26 855
Herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg

nr. 17
VIERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 27 februari 2001

Het wetsvoorstel wordt als volgt gewijzigd:

Enig artikel

Artikel I, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:

Aan artikel 1.8.3, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Is de zaak aangebracht voor de kantonrechter hoewel zij niet tot diens absolute bevoegdheid behoort, dan blijft onbevoegdverklaring achterwege indien de zaak door wijziging van de eis wel tot zijn absolute bevoegdheid komt te behoren.

Toelichting

Tijdens het wetgevingsoverleg van 19 februari jl. over het wetsvoorstel heb ik een nota van wijziging toegezegd om een verduidelijking aan te brengen in artikel 1.8.3. De onderhavige nota van wijziging strekt tot uitvoering van die toezegging.

Als bij de kantonrechter een zaak aanhangig wordt gemaakt die niet behoort tot zijn absolute bevoegdheid, dan zal de kantonrechter zich, zo nodig ambtshalve, onbevoegd moeten verklaren (artikel 1.8.3, eerste lid, eerste zin) en de zaak moeten verwijzen naar de rechtbank (artikel 1.8.4). Wel zal de kantonrechter eerst gelegenheid bieden voor een conclusie van antwoord en vervolgens een comparitie doen plaatsvinden, ter gelegenheid waarvan de dreigende onbevoegdverklaring kan worden besproken. In de voorgestelde toevoeging aan artikel 1.8.3, eerste lid, wordt buiten twijfel gesteld dat de eiser door eiswijziging kan bewerkstelligen dat de kantonrechter alsnog bevoegd wordt om van de zaak kennis te nemen. Vanzelfsprekend zal de rechter de eiser ter comparitie moeten wijzen op deze mogelijkheid.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven