Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 26807 nr. 30 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
|---|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2001-2002 | 26807 nr. 30 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 18 april 2002
Tijdens het Algemeen Overleg op 7 maart jongstleden over de Bezinning MUB (26 807, nr. 28) heb ik toegezegd u te informeren over de verschillende acties voor de aanpak van de problemen bij de medezeggenschap aan de Nederlandse universiteiten. In deze brief behandel ik de punten die uw Kamer tijdens het genoemde AO heeft ingebracht. Ik ga daarbij in op de aan te pakken thema's zoals besproken met de studentenvertegenwoordigers en de wijze waarop ik de thema's aanpak.
Bezinning in plaats van evaluatie
In het AO heeft de Kamer gevraagd waarom is gekozen voor een bezinning in plaats van een evaluatie.
In het traject van het bestuurlijke vooroverleg over de evaluatie van de MUB heb ik, na de afweging van argumenten van de betrokkenen (VSNU, ISO, LSVb en OCenW) besloten tot een bezinning in plaats van een evaluatie. De belangrijkste argumenten hiertoe waren dat de MUB pas vier jaar geleden was ingevoerd en dat evalueerbaarheid van beoogde effecten op het primaire proces niet mogelijk is. Niet alleen diverse evaluatiedeskundigen, maar ook de studentenorganisaties en andere betrokkenen waren het er in dit stadium over eens dat de relatie tussen de bestuursorganisatie en effecten op onderwijs en onderzoek te complex en divers is om een methodologisch verantwoord onderzoeksopzet voor dit type evaluatievraag te ontwerpen.
Karakter: Evaluatie gericht op verbetering
Voor alle betrokkenen, inclusief de studentenorganisaties, was duidelijk dat, gegeven de relatief korte invoeringstijd van vier jaar, een evaluatie het karakter van een procesevaluatie moest hebben met als insteek het functioneren van de bestuursorganisatie. Een goed haalbare evaluatievraag op genoemde termijn van vier jaar is gericht op de bestuurlijk-organisatorische processen binnen de universiteiten. Met andere woorden, de evaluatie diende inzicht te bieden in de vraag of de universitaire bestuursorganisatie op de beoogde koers zit, dan wel dat er punten zijn die voor verbetering in aanmerking komen.
Om de betrokkenheid van alle geledingen binnen de universiteiten bij deze procesevaluatie zo groot mogelijk te kunnen maken heb ik na overleg met VSNU en studentenvertegenwoordigers besloten gebruik te maken van een bezinningsproces door de universiteiten. Hier heb ik een aantal voorwaarden bij gesteld. Mijn eerste voorwaarde was dat men moest werken met een vooraf opgesteld format voor de beantwoording van de bezinningsvragen. Dit format is bindend geweest voor alle universiteiten en heeft er toe bijgedragen dat de instellingsrapporten vergelijkbaar werden. Mijn tweede voorwaarde was dat een onafhankelijk bureau een analyse van alle instellingsrapportages moest maken. Deze voorwaarde heeft mij ook inzicht in en een oordeel over de kwaliteit van de instellingsrapportages verschaft.
Ik hecht er aan te benadrukken dat de aanpak van een procesevaluatie aan de hand van het gezamenlijk opgestelde format beslist geen half werk is geweest. Het karakter van deze procesevaluatie paste goed bij de onderzoeksvragen en de problematiek en is vanaf de start van het proces bij de universiteiten gericht geweest op bezinnen en verbeteren van de organisatie. Door deze werkwijze is er veel werk verzet door de universiteiten zelf. De betrokkenheid van diverse geledingen is op deze wijze groter en steviger geweest dan ik ooit met welke andere denkbare onderzoeksopzet had kunnen verkrijgen. Alle Colleges van Bestuur hebben hun verantwoordelijkheid genomen voor het bezinningsproces op de eigen instelling. Er is bij alle instellingen sprake geweest van een projectstructuur met aanspreekpunten en verantwoordelijken. Een belangrijke opbrengst van de bezinning is dat het proces van bezinnen en zich herbezinnen niet stopt met deze rapportage maar doorgaat. In mijn visie past deze aanpak goed in de gedachte van autonome instellingen die zelf hun verantwoordelijkheid nemen om tijdig te reflecteren op het eigen functioneren.
Naar aanleiding van het eindrapport, mijn beleidsreactie en de bespreking met ISO en LSVb in de Studentenkamer zijn afgelopen december en januari drie lange gesprekken met ISO en LSVb en mijn ambtenaren gevoerd. De onderwerpen van de gesprekken betroffen de lijst van knelpunten die ISO en LSVb hadden ingebracht.
Deze punten zijn in overleg met ISO en LSVb gerubriceerd onder de volgende drie hoofdthema's.
Nadat ik deze thema's uiteen heb gezet ga ik in op de wijze waarop ik de thema's en knelpunten aanpak.
Met de studentenvertegenwoordigers ben ik het eens dat openheid van bestuur een belangrijk punt is, Dit heb ik meermalen aangegeven, ook in de Studentenkamer en in mijn beleidsreactie bij het rapport Bezinning MUB. Uit de bezinning blijkt dat de rol van overleggen tussen College van Bestuur en decanen niet altijd helder is. Medezeggenschapsorganen willen tijdig, helder en volledig worden geïnformeerd. Het is de opgave voor de universiteiten om een wisselwerking met medezeggenschapsorganen ten behoeve van draagvlak voor de besluitvorming te laten ontstaan. Vast staat dat er veel verschillen per universiteit bestaan. Ik heb de universiteiten tevens opgeroepen de aanpak die de universiteit voor staan te bespreken met de medezeggenschapsorganen. De universiteiten hebben een inspanningsverplichting op zich genomen om de medezeggenschap te verbeteren. Universiteiten maken plannen van aanpak hiervoor. Het voorstel is om afspraken met de universiteitsbestuurders te maken over de verantwoording van deze plannen van aanpak en de realisatie ervan. Tevens heb ik de VSNU aandacht voor dit probleem gevraagd. Verderop in deze brief geef ik aan welke afspraken ik maak met universiteiten om deze cyclus van plannen en verantwoording in te vullen.
Uit het B&A rapport en de gesprekken met de studentenorganisaties blijkt dat voor de scholingsmogelijkheden en de ondersteuning van de medezeggenschapsraden steeds voor de minimumvariant wordt gekozen. De WHW en de WOR geven diverse mogelijkheden voor financiële en materiële ondersteuning. Tegelijkertijd bestrijd ik het beeld dat onder de WOR meer mogelijkheden zouden zijn geweest dan onder de WHW. Integendeel, de MUB schrijft voor dat er mogelijkheden moeten worden geboden die minimaal gelijkwaardig zijn aan die van de WOR, meer is mogelijk. Alle wensen die ISO en LSVb hebben kunnen ook onder de MUB. De ruimte wordt hiervoor geboden, maar moet in mijn visie en conform de filosofie van de MUB op het niveau van de universiteiten worden afgesproken. Het rapport van B&A bevestigt deze lijn dat er van de ruimte nog onvoldoende gebruikt wordt gemaakt.
Met de studentenvertegenwoordigers is dit thema uitgebreid besproken. De doorgesproken lijn met ISO en LSVb is tweeledig:
a. de ondernemingsraad of universiteitsraad van elke universiteit maakt zelf afspraken met de bestuurder voor de invulling van de mogelijkheden die toetsbaar zijn, zodat
b. de bestuurder over de inspanning verantwoording kan afleggen. Verantwoording wordt afgelegd aan de eigen medezeggenschapsorganen en aan de Minister van OCenW.
3. Positie van de opleidingscommissie
Alle partijen zijn van mening dat de opleidingscommissie en de opleidingsbesturen goed moeten functioneren.
De studentenorganisaties ISO en LSVb hebben meermalen gepleit voor instemmingsrecht van studenten op de Onderwijs en Examenregeling (OER) a tot en met g.
Zoals ik het in het overleg met de Kamer heb aangegeven, is het de bedoeling van de MUB geweest de inspraak daar neer te leggen waar de kwaliteit van de medezeggenschap het grootst is. Er is een zeer weloverwogen onderscheid gemaakt tussen instemmingsrecht en adviesrecht, hetgeen limitatief in de WHW is aangegeven.
In het faculteitsreglement wordt de samenstelling van de opleidingscommissies geregeld: de helft van de commissie bestaat uit studenten van de betreffende opleiding. Aan de opleidingscommissie zijn bevoegdheden gegeven om a. advies uit te brengen over de OER en b. een jaarlijkse beoordeling van de uitvoering van de OER te geven. Advies en beoordeling zijn niet vrijblijvend: het opleidingsbestuur stelt de commissie zo spoedig mogelijk in kennis van de wijze waarop aan het uitgebrachte advies gevolg wordt gegeven (WHW, 8.18 en 9.35c). Naast de opleidingscommissie kijkt ook de faculteitsraad naar de OER: de decaan behoeft instemming van de factulteitsraad voor elk besluit met betrekking tot de OER, met uitzondering van de onderwerpen onder a tot en met g. De faculteitsraad bestaat ook weer voor de helft uit studenten.
Mijn conclusie op dit punt is dat de medezeggenschap op opleidingsniveau goed is geregeld in de wet. Ik heb zowel in de Kamer als in de Studentenkamer aangegeven dat van inspraakrecht door studenten over inhoud en eindtermen van het wetenschappelijk onderwijs geen sprake kan zijn: de onderwijsaanbieders en de docenten zijn de professional met hun specifieke bevoegdheden. Uiteraard hecht ik er aan vast te stellen dat advisering (vanuit de opleidingscommissies en de faculteitsraad) van groot belang is en blijf bij zaken waarvoor geen instemmingsrecht geldt.
Daar waar de medezeggenschap op opleidingsniveau niet goed functioneert hebben de universiteiten een inspanning ter verbetering toegezegd. In mijn aanpak vraag ik is hier op dezelfde wijze aandacht voor: de universiteiten spreken intern af hoe een verbeteringsslag gemaakt kan worden. Over de aanpak en realisatie legt de bestuurder verantwoording af aan de minister.
Daarnaast is aan ISO en LSVb gevraagd te komen met een plan om regionale werkconferenties te organiseren gericht op inventarisatie van oplossingen en te leren van elkaar's probleemaanpak. Mij staat voor ogen dat in deze werkconferenties discussie plaatsvindt over alle aspecten van inspraak en bestuur op het basisniveau binnen de universiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan de functie van de opleidingscommissies, de relatie en het overleg met het opleidingsbestuur en facultaire organen, alsook de samenstelling van de opleidingscommissies en het functioneren van éénhoofdige of meerhoofdige opleidingsbesturen. Tevens kan men punten over relatie MUB en BaMa (de opleidingscommissie onder de BaMa-structuur) oppakken. Ik heb financiële ondersteuning door OCenW voor de organisatie van deze werkconferenties toegezegd.
Tijdens het Algemeen Overleg over de Bezinning MUB op 7 maart heeft de Kamer ook gevraagd om inzicht in de wijze waarop ik de thema's en knelpunten aanpak.
Plannen van aanpak en verantwoording
Voor alle knelpunten en thema's zoals doorgesproken met ISO en LSVb geldt dat ik met universiteiten over oplossingsrichtingen afspraken maak. Uit diverse gesprekken met universiteitsbestuurders blijkt dat veel universiteiten al bezig zijn naar aanleiding van de bezinning op de MUB met plannen van aanpak. Ik verwacht van de universiteitsbestuurders dat zij met deze plannen van aanpak de medezeggenschapsorganen een kapstok bieden om het gesprek aan te gaan en regelingen op instellingsniveau te treffen. Deze instellingsafspraken bieden toetsbare afspraken voor alle betrokkenen. Vervolgens leggen de bestuurders verantwoording af over de realisatie van oplossingen voor knelpunten. Verantwoording wordt afgelegd aan de eigen medezeggenschapsorganen, de Raad van Toezicht en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De interne verantwoording aan de eigen medezeggenschapsorganen kan wederom dienen als kapstok voor het gesprek over de verdere verbetering van het functioneren. Zo ontstaat een praktische cyclus van planning en verantwoording, toegesneden op de situatie per universiteit, waarmee in mijn visie waarborgen worden ingebouwd die in de praktijk meer waard zijn dan een wettelijke regeling.
Het instrument dat ik als eerste heb ingezet om nadere afspraken te maken is het bestuurlijk overleg met de afzonderlijke universiteitsbestuurders. Dit vindt plaats in daarvoor bestemde Bilaterale Overleggen (BiLo). In deze BiLo's wordt het reilen en zeilen van de betreffende universiteit besproken. De bezinning op de MUB is daarbij een voornaam agendapunt. De bevindingen uit het overkoepelende rapport, de instellingsrapportage, de inbreng van de studenten en de personeelsleden als informatiebronnen staan centraal. De knelpunten in de medezeggenschap op alle niveaus in de organisatie komen hierbij aan de orde: van de centrale medezeggenschap tot en met de medezeggenschap in de opleidingscommissies.
Ondertussen heb ik met de Colleges van Bestuur van de VU, UU en TUe gesprekken gevoerd en afspraken over de aanpak en verantwoording gemaakt. De overige universiteiten staan gepland voor en net na de zomer.
Ik heb alle universiteiten een brief gestuurd waarin ik deze aanpak en verwachtingen uiteenzet. Gegeven de verhoudingen tussen universiteiten en de VSNU heb ik de VSNU gevraagd daar waar mogelijk een rol te spelen op het niveau van kennisuitwisseling en bestuurlijk leren van elkaar.
Tot slot spreek ik met de Raden van Toezicht van de universiteiten over hun specifieke rol bij de verantwoording over de aanpak van de knelpunten in de medezeggenschap. Dit geldt voor alledrie de genoemde thema's. Specifiek spreek ik de Raden van Toezicht over de rol van bijzondere vertrouwen van het centrale medezeggenschapsorgaan die een van de leden van de Raden van Toezicht dient te genieten.
Van belang is dat die vertrouwensrelatie ook van de kant van de medezeggenschapsorganen moet kunnen worden gevoeld. Gesprekken hierover worden momenteel gepland.
Het brede pakket van acties biedt in samenhang naar mijn oordeel goede waarborgen om de bestuurscultuur en medezeggenschapscultuur binnen de universiteiten te verbeteren. De meeste acties zullen op korte termijn in gang worden gezet. In een aantal gevallen is dat reeds gebeurd. De resultaten zullen in het komende jaar zichtbaar moeten worden. Dit geldt voor de bilaterale overleggen met de universiteiten, de invulling van de verbeteringsplannen van de univesriteiten, de regionale werkconferenties met betrekking tot de opleidingscommissies en de gesprekken met de Raden van Toezicht.
Tegen die achtergrond is het nu voorbarig om aanpassing van wet- en regelgeving te overwegen. De universiteiten zijn eerst zelf aan zet. Ik zal daarbij de vinger aan de pols blijven houden. Medio volgend jaar is een goed moment om de stand van zaken op te maken van de resultaten van alle in gang gezette acties. Dan is ook het moment om te bepalen hoe een nadere evaluatie van de MUB kan worden vormgegeven.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26807-30.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.