26 824
Wijziging van de regeling van de bevrijdende verjaring in het Burgerlijk Wetboek voor gevallen van verborgen schade door letsel of overlijden

A
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij de Afdeling Parlementaire Documentatie.

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 8 juli 1999 en het nader rapport d.d. 21 september 1999, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 27 mei 1999, no. 99.002338, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting tot wijziging van de regeling van de bevrijdende verjaring in het Burgerlijk Wetboek voor gevallen van verborgen schade door letsel of overlijden.

Blijkens mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 27 mei 1999, no. 99.002338, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 8 juli 1999, no. W03.97.0434, bied ik U hierbij aan.

Ten aanzien van de verjaringsproblematiek is door het kabinet aangegeven1 dat het belang van de laedens nadrukkelijk in de afwegingen wordt betrokken. Daarnaast is aangegeven dat bij het onderzoek naar de materie van de verjaring in de wetgeving, de praktijk en de verzekeringsmogelijkheden in omliggende landen in het onderzoek worden betrokken en dat na afronding van de studie de Tweede Kamer der Staten-Generaal zo spoedig mogelijk zal worden bericht.

In de memorie van toelichting is slechts vermeld dat het belang van de schuldenaar is om niet tot in lengte van jaren met een vordering te worden geconfronteerd en dat voor hem tevens van belang is dat het voor hem steeds moeilijker wordt tegenbewijs te leveren en dat hij zich genoodzaakt ziet voor een lange termijn bewijsstukken te bewaren en verzekeringsdekking in stand te houden.

De Raad van State stelt vast dat over de aangekondigde studie in de toelichting niet wordt gesproken. Niet duidelijk is of deze studie wel of niet heeft plaatsgevonden. Wanneer een dergelijk onderzoek wel heeft plaatsgevonden, dienen de resultaten hiervan te worden vermeld. Bij het ontbreken van de studie dient gemotiveerd te worden waarom zonder een dergelijk onderzoek toch tot wijziging van de verjaringsregeling kan worden overgegaan. In ieder geval acht de Raad het wenselijk dat de toelichting op het punt van de gemaakte belangenafweging wordt uitgebreid.

In zijn advies vraagt de Raad van State naar de uitkomsten van in de brief van 10 juni 1997 genoemd onderzoek naar de situatie in omliggende landen op het vlak van de regeling van de bevrijdende verjaring. De resultaten van dat onderzoek zouden naar de mening van de Raad in de memorie van toelichting moeten worden vermeld. Bij het ontbreken daarvan zou gemotiveerd dienen te worden waarom zonder een dergelijk onderzoek toch tot wijziging van de verjaringsregeling kan worden overgegaan. In ieder geval acht de Raad het wenselijk dat de toelichting op het punt van de gemaakte belangenafweging wordt uitgebreid. De Raad wijst er daarbij op dat slechts de belangen van de schuldenaar expliciet worden vermeld.

Voorop gesteld moet worden dat het wetsvoorstel het resultaat is van een afweging van alle bij de wijziging van de verjaringsregeling betrokken belangen. Reeds de tekst van het voorstel maakt duidelijk dat bij deze afweging een groter gewicht is toegekend aan het belang van de gelaedeerde dan onder het huidige recht het geval is. De essentie van het wetsvoorstel is gelegen in de verbetering van de positie van de gelaedeerde. Het is om deze reden dat in de toelichting van het voorstel tot uitdrukking is gebracht dat ook met de aan de andere zijde bestaande belangen rekening is gehouden, zij het dat daaraan een minder groot gewicht is toegekend dan onder het huidige recht.

Bij de afweging van belangen heeft rechtsvergelijkend onderzoek een rol gespeeld. Voor een deel werden deze gegevens voldoende relevant geacht om in de toelichting op te nemen. Duidelijk is echter dat zij niet de kern van de belangenafweging raken en dat de eigen verantwoordelijkheid van de regering voor de gemaakte afweging voorop staat.

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is de toelichting op de genoemde punten aangevuld.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

P. J. Boukema

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Kamerstukken II 1996/97, 25 000 XV, nr. 58, blz. 5.

Naar boven