26 873
Intrekking van de Wet op de studiefinanciering en vervanging door de Wet studiefinanciering 2000 (Wet studiefinanciering 2000)

nr. 54
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 28 maart 2000

Tijdens het debat over de WSF 2000 is van de kant van de PvdA-fractie gevraagd om te bezien wat de mogelijkheden zijn om studiefinancieringsrechten voor duale hbo-v opleidingen uit te breiden naar vier jaar en de meerkosten te financieren uit moties die op dit punt tijdens de Algemene politieke beschouwingen zijn ingediend.

Verder heb ik toegezegd nader in te gaan op vragen van GroenLinks over de kosten die amendement nr. 44 (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 873, nr. 44) over de aanvullende beurs met zich meebrengt.

Aanvullende beurs

Voordat ik op deze beide vragen inga wil ik er nogmaals nadrukkelijk op wijzen dat verwerking van amendement nr. 44 in het wetsvoorstel ertoe leidt dat de uitgaven aan aanvullende beurzen toch direct als gift moeten worden beschouwd. Immers, wanneer het diploma wordt behaald wordt de aanvullende beurs omgezet in een gift; wordt het diploma niet behaald wordt de schuld die voortvloeit uit de voorwaardelijke aanvullende beurs kwijtgescholden. Er is dus geen reële mogelijkheid dat de schuld moet worden terugbetaald. Met andere woorden: het voorwaardelijke karakter van de aanvullende beurs verdwijnt en daarmee de grondslag om de uitgaven op dit moment niet-relevant te verklaren. Dit betekent een stijging van de relevante uitgaven over de periode 2001–2005 met f 950 miljoen.

In het debat met de Kamer heeft mevrouw Hamer aangegeven dat zij overweegt een gewijzigd amendement nr. 44 in te dienen, waarin de aanvullende voorwaarde van draagkrachtmeting wel is opgenomen. Het voorwaardelijke karakter van de aanvullende beurs blijft in een dergelijk amendement wel intact.

Ook bij zo'n amendement moeten de consequenties voor de burger scherper in beeld wordt gebracht. Hierbij zijn thema's aan de orde alsarmoedeval, inkomensgrenzen, peiljaar, etc. Ik acht een nadere analyse van die vraagstukken noodzakelijk.

Zoals ik reeds in het debat heb aangegeven leg ik echter geen politieke prioriteit bij dit en elk ander voorstel op dit punt. Ik blijf van mening dat de beschikbare middelen beter voor de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs kunnen worden ingezet.

Duaal hbo-v

De Tweede Kamer heeft bij de algemene politieke beschouwingen één motie aangenomen die te relateren zou zijn aan de problematiek van de duale hbo-V opleidingen. Ik doel op de motie Rosenmöller/De Graaf (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 800, nr. 29), waarin de regering wordt verzocht om te onderzoeken of en zo ja op welke wijze in de regelingen voor de studiefinanciering faciliteiten kunnen worden gecreëerd waardoor opleidingen voor en werken in de sector aantrekkelijker kunnen worden gemaakt.

De motie biedt geen direct aanknopingspunt voor dekking van de met amendement nr.10 (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 873, nr. 10) verbonden kosten. Ook andere bij de algemene politieke beschouwingen aangenomen moties bieden geen dekking. Ik blijf daarom bij mijn oordeel om dit amendement sterk te ontraden. Wel zal ik, zoals ook in het debat toegezegd, het initiatief nemen voor een gesprek samen met mijn collega van VWS over deze problematiek met de werkgevers en de werknemers in de zorg, de HBO-raad en de studenten.

Onderbouwing structurele kosten aanvullende beurs

In mijn brief van 23 maart 2000 (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 873, nr. 49) ben ik ingegaan op de suggestie om de schuldpositie van een student met een aanvullende beurs die zijn diploma niet gehaald heeft te verminderen.

Als aanvullende voorwaarde is het draagkrachtprincipe vermeld. Een voormalige student met een inkomen boven een bepaald drempelbedrag komt niet voor kwijtschelding in aanmerking.

In voornoemde brief heb ik aangegeven dat de kosten van het kwijtschelden van het aanvullende beurs deel van de schuld van de student maximaal f 40 miljoen structureel bedragen. Door de fractie van GroenLinks is gevraagd naar de nadere onderbouwing van de structurele kosten.

Deze nadere onderbouwing is als volgt: ruim 72 000 ouderejaars-studenten in het hoger onderwijs hebben recht op een aanvullende beurs. Op basis van de huidige rendementsgegevens haalt ruim 80% van de tweedejaarsstudenten het diploma. Dit zijn gegevens van studenten van vóór het prestatieregime. Te verwachten valt dat onder het prestatiebeursregime dit percentage zal toenemen, verondersteld is tot ca 85 á 90%. Dit betekent dat jaarlijks 9000 studenten (12,5% van de studenten) een schuld hebben die voortkomt uit de aanvullende beurs. De gemiddelde aanvullende beurs voor deze studenten is bijna f 4400 per student per jaar. Het aantal studenten vermenigvuldigd met de gemiddelde schuld komt daarmee op f 40 miljoen. Afhankelijk van de nader te stellen voorwaarden, met name aan het inkomen van de student, zal een deel van de schuld niet worden kwijtgescholden. Ik verwacht daarom dat de totale kosten de f 40 miljoen niet zullen overschrijden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Naar boven