tarium te mitigeren door middel van de doorberekening van de bijdrage die hen terzake van het BIBOB-advies in rekening wordt gebracht aan de betrokkene, wordt het volgende opgemerkt. In het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het rapport «Maat Houden» ( is aangegeven dat overheden de kosten die worden gemaakt in verband met de verlening van vergunningen, mogen doorberekenen in leges. Het staat de bestuursorganen, in dit geval met name de gemeenten, geheel vrij om te bepalen of zij de uitvoeringskosten die gepaard gaan met inschakeling van het Bureau BIBOB in hun leges willen verwerken. Daarbij ligt het voor de hand dat niet gekozen wordt voor doorberekening aan degene ten aanzien van wie daadwerkelijk een BIBOB-advies wordt gevraagd. De kosten van het BIBOB-advies zijn immers dusdanig hoog, dat deze niet opgevangen moeten worden door de aanvrager die «toevallig» aan een BIBOB-onderzoek wordt onderworpen. Veeleer is het wenselijk dat, indien een bestuursorgaan besluit tot verwerking van de desbetreffende kosten in de leges, gekozen wordt voor een algemene, en dus beperkte verhoging van de leges voor die vergunningen waarop de BIBOB-weigeringsgrond van toepassing is.

Daar waar het subsidies betreft, ligt doorberekening van de lasten in verband met het BIBOB-advies niet voor de hand. Immers, in geval van een subsidie wordt geld gegeven. Het is onlogisch daar via een andere weg weer geld van terug te verwachten.

Wat betreft de aanbestedingen lijkt doorberekening aan de gegadigde van de lasten van het gebruik van het BIBOB-instrumentarium niet direct zinvol, omdat op enigerlei wijze de gegadigde naar verwachting die kosten zal verwerken in de offerte. In dat geval is het een papieren verrekening.

Het bovenstaande is in lijn met het voornoemde rapport «Maat houden». De checklist doorberekening (post) toelatingskosten laat doorberekening door de bestuursorganen aan de vergunningaanvragers toe op de wijze als bovenomschreven. Door middel van een algehele en beperkte verhoging van de leges wordt voldaan aan het vereiste dat onaanvaardbare rechtsongelijkheid tussen groepen van burgers en bedrijven dient te worden voorkomen. De concurrentiepositie wordt met een algemene doorberekening in de leges niet onaanvaardbaar aangetast. Voor alle partijen zijn de regels hetzelfde. Ook zijn er geen dwingende redenen om niet door te berekenen.

2.19. Punt 10.2.4. Behoefte aan BIBOB-adviezen

Het laatste tekstblok luidde:

Op grond van het voorgaande, daarbij met name gelet op de versterking bij bestuursorganen en aanbestedende diensten van het zich bewust zijn van de risico's van crimineel misbruik van subsidies, vergunningen of de uitvoering van overheidsopdrachten, wordt in het eerste jaar uitgegaan van 200 tot 250 verzoeken om advies per jaar. De uitkomst van het onderhavige onderzoek dat de mogelijkheid bestaat dat de vraag naar BIBOB-adviezen in de loop der jaren zal stijgen, wordt reëel geacht. Hiermee zal bij de budgettaire meerjarenraming en de inrichting van het bureau rekening worden gehouden.

2.20. Paragraaf 10.4. Effecten voor de rechterlijke macht

Paragraaf 10.4 luidde:

Door invoering van dit wetsvoorstel zal, uitgaande van 200 tot 250 BIBOB-adviezen per jaar, tot een bescheiden verhoging van de werklast voor de rechterlijke macht leiden. In het onderhavige onderzoek is uitgegaan van de, overigens ruime, inschatting dat uiteindelijk een kwart van alle BIBOB-adviezen per jaar zullen leiden tot een gerechtelijke procedure. Bij een jaarlijks aantal BIBOB-adviezen van 200 tot 250 kan derhalve worden verondersteld dat deze zullen leiden tot tussen 50 en 60 procedures. Deze zaken zullen zich niet concentreren bij één arrondissement, maar zich afspelen in het gehele land en zowel bij de bestuursrechter als bij de civiele. Een zeer globale inschatting geeft aan dat hierdoor voor de sector bestuursrecht een extra werklast zou ontstaan van 0,7 voltijdse betrekking van een bestuursrechter en 0,9 voltijdse betrekking van ondersteunend personeel. De daarmee gepaard gaande kosten liggen tussen de f 160 000 en f 200 000. Van de gevolgen voor de werklast van de civiele rechter is geen inschatting gegeven. Dit is evenmin het geval wat betreft de effecten van hoger beroep.

2.21. Paragraaf 11. Artikelsgewijs

Artikel 1

De laatste alinea van het tweede tekstblok is geschrapt. Deze luidde:

Voorts wordt in dit kader nog aangetekend dat, zover zelfstandige bestuursorganen ingebed zijn in een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, zij als besluitvormend orgaan niet behoren tot een op grond van deze wet gedefinieerde aanbe- stedende dienst. Zij kunnen dus in het kader van hun aanschaffingen geen advies vragen aan het Bureau BIBOB.

Deze uitsluiting is gegrond op het gegeven dat zelfstandige bestuursorganen in het algemeen geen zodanig grote aanschaffingen doen dat het gebruik van het BIBOB-instrumentarium gerechtvaardigd is te achten. Dit ligt anders wat betreft subsidies en vergunningen. Voor zover zelfstandige bestuursorganen beschikkingen nemen terzake van subsidies of vergunningen, kunnen zij het Bureau BIBOB dus wel inschakelen.

De laatste alinea van het vierde tekstblok is geschrapt. Deze luidde:

Volledigheidshalve wordt hierbij nog het volgende opgemerkt. De aanvrager van een subsidie of vergunning, de subsidie-ontvanger of de vergunninghouder kan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn. Het gegeven dat het wetsvoorstel wat dit betreft ook betrekking heeft op een natuurlijke persoon houdt evenwel niet in dat het advies van het Bureau BIBOB betrekking kan hebben op alle subsidies en vergunningen die door een natuurlijke persoon kunnen worden aangevraagd. Zoals uit artikel 7 blijkt, gaat het uitsluitend om subsidies die in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf door de natuurlijke persoon worden aangevraagd. Bij de vergunningen gaat het eveneens om vergunningen die betrekking hebben op de uitoefening van een beroep of bedrijf.

Dit blijkt uit de opsomming van artikel 1, onderdeel c.

Vervallen artikel 5

De toelichting op het vervallen artikel 5 luidde:

De mogelijkheid om een beschikking te weigeren of in te trekken op grond van artikel 3, eerste of zesde lid, is een aanvullende mogelijkheid ten opzichte van de reeds bestaande mogelijkheden daartoe. Van deze aanvullende mogelijkheid kan dan ook uitsluitend gebruik worden gemaakt, indien een beschikking niet op andere gronden kan worden geweigerd of ingetrokken.

Volledigheidshalve wordt hierbij het volgende aangetekend. Het geval kan zich voordoen dat op het moment dat het Bureau BIBOB om advies wordt gevraagd, het bestuursorgaan niet bekend is met feiten of omstandigheden die aanleiding zouden kunnen vormen om de gevraagde beschikking te weigeren of in te trekken op andere grond dan die van artikel 3. Deze feiten of omstandigheden kunnen dan alsnog blijken uit het advies van het Bureau BIBOB. Het bestuursorgaan dient dan alsnog die andere weigerings- of intrekkingsgrond toe te passen. Voorts wordt wat dit aspect betreft verwezen naar de toelichting op artikel 29.

Artikel 6

Na de eerste zin zijn drie zinnen geschrapt die luidden:

Het eerste lid geeft daarbij aan dat deze weigerings- en intrekkingsgrond niet van toepassing is op alle subsidies. Het moet in de eerste plaats gaan om subsidies die worden toegekend aan een rechtspersoon of een natuurlijke persoon die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Deze bepaling voorkomt bijvoorbeeld dat een subsidie aan een natuurlijke persoon terzake van de isolatie van zijn woning zou kunnen worden afgewezen op grond van de antecedenten van die persoon.

Artikel 25

De toelichting op artikel 25 is alsnog ingevoegd.

Artikel 26

De eerste twee alinea's van het tweede tekstblok luidden:

Het eerste lid verplicht de daar genoemde diensten en instellingen die in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens de verantwoordelijke zijn voor de persoonsgegevens die in hun registraties zijn opgenomen, aan het Bureau BIBOB desgevraagd alle gegevens te verstrekken die nodig zijn voor de taakuitvoering van het bureau.

Ten aanzien van een aantal diensten en instellingen geldt een zekere beperking betreffende de verplichting om gegevens aan het Bureau BIBOB te verstrekken. Dit betreft de immigratie- en naturalisatiedienst (onderdeel d), het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (onderdeel h) en de sociale diensten van de gemeenten (onderdeel m).

Wat betreft de immigratie- en naturalisatiedienst gaat het in beginsel om de verificatie van gegevens die uit andere bron zijn verkregen. Voorts zal het kunnen gaan om de verstrekking van justitiële gegevens. Bij het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties kan het niet gaan om de verstrekking van gegevens inzake alle bij het meldpunt aangemelde transacties, maar om de transacties die relevant zijn met het oog op de voorkoming en opsporing van misdrijven. De gemeentelijke sociale diensten tenslotte zullen evenmin zonder meer persoonsgegevens hoeven te leveren. Bij deze diensten gaat het uitsluitend om de verificatie van gegevens die uit andere bron zijn verkregen.

Artikel 28

In de tweede alinea is na de eerste zin een zin geschrapt die luidde:

Ingevolge artikel 5 dient immers voorrang te worden gegeven aan de mogelijke andere weigerings- of intrekkingsgronden in de regeling waarop de desbetreffende subsidie of vergunning is gebaseerd.

Artikel 36

De toelichting op het nieuwe artikel 36 is ingevoegd.

Artikel 39

De laatste zin van het tweede tekstblok luidde:

Ook in de Wet milieubeheer opgenomen intrekkingsgronden geven thans onvoldoende mogelijkheden voor preventieve maatregelen.

Artikel 40

Na de laatste zin van de eerste alinea van het derde tekstblok is een zin geschrapt die luidde:

Artikel 5 van de Wet BIBOB brengt met zich mee dat toetsing van de aanvraag aan de in het voorgestelde tweede lid genoemde weigeringsgronden dient plaats te vinden, voordat de aanvraag aan artikel 3, eerste en zesde lid, van de Wet BIBOB kan worden getoetst.

Naar boven