26 807
Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan 2000

nr. 34
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 3 oktober 2002

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 12 september 2002 overleg gevoerd met staatssecretaris Nijs van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over:

– het advies Onderwijsraad en AWT «Hógeschool van Kennis»: kennisuitwisseling tussen beroepspraktijk en hogescholen en het regeringsstandpunt hierbij; brieven van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 13 juli 2001 en 10 april 2002 (resp. briefnr. OCW0000847 en kamerstuk 26 807, nr. 29);

– de aanbieding van het onderzoek maatschappelijke positie opleidingen kort-hbo en de beleidsreactie hierop; brieven van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 12 september 2001 en 23 mei 2002 (briefnr.: OCW0000968, resp. kamerstuk 26 807, nr. 31);

– onthouding rechten t.a.v. nieuwe opleidingen en verzoeken tot nevenvestigingen (CROHO2003–2004; brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 25 juni 2002 (Briefnr.: OCW0000593));

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 17 juli 2002 inzake ontwikkeling bekostiging van het kunstonderwijs (briefnr. OCW0200660);

– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 18 juli 2002 inzake profieleisen hoger onderwijs;

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 14 augustus 2002 inzake regeling toelating HO-deficiënte studenten (briefnr. OCW0200686).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Joldersma (CDA) benadrukt de waarde van hoogopgeleide mensen en hoogwaardige kennis voor de Nederlandse kenniseconomie. Goed hoger onderwijs is hiervoor noodzakelijk, evenals een publieke bekostiging daarvan. De verantwoordelijkheid voor de bewaking van de toegankelijkheid en de kwaliteit van het hoger onderwijs ligt daarom primair bij de overheid. Die toegankelijkheid dient evenwel ook te gelden voor mensen uit het beroepsonderwijs die met hun praktijkkennis en -ervaring via de leerroutes willen instromen in het hoger onderwijs. De ontwikkeling van hbo-instellingen naar kenniscentra past in dit geheel. Het accent dat het kabinet legt op de ontwerp- en ontwikkelfunctie van het hbo is terecht; evenals lectoraten en kenniskringen biedt dit aan het hbo een mogelijkheid om zich te onderscheiden van het universitair onderwijs. Maar hoe wil de staatssecretaris garanderen dat de kennisuitwisseling in de kenniskringloop niet ergens stokt, waardoor de zo gewenste praktijkkennis uiteindelijk niet in het hoger onderwijs terugkomt? En hoe wil zij de kennisontwikkelingsfunctie in het hbo organiseren, zonder het onderscheid tussen hbo en universiteit geweld aan te doen?

Mevrouw Joldersma hecht veel belang aan de opleidingen in het kort-hbo. Deze zijn wellicht moeilijk te combineren met het nieuwe bachelor-mastersysteem, maar de lukrake afschaffing van opleidingen in het kort-hbo dupeert mbo'ers die verder willen en hbo'ers die niet slagen in het reguliere hbo. Er dient dus een manier te worden gevonden om het kort-hbo te laten voortbestaan binnen het bachelor-mastersysteem. Een certificeringssysteem is hierbij een optie, maar welke mate van differentiatie in certificaten wil de staatssecretaris toestaan?

Mevrouw Joldersma was verrast door de ingreep van minister Hermans, altijd een warm pleitbezorger voor meer autonomie voor onderwijsinstellingen, in het CROHO-stelsel. Toch vindt ook zij ingrijpen legitiem als daarvoor goede redenen zijn. Zo is enige clustering van opleidingen wenselijk om wildgroei tegen te gaan. Bovendien is inmiddels een opschoning en actualisering van het opleidingenbestand nodig. Ingrijpen is ook toegestaan bij kleine, relatief dure opleidingsvarianten of bij opleidingen die louter om opportunistische redenen blijken te zijn opgezet. Helaas bereiken de Kamer geluiden uit het onderwijsveld over procedurele onzorgvuldigheden rond de toepassing van het doelmatigheidscriterium. Wellicht kan de staatssecretaris een en ander toelichten.

Tot slot vraagt mevrouw Joldersma de staatssecretaris om een nadere uitleg over de bekostiging van het kunstvakonderwijs.

Mevrouw Monique de Vries (VVD) schaart zich achter het advies van de Onderwijsraad en AWT. Wel wordt daarin een geringe verhoging van het bedrag per student voorgesteld om de ontwerp- en ontwikkelingsfaciliteiten in het hbo gestalte te geven. Hoe wil de staatssecretaris dit financieren?

Mevrouw De Vries gaat akkoord met het voorstel rond de opleidingen in het kort-hbo. Ook zij vindt deze opleidingen van groot belang en pleit voor een integratie ervan binnen het bachelor-mastersysteem. Wellicht kan Nederland zich hierbij laten inspireren door de ervaringen in het Verenigd Koninkrijk.

De criteria die worden toegepast op het CROHO-register getuigen in hoge mate van een ad-hockarakter. De onderwijsinstellingen hebben behoefte aan een stelsel met ondubbelzinnige criteria en het ministerie dient daarvoor te zorgen.

Mevrouw De Vries wijst op het soms vreemde verloop van de besluitvorming rond het kunstvakonderwijs. Behoort een heroverweging op bepaalde punten nog tot de mogelijkheden? Hoe is de laatste stand van zaken in het overleg tussen overheid en onderwijsinstellingen over de technische uitwerking van de nieuwe bekostigingssystematiek? Is de staatssecretaris bereid om voor de kunstvakopleidingen de kortingsfactor terug te brengen van drie naar twee jaar en is zij bereid om de regeling omtrent de numerus fixus voor de opleidingen Docent muziek en Docent drama te verlengen? Klopt het dat in het beleid met betrekking tot deficiënties niets is veranderd?

Mevrouw Lambrechts (D66) kan zich in grote lijnen vinden in de adviezen rond de ontwikkeling van het hbo naar praktijkkenniscentrum. Wel vraagt zij zich af in hoeverre de profilering van hogescholen als interactief kenniscentrum ten koste mag gaan van hun onderwijstaak. Het onderzoek van hbo-instellingen zal, zoals altijd, moeten passen bij de opleidingen die zij verzorgen. Een wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is hiervoor absoluut niet nodig. En zijn de hiervoor uitgetrokken 30 mln euro nog steeds beschikbaar? En hoe verhoudt een dergelijke intensivering voor onderzoek in het hbo zich met de bezuinigingen op universitair onderzoek, in Nederland toch de primaire onderzoeksinstituten?

Mevrouw Lambrechts begrijpt niet waarom sterk beroepsgerichte opleidingen als het kort-hbo niet met een diploma in plaats van een certificaat kunnen volstaan. Accreditatie blijft volgens haar noodzakelijk. Zij heeft de indruk dat certificering vaak wordt ingezet om accreditatie te ontlopen.

De afgelopen jaren hebben volgens mevrouw Lambrechts een grote wildgroei in opleidingen laten zien: het aantal opleidingen is sterk toegenomen zonder een duidelijke groei in het aantal studenten. Vele van de nieuwe opleidingen blijken niet lang levensvatbaar. Op de staatssecretaris rust de taak om de wildgroei en de daaraan gepaard gaande versnippering van middelen tegen te gaan. Hoe denkt zij voor het volgende jaar in te kunnen grijpen, zeker nu de overheid in de laatste jaren een aantal instrumenten daartoe uit handen heeft gegeven?

Mevrouw Lambrechts vindt de korting op de bekostiging van het kunstvakonderwijs te hoog en daarom onrechtvaardig. Vanwege het tekort aan docenten muziek en drama is de herinvoering van de numerus fixus voor de opleidingen daarvoor geen goede oplossing.

Mevrouw Lambrechts vindt een snelle wijziging van de bekostigingssystematiek voor het hoger onderwijs prematuur. Zij stelt voor om de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer hieromtrent af te wachten, alvorens voorstellen dienaangaande aan te kondigen.

De heer Tichelaar (PvdA) is voorstander van de door Onderwijsraad en AWT voorgestelde integratie van verwerving, verspreiding en toepassing van kennis in het hoger onderwijs. Een dergelijke integratie zal de kwaliteit van het onderwijs zeker ten goede komen, maar ook gevolgen hebben voor de prijs per student. Hoe denkt de staatssecretaris de financiering van de ontwerp- en ontwikkelingsactiviteiten rond te krijgen? Wellicht kan zij andere departementen, bijvoorbeeld dat van Economische Zaken, hierbij inschakelen.

De heer Tichelaar is tegenstander van certificering in het kort-hbo. Diploma's zijn slechts interessant als ze maatschappelijk relevant zijn. De opleidingen in het kort-hbo dienen te worden afgebouwd en te worden geïntegreerd in het bachelor-mastersysteem. De invulling daarvan moet aan de autonomie van de onderwijsinstellingen worden overgelaten.

De heer Tichelaar wijst erop dat de creatie van nieuwe opleidingen niet meer de hoogste prioriteit geniet. De huidige wildgroei in opleidingen moet in de toekomst met behulp van harde criteria worden voorkomen. Hoe denkt de staatssecretaris dit binnen de bachelor-masterstructuur te verwezenlijken? Hoe dan ook, de uitkomst mag niet zijn dat de introductie van nieuwe opleidingen volstrekt onmogelijk wordt. De «kanbepaling» in de huidige wet- en regelgeving maakt masteropleidingen in het hbo mogelijk, evenals bacheloropleidingen in het wo. Het veld heeft echter behoefte aan meer duidelijkheid: wat zijn nu precies de voorwaarden voor bekostiging van overheidswege?

De bekostiging van het kunstvakonderwijs is volgens de heer Tichelaar een waar drama. De staatssecretaris moet het volle mandaat worden gegund om een werkbare situatie te creëren, niet in de laatste plaats om de geloofwaardigheid van de overheid te herstellen.

De heer Bonke (LPF) vraagt of de ontwerp- en ontwikkelfunctie en de koppeling daarvan aan lectoraten moeten worden beschouwd als onderwijsgebonden onderzoek. Onder verwijzing naar de ontstane problematiek rond het CROHO, oppert hij om de bekostiging van nieuwe opleidingen pas na vijf jaar te laten ingaan. Hij vraagt de staatssecretaris om de eventuele gevolgen daarvan in te schatten.

Het antwoord van de staatssecretaris

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen benadrukt het belang van kennisuitwisseling tussen hogescholen en beroepspraktijk, omdat hierdoor onder meer de kwaliteit van het hoger onderwijs kan worden verhoogd. Onderwijsraad en AWT wijzen op de mogelijkheden die hogescholen hebben in hun contacten met de beroepspraktijk. Het ministerie van OCW wil, in samenwerking met de ministeries van LNV en Economische Zaken, de hogescholen hierbij behulpzaam zijn door een platform op te zetten voor de uitwisseling van best practices. Verder wordt jaarlijks een bedrag uitgetrokken om de lectoraten en kenniskringen te continueren. De 30 mln euro zijn nog steeds beschikbaar. Het voorstel van de heer Schraven, voorzitter van VNO-NCW, om, naast docenten, ook deskundigen uit het bedrijfsleven in de kenniskringen op te nemen, verdient alle steun. Zo'n honderd bedrijven uit de technische en bedrijfskundige hoek zijn bereid gevonden om mee te werken.

Hogescholen kunnen reeds onderzoek verrichten dat verband houdt met het onderwijs aan de instelling. Het wetsvoorstel voegt hieraan toe dat onderzoek aan hogescholen bijdraagt aan de maatschappelijke toepassing van de door onderzoek verworven kennis. De staatssecretaris vindt dit belangrijk, omdat de overheid op die manier uitdraagt dat zij belang hecht aan kennisuitwisseling. Ook biedt het de overheid de gelegenheid om na te gaan in hoeverre hogescholen werk maken van kennisdiffusie. De staatssecretaris is niet voornemens om ter wille van de kennisdiffusie het bedrag per student te verhogen; de 30 mln euro die zijn vrijgemaakt voor lectoraten en kenniskringen zijn hiervoor toereikend. De bezuiniging van 100 mln euro op universitair onderzoek zal inderdaad doorgang vinden. Op 1 oktober a.s. zullen de ministeries van EZ en OCW hierover overleggen met universiteiten en onderzoeksinstellingen.

Er zijn zo'n 45 kort-hbo-opleidingen operationeel, met 5000 studenten; 6 opleidingen daarvan, met zo'n 4000 studenten, worden door het ministerie bekostigd. In totaal is zo'n 3% van alle hbo-studenten in het kort-hbo actief. De kort-hbo-opleidingen bieden nu te weinig studiepunten om in de bachelor-masterstructuur opgenomen te kunnen worden. Het is de bedoeling dat alle zelfstandige kort-hbo-opleidingen uiterlijk 31 december 2005 zijn beëindigd, maar omdat een aantal van deze opleidingen en hun eindtermen duidelijk voorzien in een maatschappelijke behoefte, zullen de mogelijkheden voor inbedding in het bachelor-mastersysteem worden onderzocht.

De staatssecretaris kan zich vinden in een aantal van de opmerkingen van de Kamer over de wildgroei in het onderwijsaanbod. Een aantal nieuwe opleidingen wacht op dit moment nog op goedkeuring. Over de criteria en hun beoordeling heerst inderdaad de nodige onduidelijkheid. Zo behelst het macrodoelmatigheidscriterium op dit moment de spreiding van voorzieningen, de vernieuwing en verscheidenheid van opleidingen en het profiel en financieel beheer van de opleidingen. Een nadere operationalisatie vergemakkelijkt beoordeling en toetsing. De staatssecretaris wil daarom op korte termijn overleggen met de HBO-raad om de omschrijving en operationalisatie van de criteria te optimaliseren. De wildgroei in opleidingen wordt echter ook op andere manieren tegengegaan. Op het terrein van de letteren en bètatechniek vinden initiatieven plaats om opleidingen te clusteren, maar deze verlopen nogal moeizaam. Ook een versterkte zelfregie bij de hogescholen heeft weinig soelaas geboden. Hoe dan ook, de staatssecretaris erkent dat de wildgroei een versnippering van expertise en middelen veroorzaakt en zoekt daarom naar een snelle oplossing voor deze problematiek. Een van de wegen hiertoe is een versnelde invoering van accreditatie: dit betekent dat opleidingen reeds ten behoeve van de registratie van het studiejaar 2004–2005 door het Accreditatieorgaan voor het hoger onderwijs zullen worden geaccrediteerd, terwijl het ministerie de toetsing van macrodoelmatigheid zal uitvoeren. Een wetsvoorstel met deze strekking zal zo spoedig mogelijk naar de Kamer worden gezonden. Verder kan wildgroei op de langere termijn worden tegengegaan door een herordening in het opleidingenaanbod. In de discussie met het veld hierover zullen volgens de staatssecretaris de verbreding van de bacheloropleiding en de problematiek rond de topmasters centraal moeten staan, evenals de mislukte clustering en zelfregie van de hogescholen. De staatssecretaris wil op korte termijn een beslissing nemen omtrent de 16 hbo- en 2 wo-opleidingen en 8 hbo-nevenvestigingen die, ondanks een positief advies van de Adviescommissie onderwijsaanbod (ACO), geen toestemming hebben gekregen. Alvorens hierover een beslissing te nemen, verneemt zij echter graag de mening van de Kamer hieromtrent.

De staatssecretaris erkent dat de logica in de financiering van het kunstonderwijs, en met name de wijze waarop die verschilt met de financiering van de rest van het hbo, haar soms ontgaat. Vele aspecten van de problematiek binnen het kunstvakonderwijs hebben historische oorzaken. De bekostiging in het kunstonderwijs vindt plaats, na advies van de HBO-raad over de limieten, naar instelling en opleiding. Vanwege lerarentekorten en op verzoek van de Kamer zijn de limieten voor de opleidingen Docent muziek en Docent drama vervallen. Later werden lerarentekorten uitgelegd als arbeidsmarktrelevante argumenten voor de wijziging of opschorting van limieten. De sector zelf heeft volgens de staatssecretaris binnen de HBO-raad verzocht om limieten per instelling en opleiding, al is een aantal hbo-opleidingen hierop teruggekomen. Hoe dan ook, van de zelfregie binnen de HBO-raad is weinig terechtgekomen. De criteria voor de wijziging van de limieten voor de opleidingen Vormgeving, Muziek en Beeldende kunst en Popmuziek blijken, in tegenstelling tot die voor Docent drama en Docent muziek, volstrekt onduidelijk. Daarbij komt dat de HBO-raad het ministerie verzoekt om financiering van de overschrijding van de limieten die hij zelf heeft ingesteld. De staatssecretaris vindt het niet nodig om de historisch gegroeide problemen in de bekostigingssystematiek op korte termijn op te lossen. Zij zal de commissie die de bekostigingssystematiek van het hoger onderwijs onderzoekt, ook belasten met een onderzoek naar de bekostiging van het kunstonderwijs. De limieten in het kunstonderwijs worden niet louter gerechtvaardigd door overwegingen van arbeidsmarktrelevantie: ook de opleidingen en de sector zelf zijn zeer bij limieten gebaat. Daarbij komt dat een gemiddelde student aan een kunstopleiding veel meer kost dan een gemiddelde student van een andere hbo-opleiding. Ook dit is historisch zo gegroeid en zal geen drastische verandering kunnen verdragen, al wordt het steeds moeilijker om dit gegeven aan de andere sectoren in het hoger onderwijs uit te leggen. Op termijn zal een notitie verschijnen met een analyse van de verschillen en de ratio daarvan tussen het kunstonderwijs en de rest van het hbo.

De staatssecretaris gaat in principe uit van de mogelijkheid van bekostiging van hbo-masters door de overheid. Zij schat in dat Nederland door de invoering van de bachelor-masterstructuur op de langere termijn niet zal kunnen ontkomen aan een uniformering van het hoger onderwijs, met een steeds geringer onderscheid tussen wo en hbo, met name op het gebied van onderwijs. Een commissie zal de mogelijkheden van een enkel bekostigingsmodel voor hbo en wo onderzoeken. Accreditatie door het Accreditatieorgaan voor het hoger onderwijs geldt voor beide sectoren. Binnen dit kader ligt het voor de hand dat ook hogescholen door de overheid bekostigde masteropleidingen zullen opzetten.

De staatssecretaris wil de opleidingen meer autonomie toestaan op het terrein van de profielen. De nota Continuïteit en verandering levert voorstellen voor de vereenvoudiging van vooropleidingseisen. Het voortgezet onderwijs zal hierin ook aandacht krijgen. De oorspronkelijke ratio achter de vooropleidingseisen was: een hoger rendement, betere aansluitingsmogelijkheden, een betere toegankelijkheid van de opleiding en rechtszekerheid. Het is de bedoeling dat instellingen meer bevoegdheden krijgen bij de toelating van deficiënte studenten of de opstelling van nadere eisen voor de toegang tot de opleiding. De staatssecretaris wil twee opleidingen tegemoetkomen in hun verzoek om afschaffing van een vooropleidingseis: biologie voor de opleidingen in de gezondheidszorg en de tweede moderne taal voor opleidingen in small business en retail.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Joldersma (CDA) vindt een uitgebreid accreditatiesysteem geen garantie voor een nieuwe proliferatie van opleidingen en varianten en een algeheel pardon voor de door de vorige minister afgewezen nieuwe opleidingen dus ongewenst. Graag verneemt zij de overwegingen van het ministerie die een rol hebben gespeeld bij de toepassing van het doelmatigheidscriterium op het al dan niet goedkeuren van opleidingen, voordat zij zich waagt aan een definitief oordeel. Zij wijst erop dat er op zeer korte termijn duidelijkheid moet komen over de opleidingen in het kunstvakonderwijs waarvan de limieten dit jaar vervallen. Het past de staatssecretaris niet om hierover in dit stadium met de Kamer te overleggen.

Mevrouw Monique de Vries (VVD) wijst de staatssecretaris erop dat zij ofwel het voorstel van haar voorganger verdedigt om een aantal opleidingen op te heffen, ofwel zelf met een nader voorstel hieromtrent komt. Ook wijst mevrouw De Vries op de noodzaak van snelle duidelijkheid omtrent de huidige problemen in het kunstvakonderwijs. Zij overweegt het verslag van dit algemeen overleg hiervoor op de plenaire agenda te zetten, maar laat dit afhangen van het antwoord van de staatssecretaris.

Mevrouw Lambrechts (D66) wijst erop dat de ACO door de toegenomen zelfregie binnen de onderwijswereld niet meer in de positie is om op doelmatigheid te toetsen. Een generaal pardon voor eerder afgekeurde opleidingen zal de wildgroei in opleidingen slechts stimuleren en is voor haar daarom geen optie. Ook herinnert zij eraan dat bij accreditatie niet wordt getoetst op macrodoelmatigheid, maar slechts op kwaliteit. De voortzetting van kort-hbo-opleidingen wordt gerechtvaardigd door maatschappelijke relevantie en herkenbaarheid, niet door een al dan niet passen daarvan in een bachelor-mastersysteem. Mevrouw Lambrechts stelt voor om studenten zelf bij de besluitvorming hieromtrent te betrekken.

De heer Tichelaar (PvdA) is tegen een generaal pardon van voorheen afgekeurde opleidingen. In tegenstelling tot de eis van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, uitgesproken in een procedurevergadering op 4 juli jl., om geen onomkeerbare besluiten te nemen op het terrein van de limieten in het kunstvakonderwijs. Dit heeft geleid tot een voor het kunstvakonderwijs onwerkbare situatie. Ook is er geen sprake van formele bekostigingsbesluiten, waardoor de staatssecretaris ruimte heeft om met budgettair neutrale afspraken de werkbaarheid te herstellen.

De heer Bonke (LPF) geeft de staatssecretaris in overweging om de ACO op te heffen. Hij twijfelt aan de mogelijkheid van door de overheid gefinancierde hbo-masters.

De staatssecretaris zal de Kamer een voorstel doen omtrent de criteria voor overheidsbekostiging van hbo-masters. De volgens haar onvermijdelijke uniformeringstendensen in het hoger onderwijs zullen niet leiden tot een verlies van prestige voor het universitair onderwijs en onderzoek, zeker omdat daar naar haar stellige overtuiging excellente topinstituten zullen verrijzen. Zij vindt het een goed idee om studenten te betrekken bij de besluitvorming rond de continuering van het kort-hbo.

De ACO zal uiteraard worden opgeheven na de instelling van het Accreditatieorgaan voor het hoger onderwijs. De Kamer zal hierover in het voorjaar worden geïnformeerd. Dit orgaan zal zeker niet zorg dragen voor de macrodoelmatigheidstoetsing; die blijft aan de minister. Over de criteria hieromtrent zal op korte termijn met de HBO-raad worden overlegd. De brief van voormalig minister Hermans van 25 juni jl. schept duidelijkheid over zijn overwegingen bij het niet toelaten van opleidingen ondanks een positief ACO-advies. De staatssecretaris zal handelen conform diens beslissing, maar verzekert dat de discussie over de criteria achter de macrodoelmatigheidstoetsing daarmee niet ten einde is.

De limieten voor de opleidingen Docent muziek en Docent drama zijn opgeheven. De limiet voor de opleiding Vormgeving zal komen te vervallen. De limiet voor de opleidingen Muziek en Beeldende kunst is verlaagd. De limiet voor de opleiding Popmuziek zal vervallen. Hiermee zijn alle huidige verzoeken om verandering in de limieten gehonoreerd. Op zeer korte termijn zal met de sector overlegd worden over meer structurele maatregelen. De Kamer zal schriftelijk nader worden geïnformeerd over de limieten per opleiding en de prijs per student. Dat laatste zal ook aan de orde komen in het overleg met de HBO-raad.

De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Van de Camp

De waarnemend griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

De Kler


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Jorritsma-Lebbink (VVD), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Netelenbos (PvdA), Rehwinkel (PvdA), J. M. de Vries (VVD), Atsma (CDA), Hamer (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Van Ruiten (LPF), Bonke (LPF), Vergeer-Mudde (SP), Jense (Leefbaar Nederland), Herben (LPF), Tichelaar (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Eerdmans (LPF), Azough (GroenLinks), Eski (CDA).

Plv. leden: Veling (ChristenUnie), Ferrier (CDA), Van Blerck-Woerdman (VVD), Dittrich (D66), De Grave (VVD), Van Aartsen (VVD), Adelmund (PvdA), Bos (PvdA), Luchtenveld (VVD), Hessels (CDA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Zeroual (LPF), Hoogendijk (LPF), Van Bommel (SP), Teeven (Leefbaar Nederland), Eberhard (LPF), Dijksma (PvdA), Van Fessem (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Wiersma (LPF), Halsema (GroenLinks), Van Bochove (CDA).

Naar boven