26 807
Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan 2000

nr. 27
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 25 januari 2002

In het Algemeen Overleg d.d. 27 juni 2001 (kamerstuk 26 807, nr. 24) over de positie van de student in het hoger onderwijs heb ik aangegeven u nader te informeren over de stand van zaken ten aanzien van de individuele klachtenregeling en de interne ombudsfunctie binnen de instellingen voor hoger onderwijs. Deze inventarisatie staat niet op zich, maar maakt deel uit van een bredere agenda ter versterking van de positie student. In mijn brief aan de Tweede Kamer d.d. 11 april 2001 (kamerstuk 2000–2001, 26 807, nr. 22, TK) over de positie student heb ik een zestal actiepunten aangegeven.

Met deze brief wil ik de Tweede Kamer informeren over de stand van zaken van de individuele klachtregelingen en de interne ombudsfunctie binnen de instellingen voor hoger onderwijs alsmede over de stand van zaken betreffende de andere actiepunten die zijn vermeld in bovengenoemde brief d.d. 11 april 2001.

1. Stand van zaken invulling interne klachtenregelingen en ombudsfunctie

Op 12 juni 2001 heb ik met de VSNU en HBO-raad bestuurlijk overleg gevoerd over de positie student in het hoger onderwijs. Beide organisaties hebben de Tweede Kamer bij brief van 19 juni 2001 op de hoogte gesteld van de uitkomsten van dit overleg. In deze brief geven VSNU en HBO-raad onder meer aan bereid te zijn in hun brancheverslag de Tweede Kamer te informeren over de vorderingen op het terrein van de individuele klachtenregelingen en ombudsfunctie, te beginnen in het jaarverslag over 2001.

Naar aanleiding van het Algemeen Overleg van 27 juni 2001 zijn met de VSNU en HBO-raad nadere afspraken gemaakt over een inventarisatie naar de stand van zaken van de klachtenregelingen en de ombudsfunctie. De VSNU heeft mij bij brief d.d. 15 november 2001 en de HBO-raad bij brief d.d. 20 november 2001 over de resultaten van deze inventaristie gerapporteerd. De VSNU heeft verder d.d. 17 januari 2002 de Tweede Kamer de individuele klachtenregelingen, voorzien van een inventarisatie, toegezonden.

De VSNU geeft aan dat alle universiteiten over een eigen individuele klachtenregeling beschikken zowel decentraal (per faculteit of per opleiding) als centraal. Op verschillende plaatsen wordt gewerkt aan verdere verfijning van de regeling. De instellingen geven op gevarieerde wijze invulling aan de ombudsfunctie. Enkele universiteiten hebben een aparte ombudsfunctie, andere hebben de studentendecanen als zodanig gemachtigd. Er wordt door de instellingen gestreefd naar betere bekendmaking van de klachtenregelingen en de invulling van de ombudsfunctie. Enkele instellingen zijn voornemens een specifieke communicatiestrategie te ontwikkelen. De VSNU concludeert dat de gekozen decentrale benadering vanuit de universiteiten goed wordt opgepakt.

De HBO-raad heeft aangegeven dat uit een inventarisatie bij ongeveer de helft van de hogescholen blijkt dat vrijwel alle instellingen beschikken over een voorziening waarbij studenten met een klacht zich kunnen wenden tot een orgaan dat toeziet op een evenwichtige behandeling van klager en beklaagde. De meeste hogescholen hebben een klachtenregeling opgenomen in het studentenstatuut. Op de meeste hogescholen is bovendien een regeling voor klachten op het terrein van seksuele intimidatie, agressie, geweld en discriminatie. Voor de behandeling van deze klachten zijn doorgaans een of meer vertrouwenspersonen aangesteld. De HBO-raad wijst erop dat op hogescholen een belangrijke rol is weggelegd voor mentoren en studentendecanen. Dergelijke meer informele voorzieningen blijken naar het oordeel van de HBO-raad veel belangrijker dan formeel vastgelegde voorzieningen. De HBO-raad is van mening dat een combinatie van klachtenregeling en studentendecanaat een goed alternatief kan bieden voor een ombudsfunctionaris. Daarenboven heeft de HBO-raad aangegeven de hogescholen nadere aanbevelingen te zullen doen voor de verdere verbetering van de rechtsbescherming van studenten.

Concluderend constateer ik dat de discussie over de interne klachtenregelingen en ombudsfunctie het afgelopen jaar binnen de instellingen tot verschillende nieuwe initiatieven en tot bezinning heeft geleid. Dit sterkt mij in de overtuiging dat deze zaken op instellingsniveau zelf goed geregeld worden met inachtneming van lokale verschillen. Tegen die achtergrond lijkt aparte regelgeving op dit punt niet noodzakelijk. Op de tweede plaats constateer ik dat de in gang gezette initiatieven nog verder vorm moeten krijgen. Ik neem mij voor de Tweede Kamer hierover te zijner tijd nader te informeren. Daarnaast zal de invulling van de interne klachtenregelingen en de ombudsfunctie, op grond van jaarlijkse rapportage, binnen de instellingen gemonitord kunnen worden. Zowel de VSNU als de HBO-raad hebben aangekondigd in het jaarlijkse brancheverslag aandacht te besteden aan deze punten.

3. Ondersteuning van de landelijke studentenorganisaties

Daar steeds meer zaken op het gebied van onderwijs op decentraal niveau moeten worden geregeld, is ondersteuning en facilitering van opleidingscommissies en studentendecanaten van belang. Ik ga er daarbij vanuit dat voor de ondersteuning van lokale organisaties een verantwoordelijkheid ligt bij de instelling. De landelijke overheid draagt bij aan de ondersteuning van de landelijke studentenorganisaties. In dat kader heb ik ISO en LSVb per 1 januari 2002 een verdubbeling van de huidige structurele subsidie toegezegd tot een bedrag van € 226 890 (f 500 000,–). Hierdoor worden de studentenbonden in de gelegenheid gesteld de eigen landelijke organisatie en de decentrale netwerken te versterken, de medezeggenschap binnen de instellingen te ondersteunen en te professionaliseren, en daarnaast gezamenlijk vorm te geven aan dienstverlening aan studenten. Hierbij wordt onder meer gedacht aan informatievoorziening en juridische advisering aan studenten. In het kader van doelmatige besteding overheidsmiddelen en efficiency is samenwerking tussen ISO en LSVb essentieel.

Daarnaast zal ik in de loop van 2002, wanneer de initiatieven op het terrein van «de positie student» nader vorm hebben gekregen, nagaan hoe extra bestuurskosten van lokale initiatieven gecompenseerd kunnen worden. Ook ben ik bereid op basis van concrete plannen in de loop van 2002 te bezien of een startsubsidie in de rede ligt voor grootschalige projecten.

4. Start van onderzoek naar de ervaringen met onderwijsafspraken en naar de behoefte aan ondersteuning op decentraal niveau

Eind oktober 2001 heb ik het RISBO Contractresearch B.V. opdracht gegeven een kwalitatief onderzoek uit te voeren naar onderwijsafspraken in het hoger onderwijs. Met dit onderzoek moet inzicht worden verkregen in:

a) de huidige stand van zaken rondom onderwijsafspraken, met name waar het gaat om doel, inhoud, uitvoering, juridische vormgeving, invoering en ervaring;

b) de wettelijke belemmeringen die zich voordoen bij het realiseren van meer individuele arrangementen tussen student en instellingen en

c) de behoefte aan ondersteuning die zich bij het realiseren van individuele arrangementen op lokaal niveau voordoet, zowel bij personeel als student.

De resultaten van het onderzoek verwacht ik in het vroege voorjaar van 2002.

5. Inrichting van een digitale databank

Mijn beleid is er op gericht de informatievoorziening voor aanstaande studenten te verbeteren door deze toegankelijk en kwalitatief onomstreden te maken, waardoor een gezaghebbende Keuzegids ontstaat. Dit past bij mijn streven de positie van de student te versterken. De rol van de overheid in deze is faciliterend. Dat wil zeggen dat ik verantwoordelijkheid draag voor de bestuurlijke randvoorwaarden, maar dat de regie voor een digitale keuzegids bij belanghebbenden behoort.

Al enige jaren kent het hoger onderwijs de door het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen gesubsidieerde Keuzegids Hoger Onderwijs. Beperkte toegankelijkheid van de gids en gebrekkige functionaliteit vormen functionele knelpunten voor deze papieren Keuzegids. Een eventuele digitale Keuzegids zou voor aanstaande studenten gratis kunnen zijn, met een groot bereik en met extra functies, waaronder de mogelijkheid om te vergelijken. In een proefproject wordt momenteel uitgeprobeerd of de technische mogelijkheden om opleidingen aan de hand van individuele criteria te vergelijken in praktijk kunnen worden gebracht. Het proefproject is gericht op het identificeren en oplossen van de belangrijkste technologische en methodologische vraagstukken, die samenhangen met het starten van een dergelijke site. Deze proefsite wordt momenteel in een besloten setting getest.

6. Positie van de student in de medezeggenschap

In de Studentenkamer van 22 november 2001 is het rapport Bezinning MUB met de studentenorganisaties ISO en LSVb besproken. De studentenorganisaties hebben diverse knelpunten genoemd die volgens hen spelen. Hoofdpunten daarbij zijn: openbaarheid van notulen en agenda's van bestuursvergaderingen, de kwaliteit van de medezeggenschap en facilitering voor studenten, in het bijzonder de scholingsmogelijkheden. Ik heb in de Studentenkamer en in mijn beleidsreactie aan de Tweede Kamer aangegeven dat de verschillende punten op korte termijn met de studentenorganisaties zullen worden doorgesproken. Deze gesprekken met de studentenorganisaties vinden momenteel plaats. Verder zal de bezinning op de MUB en de positie van de student in medezeggenschap begin maart 2002 in de Tweede Kamer aan de orde zijn.

In de studentenkamer van 22 november 2001 heb ik tevens aangegeven een onderzoek uit te willen voeren naar de medezeggenschap in het hbo. Doel van het onderzoek is te voorzien in kennis over de medezeggenschap in het hbo en te anticiperen op actuele en specifieke ontwikkelingen in de medezeggenschap in het hbo. In het kader van het onderzoek zullen ook een aantal regionale conferenties worden georganiseerd. Beoogd wordt het onderzoek in het voorjaar 2002 af te ronden.

7. Onderzoek naar de motivatie van HBO-studenten en de onderscheidende werking van het ouderlijk milieu bij de keuze tussen HBO en WO

Tijdens het Algemeen Overleg d.d. 27 juni stelde u naar aanleiding van de uitkomsten van de studentenmonitor een vraag over de motivatie van HBO-studenten en de onderscheidende werking van het ouderlijk milieu bij de keuze tussen het HBO en WO. In dat kader heb ik het SCO-Kohnstamm Instituut gevraagd dit te onderzoeken.

De resultaten van het onderzoek verwacht ik in het voorjaar van 2002.

Ik hoop u met deze brief voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Naar boven