A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN
TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOORZOVER NADIEN GEWIJZIGD
I Wetsvoorstel
1. Artikel 3, tweede lid, tweede volzin luidde: De Raad slaat in het bijzonder
acht op de positie van personen aan wie een dergelijke straf of maatregel
is opgelegd.
2. Artikel 4, eerste lid, eerste volzin, luidde: De Raad heeft een voorzitter
en ten hoogste een door Onze Minister van Justitie vast te stellen aantal
leden.
II Memorie van toelichting
1. De laatste alinea van paragraaf 1.3 ontbrak.
2. De laatste volzin van de eerste alinea van paragraaf 1.4.4.2 luidde:
Voor de Raad zijn de drie Beginselenwetten het wettelijk referentiekader.
3. De derde alinea van paragraaf 1.4.4.2 luidde:
Het toezicht is primair gericht op de wijze waarop inrichtingen en instellingen
die een taak uitoefenen in het kader van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende
of vrijheidsbeperkende straf of maatregel waarvoor de Minister van Justitie
verantwoordelijkheid draagt, omgaan met de rechtspositie van degene aan wie
een dergelijke straf of maatregel is opgelegd. Het gaat om inrichtingen voor
het gevangeniswezen, inrichtingen voor verpleging van ter beschikking gestelden
(rijks en particulier), justitiële jeugdinrichtingen (rijks en particulier),
de niet justitiële inrichtingen voor verpleging van ter beschikking gestelden,
inrichtingen voor de opvang van verslaafden, instellingen met een reclasseringserkenning
en de Raad voor de kinderbescherming. De Raad heeft dus geen bemoeienis met
de voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen noch met andere voorzieningen van
jeugdhulpverlening dan de justitiële jeugdinrichtingen.
4. De eerste volzin van de tweede volzin van paragraaf 1.4.4.3 luidde:
Ingevolge het onlangs – bij wet van .. 1999, Stb. 1999, .. – gewijzigde
artikel 54 van de Wet op de jeugdhulpverlening is er een Inspectie jeugdhulpverlening
en jeugdbescherming.
5. De derde volzin van de tweede alinea van paragraaf 1.4.4.3 luidde:
Ingevolge het vierde lid van dit artikel neemt de Inspectie bij de vervulling
van haar taak de aanwijzingen van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport en de Minister van Justitie in acht.
6. De vierde alinea van paragraaf 1.4.4.3 luidde:
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van het onderhavige wetsvoorstel wordt
onder meer voorgesteld dat de Raad algemeen toezicht houdt op de wijze van
tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen, vrijheidsbeperkende straffen en vrijheidsbenemende
en vrijheidsbeperkende maatregelen door justitiële jeugdinrichtingen,
waarbij de Raad in het bijzonder acht slaat op de rechtspositie van jeugdigen
aan wie een dergelijke straf of maatregel is opgelegd.
7. De laatste alinea van paragraaf 1.4.4.3 luidde:
Het toezicht van de Inspectie en het toezicht van de Raad, dat beide is
gericht op de wijze waarop de justitiële jeugdinrichtingen hun taken
uitoefenen, worden uitgeoefend vanuit het eigen specifieke gezichtsveld en
de eigen verantwoordelijkheid. Het toezicht van de Inspectie is bestuurlijk
georiënteerd en heeft het oog op de naleving van regelgeving omtrent
kwaliteit in de inrichtingen. Het toezicht van de Raad is maatschappelijk
georiënteerd. Zijn toezicht zal het oog hebben op de wijze waarop de
justitiële jeugdinrichtingen bij de toepassing van de Beginselenwet justitiële
jeugdinrichtingen omgaan met de rechtspositie van de jeugdige. Het toezicht
van de Inspectie en het toezicht van de Raad zullen elkaar op het brede terrein
van de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen in justitiële jeugdinrichtingen
aanvullen. Het is daarom van belang dat de Inspectie en de Raad
voor de uitoefening van hun onderscheiden toezichtstaken goede, heldere en
praktische afspraken maken.
8. De eerste en tweede volzin van de toelichting op artikel 4 luidden:
Het is niet zinvol om in de wet zelf te bepalen uit hoeveel leden (voorzitter
en overige leden) de Raad bestaat. Met het oog om flexibel in te spelen op
de werklast is het verstandig dat het maximale aantal leden door de Minister
van Justitie kan worden vastgesteld.