26 871
Instelling van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (Instellingswet Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD

I Wetsvoorstel

1. Artikel 3, tweede lid, tweede volzin luidde: De Raad slaat in het bijzonder acht op de positie van personen aan wie een dergelijke straf of maatregel is opgelegd.

2. Artikel 4, eerste lid, eerste volzin, luidde: De Raad heeft een voorzitter en ten hoogste een door Onze Minister van Justitie vast te stellen aantal leden.

II Memorie van toelichting

1. De laatste alinea van paragraaf 1.3 ontbrak.

2. De laatste volzin van de eerste alinea van paragraaf 1.4.4.2 luidde:

Voor de Raad zijn de drie Beginselenwetten het wettelijk referentiekader.

3. De derde alinea van paragraaf 1.4.4.2 luidde:

Het toezicht is primair gericht op de wijze waarop inrichtingen en instellingen die een taak uitoefenen in het kader van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende of vrijheidsbeperkende straf of maatregel waarvoor de Minister van Justitie verantwoordelijkheid draagt, omgaan met de rechtspositie van degene aan wie een dergelijke straf of maatregel is opgelegd. Het gaat om inrichtingen voor het gevangeniswezen, inrichtingen voor verpleging van ter beschikking gestelden (rijks en particulier), justitiële jeugdinrichtingen (rijks en particulier), de niet justitiële inrichtingen voor verpleging van ter beschikking gestelden, inrichtingen voor de opvang van verslaafden, instellingen met een reclasseringserkenning en de Raad voor de kinderbescherming. De Raad heeft dus geen bemoeienis met de voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen noch met andere voorzieningen van jeugdhulpverlening dan de justitiële jeugdinrichtingen.

4. De eerste volzin van de tweede volzin van paragraaf 1.4.4.3 luidde: Ingevolge het onlangs – bij wet van .. 1999, Stb. 1999, .. – gewijzigde artikel 54 van de Wet op de jeugdhulpverlening is er een Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming.

5. De derde volzin van de tweede alinea van paragraaf 1.4.4.3 luidde:

Ingevolge het vierde lid van dit artikel neemt de Inspectie bij de vervulling van haar taak de aanwijzingen van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie in acht.

6. De vierde alinea van paragraaf 1.4.4.3 luidde:

Ingevolge artikel 3, tweede lid, van het onderhavige wetsvoorstel wordt onder meer voorgesteld dat de Raad algemeen toezicht houdt op de wijze van tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen, vrijheidsbeperkende straffen en vrijheidsbenemende en vrijheidsbeperkende maatregelen door justitiële jeugdinrichtingen, waarbij de Raad in het bijzonder acht slaat op de rechtspositie van jeugdigen aan wie een dergelijke straf of maatregel is opgelegd.

7. De laatste alinea van paragraaf 1.4.4.3 luidde:

Het toezicht van de Inspectie en het toezicht van de Raad, dat beide is gericht op de wijze waarop de justitiële jeugdinrichtingen hun taken uitoefenen, worden uitgeoefend vanuit het eigen specifieke gezichtsveld en de eigen verantwoordelijkheid. Het toezicht van de Inspectie is bestuurlijk georiënteerd en heeft het oog op de naleving van regelgeving omtrent kwaliteit in de inrichtingen. Het toezicht van de Raad is maatschappelijk georiënteerd. Zijn toezicht zal het oog hebben op de wijze waarop de justitiële jeugdinrichtingen bij de toepassing van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen omgaan met de rechtspositie van de jeugdige. Het toezicht van de Inspectie en het toezicht van de Raad zullen elkaar op het brede terrein van de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen in justitiële jeugdinrichtingen aanvullen. Het is daarom van belang dat de Inspectie en de Raad voor de uitoefening van hun onderscheiden toezichtstaken goede, heldere en praktische afspraken maken.

8. De eerste en tweede volzin van de toelichting op artikel 4 luidden:

Het is niet zinvol om in de wet zelf te bepalen uit hoeveel leden (voorzitter en overige leden) de Raad bestaat. Met het oog om flexibel in te spelen op de werklast is het verstandig dat het maximale aantal leden door de Minister van Justitie kan worden vastgesteld.

Naar boven