26 800 XVI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2000

nr. 115
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 augustus 2000

Onderstaande in de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 vertegenwoordigde fracties hebben er behoefte aan een aantal vragen ter beantwoording voor te leggen aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over haar brief van 24 mei 2000 inzake het verbeteren van de financiële positie van sportverenigingen door plaatsing van GSM-zendmasten op hun sportaccommodaties.

Deze vragen zijn met de door de bewindsvrouwe bij brief van 29 augustus 2000 verstrekte antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie

Essers

De Griffier van de commissie

Teunissen

Vragen PvdA-fractie

1

Is de veelal decentrale ligging van sportaccommodatie ten aanzien van stads- en dorpskernen niet juist een voordeel voor het plaatsen van antennes, omdat zo de «witte plekken» in de mobiele telefonie bestreken kunnen worden?

Het is onmogelijk een algemene uitspraak te doen over voor- respectievelijk nadelen van locaties. Aan elke locatie zijn voor- en nadelen verbonden, deze verschillen per geval. Dit vloeit voort uit de netwerkplanning van de operators van mobiele telecommunicatie. Uit informatie van de huidige operators blijkt dat de meeste behoefte aan antenne- opstelpunten zich voordoet in stedelijke gebieden met hun hoge bevolkingsdichtheid en navenante intensiteit van het mobiele telefoonverkeer. Uit dezelfde bron blijkt dat slechts in weinig gevallen sprake is van antenne- opstelpunten op sportaccommodaties.

2

Bestaan er afspraken – of zijn deze in voorbereiding – tussen de huidige mobiele operators met betrekking tot verwerving van opstelpunten, plaatsing van zendmasten en vergoedingen

De verwerving van antenne-opstelpunten is primar een verantwoordelijkheid van de operators. In Nederland zijn vijf operators actief op het gebied van mobiele telecommunicatie. De mobiele operators werken samen in MoNet. Binnen MoNet vindt op uitgebreide schaal uitwisseling van gegevens plaats.

3

Bent U bereid om ten behoeve van de georganiseerde amateursport één en ander – in overleg met NOC*NSF – te coördineren?

Indien behoefte blijkt te bestaan aan een vorm van coördinatie tussen mobiele operators en de georganiseerde sport, wil ik mij hiervoor inzetten. Bedacht dient te worden dat de overheid geen actieve bemoeienis heeft met planning, een zaak die behoort tot de primaire verantwoordelijkheden van de mobiele operators.

4

Kunt U aangeven wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot het onderzoek over de mogelijke relatie tussen de nabijheid van GSM-zendmasten en gezondheidsklachten?

In september 1999 hebben de ministers van VWS en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer mede namens de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat aan de Gezondheidsraad verzocht – in vervolg op het advies van de Raad uit 1997 – te onderzoeken wat op grond van de huidige inzichten de invloed op de gezondheid is.

Op 29 juni heeft de Gezondheidsraad aan de betrokken ministers en staatssecretarissen zijn advies-rapport «GSM-basisstations» uitgebracht. Dit advies-rapport is door de Gezondheidsraad eveneens op 29 juni 2000 aan uw Kamer aangeboden en geeft de gevraagde laatste stand van zaken aan.

Vragen CDA-fractie

5

Vindt U dat de suggestie alleen beperkt moet blijven tot GSM-zendmasten, daar ook anderszins de komende jaren veel meer antenne-opstelpunten noodzakelijk zijn?

Nee, een dergelijke beperking is onnodig. Het is juist dat de komende tijd veel nieuwe opstelpunten worden gerealiseerd voor andere technieken dan GSM. Het is een zaak tussen infrastructuurexploitanten en eigenaren van locaties om over realisatie van opstelpunten tot overeenstemming te geraken. Er kunnen zich ongetwijfeld ook mogelijkheden voordoen om een aantal antenne-opstelpunten voor andere infrastructuren dan GSM te realiseren op sportaccommodaties.

6

Kunt U garanderen dat het gebruik van antennes op en bij sportaccommodaties geen straling, storing en mogelijke risico's voor gebruikers en bezoekers van de betreffende sportaccommodaties met zich meebrengt?

Voor sportaccommodaties gelden dezelfde eisen als voor de woonomgeving. Deze eisen zijn vastgelegd in de z.g. blootstellinglimieten.

7

Hoe verhoudt zich het plaatsen van antennes bij en/of op sportcomplexen tot het toekomstige landelijke antennebeleid?

Het doel van het toekomstig Nationaal Antennebeleid is het binnen duidelijke kaders van volksgezondheid en leefmilieu stimuleren en faciliteren van voldoende ruimte voor antenne- opstelpunten. Het beleid is niet gericht op het specifieke doel van bevordering van plaatsing van antennes op sportaccommodaties.

8

Hoe beoordeelt U het gegeven dat niet alle gemeentebesturen en/of andere vergunningverlenende instanties bereid zijn mee te werken aan de plaatsing van antennes Hoe moet de uitspraak d.d. 14 juni 1999 (bestuursrechter Haarlem) en de bevestiging hiervan d.d. 31 mei 2000 (uitspraak in bodemprocedure) inzake zonder bouwvergunning op daken geplaatste GSM-zendinstallaties in dit verband worden gezien?

De uitspraak van de rechtbank te Haarlem heeft tot gevolg dat voor GSM-zendinstallaties op alle lokaties, dus ook op sportaccommodaties een bouwvergunning moet worden aangevraagd op grond van art. 43 van de Woningwet. Dit betekent dat gemeenten de aanvraag voor de bouw van een GSM-zendinstallatie moeten toetsen aan het bestemmingsplan, welstand, Bouwverordening, Bouwbesluit, Monumentenwet en monumentenverordening. Daarnaast is in de Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing, WSDV, bepaald dat de bouwvergunning moet worden geweigerd indien het bouwplan waarop de bouwaanvraag betrekking heeft, in strijd is met een krachtens de WSDV vastgestelde leefmilieuverordening of een stadsvernieuwingsplan. In het bestemmingsplan is het ruimtelijk beleid van de gemeente neergelegd, daarin zou dus ook het beleid van de gemeente ten aanzien van zendinstallaties zichtbaar moeten zijn. De meeste bestemmingsplannen voorzien niet in de mogelijkheid tot het plaatsen van een zendinstallatie, aangezien zendinstallaties een vrij nieuw fenomeen zijn. Om de plaatsing van een zendinstallatie toch mogelijk te maken moet een vrijstellingsprocedure worden doorlopen. Om te kunnen bepalen in welke gevallen vrijstelling zal worden verleend door de gemeente, moet de gemeente een antennebeleid formuleren. De gemeenten zijn hierin autonoom. In het kader van het Nationaal Antennebeleid wordt getracht de gemeenten beter te informeren over zendinstallaties, zodat zij meer inzicht krijgen in onder meer de noodzaak van de plaatsing van zendinstallaties en de gezondheidseffecten.

9

Kunt U een indicatie geven van de gemiddelde jaarlijkse opbrengst voor sportverenigingen indien één of meerderde antennes op het betreffende sportcomplex worden geplaatst?

Onderhandelingen tussen mobiele operators en sportverenigingen vinden plaats zonder enigerlei betrokkenheid van de rijksoverheid. Uit informatie van de mobiele operators blijkt dat de jaarlijkse vergoeding voor plaatsing van een antenne op een sportaccommodatie gemiddeld tussen f 3 000 en f 4 000 bedraagt.

10

Het gros van de sportaccommodaties in Nederland is in handen van gemeentelijke overheden. Kunt U een indicatie van de verhoudingen geven? Vindt U dat ook clubs en stichtingen van de eventuele verhuuropbrengsten moeten kunnen profiteren indien zij huurder/gebruiker zijn van de betreffende sportaccommodaties?

In de CBS-publicatie Sport in Nederland 1998 worden de verhoudingen als volgt aangegeven. Gemeenten en particuliere exploitanten van zwembaden, sportaccommodaties en jachthavens exploiteren grosso modo 700 zwembaden, 2000 overdekte sportaccommodaties, 4200 openluchtsportaccommodaties en 900 jacht-en passantenhavens. Meer dan de helft van de zwembaden en overdekte sportaccommodaties en vier van de vijf openluchtsportaccommodaties worden geëxploiteerd door gemeenten. Aan deze cijfers wordt toegevoegd dat het aandeel gemeentelijk geëxploiteerde sportaccommodaties terugloopt vanwege de trend van privatisering.

Tarifering is een lokale verantwoordelijkheid en verschilt per gemeente. Binnen de huidige bestuurlijke verhoudingen beslist niet de rijksoverheid hoe op lokaal niveau de allocatie van gemeentelijke middelen plaats moet vinden. De inkomsten die door de plaatsing van antenne-opstelpunten worden voortgebracht vallen daar ook onder.

11

Deelt U de mening dat het risico bestaat dat er wordt gehandeld in de verkoop van antenne- plaatsingsrechten, indien sprake is van meerdere sportverenigingen en -accommodaties in een klein gebied? Vindt U dit wenselijk?

Het risico bestaat in theorie. Bedacht moet worden dat slechts een miniem aantal antenne- opstelpunten is gerealiseerd op sportaccommodaties. Dit gebeurt via onderhandelingen. De prijs die moet worden betaald door de operators voor een opstelpunt komt tot stand door vraag en aanbod. Het is niet aan de overheid om zich in dit prijsmechanisme te mengen.

12

Vindt u rijksbeleid inzake de plaatsing en de tarieven van antennes op en bij sportaccommodaties wenselijk?

De locaties en de vergoedingen worden bepaald in overleg tussen mobiele operators en de eigenaren van sportaccommodaties. Het ligt niet in de rede een beleid te ontwikkelen dat plaatsing van antennes in een specifieke sector zou bevorderen.

13

Indien sportverenigingen structureel met financiële tekorten worden geconfronteerd is het dan niet beter hun financiële mogelijkheden in algemene zin te verbeteren in plaats van te suggereren dat dit voor de sport in algemene zin een belangrijke bron van inkomsten kan zijn?

Voor alle creatieve en bruikbare suggesties die resulteren in lastenverlichting voor sportverenigingen sta ik open. Dit geldt ook voor de extra opbrengsten die het opstellen van GSM-antennes voor sommige sportverenigingen kan betekenen. Als concreet voorbeeld van blijvende lastenverlichting maak ik u attent op het feit dat na overleg met het ministerie van Financiën er eind 1999 jaarlijks een bedrag van 30 miljoen beschikbaar is gekomen om de door de sportverenigingen betaalde energiebelasting ingevolge de wet REB blijvend te compenseren.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Rouvoet (RPF), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Oudkerk (PvdA), Rijpstra (VVD), Lambrechts (D66), Essers (VVD), voorzitter, Dankers (CDA), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Spoelman (PvdA), Hermann (GL), Kant (SP), Gortzak (PvdA), Buijs (CDA), E. Meijer (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), Arib (PvdA), Atsma (CDA).

Plv. leden: Van 't Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Schutte (GPV), Van Gent (GroenLinks), Noorman-den Uyl (PvdA), Weekers (VVD), Ravestein (D66), Örgü (VVD), Van de Camp (CDA), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Smits (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Marijnissen (SP), Belinfante (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), O.P.G. Vos (VVD), Hamer (PvdA), Cherribi (VVD), Duijkers (PvdA), Th.A.M. Meijer (CDA).

Naar boven