26 873
Intrekking van de Wet op de studiefinanciering en vervanging door de Wet studiefinanciering 2000 (Wet studiefinanciering 2000)

nr. 9
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 14 februari 2000

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.4, tweede lid, wordt na «dat minder bedraagt» ingevoegd: dan.

B

In artikel 3.14, eerste lid, vervalt «het deel van».

C

Artikel 3.17, zesde lid, onderdeel b, komt als volgt te luiden:

b. voor iedere maand waarin hij op enig moment beschikte over de kaart, bedoeld in artikel 3.7, het bedrag, genoemd in artikel 3.27, derde lid, vermenigvuldigd met tweemaal het aantal maanden waarover met inachtneming van het vierde lid het toetsingsinkomen is berekend.

D

In artikel 3.18 vervalt in Overzicht 1 «Reisvoorziening € 0,00 € 0,00».

E

In artikel 3.25, eerste lid, wordt «artikel 5.2, vierde lid» vervangen door: artikel 5.3, tweede lid.

F

Artikel 5.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «10 studiepunten en hij».

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

G

Aan artikel 5.17, vierde lid, wordt toegevoegd: Indien de bijzondere omstandigheden uitsluitend van niet-medische aard zijn, volstaat een gedagtekende verklaring van de natuurlijke persoon of het bestuur van de rechtspersoon van de onderwijsinstelling waar de student is ingeschreven.

H

In artikel 6.5, vierde lid, wordt «een schriftelijke vraag» vervangen door «een daartoe strekkend verzoek» en wordt «de schriftelijke vraag» vervangen door: het verzoek.

I

In artikel 9.2, tweede lid, vervalt telkens «schriftelijk».

J

In artikel 10.3, derde lid, wordt «bedoeld in het eerste lid» vervangen door: bedoeld in het tweede lid.

K

Artikel 10.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het vierde lid wordt «prestatiebeurs» vervangen door: tempobeurs.

2. In de aanhef van het vijfde lid en in het zevende lid wordt «artikel 10.3, eerste lid» telkens vervangen door: artikel 10.3, tweede lid.

L

In artikel 10.9, tweede lid, wordt «artikel 10.3, eerste lid» vervangen door «artikel 10.3, tweede lid» en wordt «artikel 10.3, tweede lid» telkens vervangen door «artikel 10.3, derde lid.

M

In artikel 12.6 vervalt in Overzicht 1 van artikel 3.18 «Reisvoorziening f 0,00 f 0,00».

N

In artikel 12.8 wordt voor «in het jaar 2002» ingevoegd: uiterlijk.

O

Artikel 12.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «artikel 10.3, tweede lid» vervangen door: artikel 10.3, derde lid.

2. In het derde lid wordt «Artikel 10.3, tweede lid» vervangen door: Artikel 10.3, derde lid.

3. In artikel 10.3, derde lid, zoals dat op grond van artikel 12.9, derde lid, luidt, wordt «bedoeld in het eerste lid» vervangen door «bedoeld in het tweede lid» en vervalt de laatste volzin.

4. In het vijfde lid wordt «10.3, tweede lid» vervangen door: 10.3, derde lid.

P

Artikel 13.13 komt als volgt te luiden:

Artikel 13.13. Wet op de studiefinanciering

De Wet op de studiefinanciering wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 17fa vervalt «10 studiepunten en hij».

B

In artikel 141, tweede lid, wordt «42 tot en met 48, 50» vervangen door: 41 tot en met 50.

Q

Artikel 13.14, onderdeel I, wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 7.43, eerste lid, komt als volgt te luiden:

1. Bij de inschrijving als student voor een voltijdse opleiding aan een universiteit of hogeschool is een collegegeld verschuldigd van f 2 874 door degene die voor de aanvang van het studiejaar de leeftijd van 30 jaren nog niet heeft bereikt, en die

a. de nationaliteit bezit van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of

b. een niet onder a bedoelde vreemdeling is die studiefinanciering geniet krachtens de Wet studiefinanciering 2000.

2. Na de vierde volzin van artikel 7.43, vierde lid, wordt een volzin ingevoegd, luidende: Het overeenkomstig dit lid gewijzigde bedrag treedt in de plaats van het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag.

R

Artikel 13.15 komt als volgt te luiden:

Artikel 13.15. Wet op het voortgezet onderwijs

Artikel 27a van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «onder de werking van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering» vervangen door: onder de werking van hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten.

2. In het zevende lid wordt «de studiefinanciering van betrokkene op grond van de Wet op de studiefinanciering» vervangen door: de tegemoetkoming in de studiekosten van betrokkene op grond van hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten.

3. Het achtste lid vervalt.

S

Artikel 13.16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel B wordt na «artikelen 16a,» ingevoegd: eerste lid,.

2. Onderdeel C, punt 2, wordt vervangen door:

2. In het eerste en het tweede lid wordt «op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering» telkens vervangen door «op grond van de Wet studiefinanciering 2000» en wordt «artikel 58» vervangen door: artikel 7.4.

T

Artikel 14.2 komt als volgt te luiden:

Artikel 14.2. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op 1 september 2000, met uitzondering van artikel 13.13 dat voor wat betreft onderdeel A in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en terugwerkt tot 1 september 1996, en voor wat betreft onderdeel B in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

TOELICHTING

Onderdelen A, E, J, K, L, O en S

In deze onderdelen worden technische verbeteringen aangebracht.

Onderdeel B

Hoewel de tekst van artikel 3.14, eerste lid, sluitend is, is voor de inzichtelijkheid «het deel van» geschrapt.

Onderdelen C

Ingevolge artikel 3.17, zesde lid, onderdeel b – maar ook ingevolge het huidige artikel 26, zesde lid, onderdeel b, van de Wet op de studiefinanciering – is een studerende die de bijverdiengrens van f 15 000,- overschrijdt, wegens het genot van de OV-studentenkaart een bedrag verschuldigd van twee maal € 68,– (f 150,-) over de maanden waarover het toetsingsinkomen wordt berekend. Daarbij was en is het niet van belang of een studerende de OV-studentenkaart ook feitelijk in ontvangst heeft genomen. Nu expliciet is bepaald dat een studerende mag weigeren de kaart in ontvangst te nemen, is het bij nader inzien niet reëel het hierboven beschreven bedrag op te leggen als een studerende de kaart niet heeft afgehaald. Daarom wordt – zoals is aangegeven in paragraaf 22, artikelsgewijs, onder het kopje «artikel 3.17» van de nota naar aanleiding van het verslag – het artikel nu zo gewijzigd dat het bedrag wordt opgelegd over de kalendermaanden of delen daarvan waarover de studerende de kaart heeft afgehaald.

Onderdelen D en M

Artikel 3.7, derde lid, bepaalt dat als de reisvoorziening (deels) uit geld bestaat – een vangnetbepaling om te voorzien in de situatie dat er geen OV-studentenkaart meer is – de hoogte van het bedrag bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld. In dat verband is het onjuist om in het overzicht van de artikelen 3.18 en 12.6 te bepalen dat het bedrag van de reisvoorziening nihil is. Dit wordt in deze onderdelen hersteld.

Onderdelen F, P en T

In het kader van een verdere flexibilisering is bij nader inzien de ondergrens van 10 studiepunten uit artikel 5.15, eerste lid, geschrapt, zoals is aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag, paragraaf 4. Daardoor wordt nu ook de prestatiebeurs omgezet van de student die in het eerste jaar dat hij studiefinanciering ontving, minder dan 10 studiepunten heeft behaald. De uitzondering in het tweede lid kan in verband daarmee vervallen.

Niet alleen voor de toekomst wordt de ondergrens van 10 studiepunten geschrapt, maar ook voor het verleden dient dit het geval te zijn. Daarom is ook artikel 17fa van de Wet op de studiefinanciering overeenkomstig gewijzigd. Deze wijziging is opgenomen in onderdeel P. In onderdeel T is geregeld dat deze wijziging terugwerkt tot het moment waarop artikel 17fa in werking trad.

Onderdeel G

Aangezien de bijzondere omstandigheden ook van niet-medische aard kunnen zijn, is het artikel aangevuld: bij omstandigheden van uitsluitend niet-medische aard hoeft geen verklaring van een arts te worden overgelegd.

Onderdeel H en I

Wanneer de IB-Groep aan een studerende of debiteur om inlichtingen vraagt, is het in het kader van de mogelijkheid van muteren zonder documenten, ongewenst dat deze vraag schriftelijk moet zijn gesteld, en dat daarop uitsluitend schriftelijk kan worden gereageerd. Daarom worden de artikelen 6.5, vierde lid, en artikel 9.2, tweede lid, aangepast. Voorgesteld wordt om artikel 9.2, derde lid, niet te wijzigen: het betreft in dat lid een «spontane» mededeling van de zijde van de studerende of de debiteur. Om bewijstechnische redenen is het niet raadzaam de bestaande procedure op dit punt los te laten.

Onderdeel N

De IB-Groep sluit bij nader inzien niet uit dat het al in 2001 mogelijk zal zijn de aanvullende beurs die bij wijze van overgangsmaatregel wordt verstrekt in de vorm van prestatiebeurs, om te zetten in een gift. Daarom is in artikel 12.8 aangegeven dat de omzetting uiterlijk in 2002 plaats vindt.

Onderdeel Q

In het voorgestelde nieuwe artikel 7.43 wordt een categorie van studenten toegevoegd zoals in paragraaf 9 van de nota naar aanleiding van het verslag is aangekondigd. Het betreft studenten die ook thans reeds op grond van het Besluit studiefinanciering gelijk worden gesteld met Nederlanders en die daardoor het recht bezitten om zich voor een opleiding in het hoger onderwijs in te schrijven tegen voldoening van het wettelijke collegegeld. Dit recht was ten onrechte niet verdisconteerd in de tekst van het nieuwe artikel.

In het vierde lid van artikel 7.43 wordt een volzin toegevoegd die een technische bedoeling heeft. De toegevoegde zin stelt buiten twijfel dat de jaarlijkse indexering tot gevolg heeft dat ook de collegegeldbedragen in de wettekst – automatisch – worden aangepast.

Onderdeel R

Sinds de inwerkingtreding van de Wet educatie en beroepsonderwijs – waardoor het middelbaar beroepsonderwijs uit de Wet op het voortgezet onderwijs is overgebracht naar de WEB – heeft een leerling in het voortgezet onderwijs geen recht op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering, maar recht op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van de Wet tegemoetkoming studiekosten. Artikel 27a van de Wet op het voortgezet onderwijs is bij de inwerkingtreding van de Wet educatie en beroepsonderwijs niet aan de nieuwe situatie aangepast. Dit wordt nu hersteld.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Naar boven