nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 25 september 2000
Artikel I van het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 129, eerste lid, tweede volzin, vervalt: «en een notarieel
verleden samenlevingsovereenkomst is aangegaan». Aan het tweede lid
wordt een volzin toegevoegd, luidende: De artikelen 4.3.3.12 leden 5 en 6
en 4.3.3.12a van Boek 4 zijn mede van toepassing.
B. In artikel 131 wordt in de tweede volzin na «samenlevingsovereenkomst»
ingevoegd: of andere notariële akte.
C. Aan artikel 132 wordt een zin toegevoegd, luidende: Op een making als
bedoeld in artikel 928 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat voor
het tijdstip van het in werking treden van de wet gold, blijft artikel 1036
van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat voor het tijdstip van het
in werking treden van de wet gold, evenwel van toepassing.
D. Artikel 133 komt als volgt te luiden:
Artikel 133
Op de benoeming van een uitvoerder van uiterste wilsbeschikkingen, gedaan
voor het tijdstip van het in werking treden van de wet, is vanaf dat tijdstip
of, indien de executele nadien aanvangt, vanaf dit latere tijdstip, afdeling
4.4.6 van Boek 4 van toepassing, tenzij aan de uitvoerder van de uiterste
wilsbeschikkingen het recht van inbezitneming der nalatenschapsgoederen niet
is toegekend, en behoudens voor zover bij de benoeming regelingen zijn getroffen
die van afdeling 4.4.6 van Boek 4 afwijken.
E. Na artikel 138 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 139
In geval voor het in werking treden van de wet een door de wet geroepen
erfgenaam in de nederdalende lijn bij een gift of in een uiterste wil niet
is ontheven van zijn verplichting tot inbreng van de gedane gift, blijft
deze, behoudens indien de erflater nadien anders mocht hebben beslist, ook
na dat tijdstip daartoe verplicht.