nr. 17
VIERDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 27 februari 2001
Het wetsvoorstel wordt als volgt gewijzigd:
Enig artikel
Artikel I, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 1.8.3, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Is
de zaak aangebracht voor de kantonrechter hoewel zij niet tot diens absolute
bevoegdheid behoort, dan blijft onbevoegdverklaring achterwege indien de zaak
door wijziging van de eis wel tot zijn absolute bevoegdheid komt te behoren.
Toelichting
Tijdens het wetgevingsoverleg van 19 februari jl. over het wetsvoorstel
heb ik een nota van wijziging toegezegd om een verduidelijking aan te brengen
in artikel 1.8.3. De onderhavige nota van wijziging strekt tot uitvoering
van die toezegging.
Als bij de kantonrechter een zaak aanhangig wordt gemaakt die niet behoort
tot zijn absolute bevoegdheid, dan zal de kantonrechter zich, zo nodig ambtshalve,
onbevoegd moeten verklaren (artikel 1.8.3, eerste lid, eerste zin) en de zaak
moeten verwijzen naar de rechtbank (artikel 1.8.4). Wel zal de kantonrechter
eerst gelegenheid bieden voor een conclusie van antwoord en vervolgens een
comparitie doen plaatsvinden, ter gelegenheid waarvan de dreigende onbevoegdverklaring
kan worden besproken. In de voorgestelde toevoeging aan artikel 1.8.3, eerste
lid, wordt buiten twijfel gesteld dat de eiser door eiswijziging kan bewerkstelligen
dat de kantonrechter alsnog bevoegd wordt om van de zaak kennis te nemen.
Vanzelfsprekend zal de rechter de eiser ter comparitie moeten wijzen op deze
mogelijkheid.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals