26 810
Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Republiek Oostenrijk, het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Republiek Finland, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Portugese Republiek, het Koninkrijk Spanje, het Koninkrijk Zweden, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie ter uitvoering van artikel III, leden 1 en 4, van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens, met bijlagen; Wenen, 22 september 1998

nr. 3
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 17 september 1999

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 21 september 1999.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 21 oktober 1999.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 22 september 1998 te Wenen tot stand gekomen aanvullend Protocol bij de Overeenkomst tussen de Republiek Oostenrijk, het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Republiek Finland, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Portugese Republiek, het Koninkrijk Spanje, het Koninkrijk Zweden, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie ter uitvoering van artikel III, leden 1 en 4, van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens, met bijlagen (Trb. 1999, 147).1

Een toelichtende nota bij dit aanvullend Protocol treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

TOELICHTENDE NOTA

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

1. Inleiding

Het op 1 juli 1968 te Londen/Moskou/Washington totstandgekomen Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens, het zogenoemde Non-Proliferatie Verdrag (NPV; Trb. 1968, 126), vormde een doorbraak bij het mondiale streven de verspreiding van kernwapens tegen te gaan. De verplichting voor de verdragstaten om op grond van artikel III, eerste en vierde lid, van het NPV waarborgen met betrekking tot het gebruik van nucleaire materialen te aanvaarden, is, voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, met betrekking tot Nederland nader uitgewerkt in de op 5 april 1973 te Brussel totstandgekomen Waarborgenovereenkomst tussen de niet-kernwapenstaten van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM), EURATOM zelf en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA), hierna te noemen de Waarborgenovereenkomst van 1973 (Trb. 1973, 97). Voor de parlementaire goedkeuring van beide verdragen zij verwezen naar kamerstukken II, 12 009 (R 867) en 12 491.

Het onderhavige op 22 september 1998 te Wenen totstandgekomen Aanvullend Protocol is een aanvulling op de Waarborgenovereenkomst van 1973, die in het protocol «veiligheidscontroleovereenkomst» wordt genoemd.

Het non-proliferatiestreven is een dynamisch proces; door middel van internationale afspraken, technische verbeteringen en aanvullende regelingen wordt voortdurend gewerkt aan de verdere versterking van het mondiale non-proliferatieregime, waarvan het NPV en de Waarborgenovereenkomst van 1973 een essentieel onderdeel uitmaken. In lijn hiermee en mede als reactie op de gebeurtenissen in Irak en Noord-Korea is in 1993 in het kader van het IAEA een zogenoemde «93+2-aanpak» overeengekomen. Afgesproken werd dat in 1995 concrete voorstellen ter tafel zouden moeten liggen voor een verdere versterking van het waarborgensysteem op basis van het NPV. Deze opzet is geslaagd en heeft geleid tot twee soorten verbeteringen, te weten:

a. maatregelen, die het IAEA zelf kon nemen binnen zijn bestaande bevoegdheden, en

b. regelingen waarvoor aan het IAEA aanvullende juridische bevoegdheden moesten worden toegekend. Daarvoor is een model-aanvullend protocol bij de bestaande waarborgenovereenkomsten opgesteld (document IAEA-INFCIRC/540), dat in mei 1997 door de Raad van Beheer van het IAEA is goedgekeurd.

2. Het onderhandelingsproces

In het algemeen kunnen niet-kernwapenstaten, die partij zijn bij het NPV en die ter uitvoering van hun verplichtingen terzake een waarborgenovereenkomst met het IAEA hebben gesloten, de tekst van het model-aanvullend protocol integraal overnemen.

In het geval van de lidstaten van EURATOM moest het model-protocol echter worden aangepast vanwege de verdeling van bevoegdheden tussen de lidstaten en EURATOM op grond van het EURATOM-verdrag (Trb. 1957, 75, laatstelijk Trb. 1995, 78). Hetzelfde vond ook plaats bij de totstandkoming van de Waarborgenovereenkomst van 1973.

Vertegenwoordigers van de Europese Commissie en van de lidstaten hebben over de bevoegdheidsverdeling onderhandelingen gevoerd met het IAEA. Het resultaat is neergelegd in het onderhavige Aanvullend Protocol dat op 8 juni 1998 door de Raad van Ministers van de Europese Unie is goedgekeurd. Overigens is op de dag dat het Aanvullend Protocol is ondertekend, ook tussen Frankrijk respectievelijk het Verenigd Koninkrijk, EURATOM en het IAEA een aanvullend protocol gesloten, waarin rekening is gehouden met de Franse en Britse positie als kernwapenstaat.

3. Het Aanvullend Protocol

Het waarborgenstelsel van het IAEA was tot dusverre vooral gericht op de nucleaire materialen-boekhouding op basis waarvan werd gecontroleerd of alle door een staat aangegeven splijtstoffen in nucleaire installaties daar ook werkelijk aanwezig waren en niet aan de vreedzame splijtstofkringloop waren ontrokken voor (mogelijk) militair gebruik.

Kernpunt van het Aanvullend Protocol is daarentegen de uitbreiding van het waarborgenregime tot installaties, activiteiten en materialen, die een niet-nucleair karakter hebben en/of niet onder de werking van de waarborgenovereenkomsten vallen. Zij kunnen echter wel (indirect) een rol spelen bij de proliferatie van kernwapens of een indicatie geven voor activiteiten, die in strijd zijn met de verplichtingen, die een staat krachtens het NPV op zich heeft genomen. Tevens krijgt het IAEA de bevoegdheid om te controleren of op het grondgebied van een staat niet-aangegeven splijtstoffen aanwezig zijn. Het Aanvullend Protocol levert een belangrijke bijdrage aan de versterking van het internationale nonproliferatieregime.

Het artikel 1 en de artikelen 11 tot en met 18 van het Aanvullend Protocol bevatten algemene bepalingen. Zo wordt in artikel 1 aangegeven dat bij tegenstrijdigheid met de bepalingen van de Waarborgenovereenkomst, de bepalingen van het onderhavige Aanvullend Protocol voorrang zullen hebben.

De artikelen 11 tot en met 15 hebben voorts betrekking op onder meer de wijze van benoeming van IAEA-inspecteurs en andere modaliteiten terzake en de bescherming door het IAEA van vertrouwelijke informatie.

In artikel 16 wordt weergegeven dat de bijlagen I, II en III een integrerend onderdeel van het Aanvullend Protocol zijn. Bijlagen I en II zijn opgesteld ter uitvoering van het bepaalde in artikel 2 (zie hierna). Bijlage III bevat nadere afspraken inzake samenwerking tussen het IAEA en EURATOM ter uitvoering van maatregelen om dubbel werk te vermijden. De bijlagen zijn gelet op hun inhoud aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de bijlagen behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen derhalve geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht van goedkeuring terzake voorbehouden.

Artikel 17 bevat de inwerkingtredingsbepaling. Het Aanvullend Protocol treedt in werking op het moment dat alle lidstaten die het protocol hebben ondertekend, de Europese Commissie ervan in kennis hebben gesteld dat hun interne goedkeuringsprocedures zijn afgerond (zie ook artikel 102 van het EURATOM-Verdrag). Verder worden in artikel 18 omschrijvingen van de gehanteerde begrippen gegeven.

De artikelen 2 en 3 gaan in op de informatieverschaffing aan het IAEA. Deze bevatten de verplichting om binnen aangegeven tijdschema's informatie te verstrekken met betrekking tot activiteiten die aan de splijtstofcyclus gerelateerd zijn, en inzake de in- en uitvoer van de uitrusting en materialen die in bijlage II genoemd worden. Op grond van artikel 2, onder a.iv, dient ook een beschrijving te worden gegeven van de omvang van de operaties voor elke plaats die betrokken is bij de activiteiten vermeld in bijlage I.

Deze aanvulling op de Waarborgenovereenkomst houdt een uitbreiding in van informatie over splijtstoffen in engere zin tot die inzake aan de gehele splijtstofcyclus gerelateerde activiteiten alsmede betreffende uitrusting en materialen die een (indirecte) rol zouden kunnen spelen bij de proliferatie van kernwapens.

De artikelen 4 tot en met 10 betreffen de additionele toegang. In het kader van de Waarborgenovereenkomst hebben IAEA-inspecteurs reeds het recht om te controleren of door de staat aangegeven splijtstoffen ook werkelijk in een aangemelde installatie aanwezig zijn. De additionele toegang moet de IAEA-inspecteurs de mogelijkheid geven om de in artikel 2 van het Aanvullend Protocol bedoelde informatie te controleren en de afwezigheid van niet-aangegeven materiaal en activiteiten te verifiëren.

4. Nederlandse wet- en regelgeving

Hoewel het Aanvullend Protocol een aanvulling is op de Waarborgenovereenkomst van 1973, dient, wegens het niet- of slechts gedeeltelijk nucleaire karakter van de in het protocol bedoelde installaties, activiteiten en materialen, een nieuwe juridische basis voor het toelaten van IAEA-inspecteurs te worden geschapen. Aangezien het Aanvullend Protocol mede een bijdrage moet leveren tot het tegengaan van de verspreiding van kernwapens, wordt het daarom opgenomen in de (ontwerp) Algemene wet uitvoering verdragen wapenbeheersing en ontwapening. Het desbetreffende wetsvoorstel is thans voor advies aan de Raad van State aangeboden.

De uitrusting en materialen die in artikel 2, onder a.vi, van het Aanvullend Protocol en in bijlage II genoemd worden, waren reeds opgenomen in het Uitvoerbesluit strategische goederen van 1963 (Stb. 1963, 126; laatstelijk Stb. 1998, 365), als uitvloeisel van internationale afspraken. Op dit punt is geen aanvullende regelgeving nodig.

5. Koninkrijkspositie

Het Aanvullend Protocol zal, evenals de Waarborgenovereenkomst van 1973, voor wat het Koninkrijk betreft alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven