26 820
Wijziging van belastingwetten c.a. (belastingplan 2000)

nr. 4
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 5 oktober 1999

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

In artikel I worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A.1. In onderdeel C, eerste lid, wordt «f 3 618» vervangen door: f 3 538.

A.2. In onderdeel C, tweede lid, wordt «f 390» vervangen door: f 310.

B. In onderdeel G wordt een nieuw lid ingevoegd:

0. De in het vierde lid, onderdeel b, opgenomen bedragen «f 1 021» en «f 2 042» worden vervangen door onderscheidenlijk f 1 532 en f 3 064.

C. In onderdeel H, vierde lid, wordt «f 2 799» vervangen door: f 2 680.

D. In onderdeel I worden de bedragen «f 900» ,«f 3 481» en «f 32 862» vervangen door onderscheidenlijk f 686, f 3 570 en f 32 951.

Voorts worden de percentages «5,90%» en «7,65%» vervangen door onderscheidenlijk 4,50% en 8,55%.

II

In artikel II worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A.1. In onderdeel B, eerste lid, wordt «f 3 618» vervangen door: f 3 538.

A.2. In onderdeel B, tweede lid, wordt «f 390» vervangen door: f 310.

B. In onderdeel C, vierde lid, wordt «f 2 799» vervangen door: f 2 680.

C. In onderdeel D worden de bedragen «f 900» ,«f 3 481» en «f 32 862» vervangen door onderscheidenlijk f 686, f 3 570 en f 32 951.

Voorts worden de percentages «5,90%» en «7,65%» vervangen door onderscheidenlijk 4,50% en 8,55%.

TOELICHTING

Algemeen

Tijdens de Algemene en Politieke Beschouwingen over Troonrede en Miljoenennota 2000 (kamerstukken II, vergaderjaar 1999–2000, 26 800) op 22 en 23 september 1999 is door het kabinet naar aanleiding van de wensen van de meerderheid van de Tweede Kamer en van het SER-advies terzake, een additioneel koopkrachtpakket gepresenteerd. Dit pakket van maatregelen leidt in 2000 tot een extra koopkrachtverbetering van 1% voor sociale minima ten opzichte van het koopkrachtbeeld voor deze groep, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning 2000 van het Centraal Planbureau. Het pakket bestaat uit de volgende onderdelen:

1. verlaging van het belastingtarief 1a met 1,4%-punt;

2. verhoging van het belastingtarief 1b met 0,9%-punt;

3. verlaging van de voorgestelde verhoging van het arbeidskostenforfait met f 80 (de verhoging ten opzichte van 1999 bedraagt per saldo dan f 310);

4. wijziging van de AWF-premie voor werknemers en werkgevers met – 0,25% en WA0-premie werkgevers met + 0,1%;

5. extra verhoging van het basisbedrag in de kinderbijslag met f 60.

Het pakket leidt ten opzichte van de Miljoenennota 2000 (1 mrd lastenverlichting) tot een additionele lastenverlichting van ruim 0,4 mrd en een uitgavenverhoging van structureel 170 mln.

De verwerking van de bovenstaande onderdelen 1 tot en met 3 in het wetsvoorstel Belastingplan 2000, zoals dit op 29 september 1999 bij de Tweede Kamer is ingediend, geschiedt door de onderhavige nota van wijziging. Het voorgestelde belastingtarief 1a respectievelijk 1b voor 2000 bedraagt 4,50% respectievelijk 8,55%. Daardoor komt het totaaltarief 1a respectievelijk 1b voor 2000 uit op 33,90% respectievelijk 37,95%. In verband met de wijziging van de belastingtarieven is ook de voorgestelde aftrek voor jonggehandicapten overeenkomstig aangepast. Hierdoor blijft het beoogde inkomensniveau van belastingplichtigen met een Wajong-uitkering gelijk aan dat van belastingplichtigen met alleen een AOW-uitkering.

Voorts is een aantal moties op het gebied van de fiscaliteit aangenomen. Het betreft een verhoging met 50% van de fiscale faciliteit voor mensen met een chronische ziekte (kamerstukken II, vergaderjaar 1999–2000, 26 800, nr. 20) en een (extra) fiscale ondersteuning voor kosten van kinderopvang voor lagere en middeninkomens met een budgettair beslag van 50 mln (kamerstukken II, vergaderjaar 1999–2000, 26 800, nr. 21). In de onderhavige wijziging worden, zoals door het kabinet toegezegd, deze moties uitgevoerd.

De forfaitaire aftrek in de buitengewone lastensfeer voor chronisch zieken wordt met ingang van 2000 verhoogd met f 511; deze aftrek bedraagt dan f 1532. In het verlengde daarvan zijn ook de ouderdomsaftrek en de arbeidsongeschiktheidsaftrek met 50% verhoogd. Deze forfaitaire aftrekbedragen zijn beleidsmatig aan elkaar gekoppeld. Indien bijvoorbeeld de ouderdomsaftrek niet met hetzelfde bedrag zou worden verhoogd, leidt dit tot een armoedeval wanneer een chronisch zieke de leeftijdsgrens van 65 jaar passeert. Daarnaast zijn er risico's in relatie tot het gelijkheidsbeginsel omdat uiteraard ook 65-plussers chronisch ziek kunnen zijn. Het budgettaire beslag hiervan bedraagt 75 mln structureel.

Met betrekking tot de invulling van de motie inzake de kinderopvang zullen de drempelbedragen voor de buitengewone lastenaftrek kinderopvang zodanig worden aangepast, dat voor de lagere en middeninkomens een lagere drempel zal gelden dan thans het geval is, dit in aanvulling op de voorgestelde verhoging van het plafond in de buitengewone lastenaftrek kinderopvang. Dit heeft tot gevolg dat de bedragen in de door VWS opgestelde adviestabel zullen gaan afwijken van de bedragen die fiscaal in aanmerking worden genomen. Hierdoor komen belastingplichtigen eerder aan deze buitengewone lastenaftrek toe. De drempelbedragen voor de buitengewone lastenaftrek kinderopvang zijn opgenomen in artikel 14 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990. De aanpassing van deze drempelbedragen zal worden opgenomen in de aanpassing van deze uitvoeringsregeling per 1 januari 2000. Voor deze aanpassing is een budgettair beslag van 50 miljoen beschikbaar.

Daarnaast is een motie aanvaard inzake fiscale stimulering van de biologische landbouw in de vorm van een duurzame ondernemersaftrek. Het kabinet staat hier positief tegenover. In het Belastingplan 2000 is aangegeven dat de mogelijkheden voor een dergelijke ondernemersaftrek onderzocht worden. Opgemerkt zij dat in het kader van het Belastingplan 2000 hiervoor reeds een bedrag van 25 mln is gereserveerd.

Artikelsgewijze toelichting

De wijzigingen in deze Nota betreffen voornamelijk bedragen en percentages. Deze zijn, uitgezonderd de navolgende, reeds toegelicht in het algemene deel van deze toelichting.

Artikel I, onderdeel C (Wet op de inkomstenbelasting 1964) en Artikel II, onderdeel B (Wet op de loonbelasting 1964)

Uitgangspunt van de jonggehandicaptenaftrek is dat het inkomensvoordeel dat uit die aftrek voortvloeit gelijk is aan het inkomensvoordeel van de ouderenaftrek en de aanvullende ouderenaftrek voor een alleenstaande oudere met alleen AOW-uitkering. Het bedrag van de jonggehandicaptenaftrek wordt daartoe afgeleid van de som van de bedragen van de ouderenaftrek en de aanvullende ouderenaftrek door deze som te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het gecombineerde heffingspercentage inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor personen van 65 jaar en ouder en de noemer door datzelfde percentage voor personen jonger dan 65 jaar. Voor 2000: (f 2569 + f 3109) x 16/33,9 = f 2680.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Naar boven