26 822
Invoering Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, derde gedeelte (Overgangsrecht)

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 25 september 2000

Artikel I van het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 129, eerste lid, tweede volzin, vervalt: «en een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst is aangegaan». Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De artikelen 4.3.3.12 leden 5 en 6 en 4.3.3.12a van Boek 4 zijn mede van toepassing.

B. In artikel 131 wordt in de tweede volzin na «samenlevingsovereenkomst» ingevoegd: of andere notariële akte.

C. Aan artikel 132 wordt een zin toegevoegd, luidende: Op een making als bedoeld in artikel 928 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat voor het tijdstip van het in werking treden van de wet gold, blijft artikel 1036 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat voor het tijdstip van het in werking treden van de wet gold, evenwel van toepassing.

D. Artikel 133 komt als volgt te luiden:

Artikel 133

Op de benoeming van een uitvoerder van uiterste wilsbeschikkingen, gedaan voor het tijdstip van het in werking treden van de wet, is vanaf dat tijdstip of, indien de executele nadien aanvangt, vanaf dit latere tijdstip, afdeling 4.4.6 van Boek 4 van toepassing, tenzij aan de uitvoerder van de uiterste wilsbeschikkingen het recht van inbezitneming der nalatenschapsgoederen niet is toegekend, en behoudens voor zover bij de benoeming regelingen zijn getroffen die van afdeling 4.4.6 van Boek 4 afwijken.

E. Na artikel 138 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 139

In geval voor het in werking treden van de wet een door de wet geroepen erfgenaam in de nederdalende lijn bij een gift of in een uiterste wil niet is ontheven van zijn verplichting tot inbreng van de gedane gift, blijft deze, behoudens indien de erflater nadien anders mocht hebben beslist, ook na dat tijdstip daartoe verplicht.

Naar boven