26 800 XIII
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2000

nr. 58
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 30 juni 2000

1 Inleiding

Hierbij bied ik u, conform artikel 5, tweede lid, van de Mededingingswet, en artikel 9, tweede lid, van de Elektriciteitswet, het jaarverslag over 1999 aan van de Nederlandse mededingingsautoriteit (NMa) en de Dienst uitvoering en toezicht Elektriciteitswet (DTe)1. Mijn bevindingen op het jaarverslag van NMa en DTe zijn neergelegd in deze brief.

Voor DTe was 1999 het eerste volledige jaar van bestaan. In mijn bevindingen op het jaarverslag van DTe sta ik daarom stil bij de positie die de toezichthouder heeft verworven, de verschillende activiteiten die DTe heeft geïnitieerd, de adviezen die zijn uitgebracht en de besluiten die in 1999 zijn genomen. Mijn bevindingen op het jaarverslag van de NMa zijn in vergelijking hiermee meer kernachtig. De NMa stond bij aanvang van het verslagjaar 1999 immers al stevig op de kaart, en is de startfase inmiddels ontgroeid. In lijn met deze ontwikkeling signaleer ik in deze bevindingen een aantal aandachtspunten voor de ontwikkeling van het mededingingstoezicht.

Het jaarverslag van de NMa biedt mij voorts een goede gelegenheid de Tweede Kamer te informeren over recente ontwikkelingen op het terrein van het Europese mededingingsbeleid. Over dit onderwerp stuurde ik de Tweede Kamer een aparte brief (kenmerk: ES/MW/00040653).

2 Bevindingen omtrent het jaarverslag van de NMa

2.1 Het tweede jaar NMa

De NMa is ruim twee jaar operationeel als algemene toezichthouder op het gebied van de mededinging. Zoals ik u reeds schreef in mijn bevindingen op het jaarverslag van de NMa over 19982, acht ik het ten behoeve van een effectief toezicht op de naleving van de Mededingingswet van belang dat de NMa een stevige toezichthouder is, die ernstige inbreuken op de mededinging weet te voorkomen dan wel weet op te heffen en die daartoe waar nodig rechtsgeldige en gezaghebbende beslissingen neemt, binnen redelijke termijnen.

Ik ben tevreden over het optreden van de NMa. De toezichthouder heeft in 1999 aan mijn verwachtingen voldaan. De NMa heeft in haar tweede bestaansjaar verder gestalte gegeven aan de uitvoering van de Mededingingswet. Dat deed de NMa niet alleen middels de afhandeling van een groot aantal concentratiemeldingen, ontheffingsverzoeken en klachten. Ook heeft de NMa zich in 1999, voor zover de capaciteit dat toeliet, toegelegd op haar handhavingstaak. Zo heeft de directeur-generaal van de NMa (d-g NMa) in 1999 voor het eerst gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid boetes op te leggen vanwege misbruik van economische machtspositie en overtreding van het kartelverbod. Dat heeft een eerste inzicht opgeleverd in datgene wat de Mededingingswet op dit vlak vermag en wat in de toekomst, bij verdere intensivering van handhavingsactiviteiten, van de NMa verwacht kan worden.

Een belangrijke mijlpaal voor de ontwikkeling van de organisatie was 1 juli 1999, de datum waarop DTe formeel als kamer bij de NMa is ondergebracht. Uit het jaarverslag blijkt dat de toezichthouders samenhang ervaren en verwachten dat die samenhang de komende jaren verder zal worden versterkt.

Mijn uitgangspunt is uiterste terughoudendheid te betrachten met betrekking tot het geven van aanwijzingen aan de NMa. Ik heb de NMa in 1999 wederom géén aanwijzingen gegeven, noch individueel, noch algemeen.

In 1999 heb ik één aanvraag ontvangen voor het verlenen van een concentratievergunning op grond van artikel 47 van de Mededingingswet, nadat de NMa de vereiste vergunning had geweigerd. Het betrof de voorgenomen fusie tussen Amsterdam RAI BV en Koninklijke Nederlandse Jaarbeurs. In mijn besluit van 22 juni 1999 (kenmerk: ES/MW/M 99039903.b17) gaf ik aan dat er geen gewichtige redenen van algemeen belang waren die zwaarder wogen dan de te verwachten belemmering van de mededinging. Daarop heb ik de vergunning geweigerd.

2.2 De uitvoering van de Mededingingswet in 1999

Ten aanzien van de verschillende werkzaamheden van de NMa merk ik het volgende op.

Op grond van het (preventieve) concentratietoezicht is in 1999 opnieuw een groot aantal voorgenomen fusies en concentraties bij de NMa aangemeld en behandeld. In 6 gevallen concludeerde de d-g NMa dat voor het totstandbrengen van de concentratie een vergunning was vereist, omdat sprake kon zijn van ontstaan of versterking van een economische machtspositie die de concurrentie in de betreffende markt significant zou belemmeren. In één zaak heeft de d-g NMa de vereiste vergunning geweigerd, namelijk in de zaak Staatsloterij – Lotto – Bankgiroloterij (zaak 807; besluit van 13 oktober 1999).

Nadat in 1998 een eerste schifting plaatsvond in de stapel ontheffingsverzoeken die voor 1 april 1998 zijn ingediend onder de overgangsregeling, bleven in 1999 de meer complexe ontheffingsverzoeken over. De complexe dossiers zijn met name uit de zorgsector afkomstig. Ik acht het van groot belang dat de Mededingingswet ook werkt in de zorgsector. Nu de NMa de lijnen voor de aanpak in de zorg heeft uitgezet, moet de toezichthouder vaart brengen in de afhandeling van ontheffingsverzoeken die uit deze sector afkomstig zijn.

De NMa laat zien dat overtredingen van de Mededingingswet serieus worden onderzocht en zonodig bestraft. In 1999 legde de NMa drie boetes op. Daarbij heeft de NMa verschillende overtredingen van de Mededingingswet bestraft: misbruik van economische machtspositie, overtreding van het kartelverbod en overtreding van de medewerkingsplicht. Eenmaal legde de d-g NMa een last onder dwangsom op.

Hiermee heeft de toezichthouder een duidelijk signaal afgegeven; ondernemingen dienen zich terdege rekenschap te geven van de Mededingingswet. Ondernemingen moeten zich aan de Mededingingswet aanpassen en dragen ook een eigen verantwoordelijkheid om te voorkomen dat zij in strijd met de Mededingingswet handelen.

Het aantal bezwaarschriften kende in 1999 een stijging. Deze toename hangt samen met de afhandeling van de eerder genoemde vloed ontheffingsverzoeken die zijn ingediend onder de overgangsregeling. Aan het einde van het verslagjaar waren dertien beroepszaken bij de Rechtbank Rotterdam aanhangig gemaakt. In 1999 werden geen beroepszaken afgerond.

Uit het jaarverslag blijkt dat in 1999 door de NMa op verzoek van ministeries diverse adviezen zijn uitgebracht. De adviesrol is voor de toezichthouder van groot belang. Het uitbrengen van adviezen draagt eraan bij dat gezag en deskundigheid van de NMa op het gebied van mededingingsvraagstukken optimaal tot hun recht komen, en dat naleving van de Mededingingswet wordt bevorderd. Met het wegwerken van de vloed ontheffingsverzoeken zal in de toekomst naar verwachting meer ruimte ontstaan voor het uitbrengen van adviezen door de NMa.

Ten behoeve van effectief mededingingstoezicht zijn goede bestuurlijke verhoudingen tussen de NMa en andere toezichthouders van belang. Het heeft me verheugd dat de NMa in 1999 verder invulling heeft gegeven aan samenwerkingsrelaties met verschillende toezichthouders. Zo werden de uitgangspunten voor samenwerking tussen NMa en OPTA begin 1999 vastgelegd in een protocol. Dit heeft geresulteerd in intensieve samenwerking en afstemming in situaties waarin beide toezichthouders bevoegd zijn. Voorts zijn met het Commissariaat voor de Media afspraken gemaakt over de wijze waarop de NMa zal worden betrokken bij de uitleg van mededingingsrechtelijke begrippen in het kader van het toezicht van het Commissariaat op neven- en verenigingsactiviteiten van de publieke omroepen. Met De Nederlandsche Bank en de Verzekeringskamer maakte de NMa eind 1999 werkafspraken, welke zijn vastgelegd in een protocol. Dit met het oog op het feit dat het mededingingstoezicht op concentraties in de financiële sector vanaf 1 januari 2000 in handen is gekomen van de NMa. Hierover informeerde de Minister van Financiën en ik u reeds.1 Verder legde de NMa, in het kader van haar handhavingstaak, contacten met organisaties als het Openbaar Ministerie, de FIOD en de ECD.

Verheugend is voorts dat er geen nieuwe specifieke mededingingstoezichthouders zijn bijgekomen. Het toezicht dat voortvloeit uit de Gaswet wordt neergelegd bij de NMa en DTe. Ook in het kader van de Wet personenvervoer 2000 worden enkele nieuwe taken voorzien voor de NMa.

3 Bevindingen omtrent het jaarverslag van DTe

3.1 Inleiding

1999 is voor DTe het eerste volledige operationele jaar geweest. In dat jaar waren alle ogen op DTe gericht, aangezien de toezichthouder een belangrijke taak heeft bij de vrijmaking van de elektriciteitsmarkt en bij de bescherming van de consument. Ik ben van mening dat DTe de eerste toets goed doorstaan heeft. DTe heeft in korte tijd een goede positie en reputatie verworven in de markt. Zo heeft ook de Kamer zich positief over DTe uitgesproken. Ik sluit me hier graag bij aan. DTe heeft in de eerste helft van het verslagjaar werk gedaan dat voornamelijk in de voorbereidende en in de adviserende sfeer lag, op basis waarvan in de tweede helft van 1999 in relatief korte tijd door DTe en door mij een aantal besluiten genomen kon worden die noodzakelijk zijn voor de liberalisering van de markt en voor de bescherming van de consument. Deze besluiten vormen nu de basis voor de verdere vrijmaking van de elektriciteitsmarkt en voor de ontwikkeling van het level playing field.

De nadruk lag in het verslagjaar op de uitvoerende taken. In de komende jaren zal ook de toezichthoudende taak belangrijker worden. Daarnaast wordt DTe ook betrokken bij de uitvoering van de Gaswet. Ik zie hierin een uitdaging voor DTe om de goede positie en reputatie die de dienst heeft opgebouwd vast te houden.

In de volgende paragrafen ga ik dieper in op enkele specifieke onderwerpen die in de taakuitvoering van DTe aan de orde komen. Daarbij worden ook enkele kanttekeningen geplaatst bij een aantal passages in het jaarverslag.

3.2 Relatie DTe en NMa

Sinds 1 juli 1999 is DTe officieel een kamer van de NMa. De directeur van DTe is hierdoor ondergeschikt aan de d-g NMa. De laatste heeft ook formele bevoegdheden om algemene en bijzondere aanwijzingen aan de directeur van DTe te geven. De d-g NMa heeft in 1999 geen gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. Met de positionering van DTe bij de NMa wordt voorkomen dat mededingingstoezicht versnipperd raakt over verschillende toezichthoudende organisaties en wordt een consistente toepassing van mededingingsbegrippen bevorderd. De eenduidigheid in het mededingingstoezicht heeft niet alleen een krachtiger toezicht tot gevolg, maar het leidt ook tot meer transparantie bij marktpartijen in de verantwoordelijkheden van toezichthoudende instanties.

3.3 Internationale activiteiten

Ik constateer dat DTe ook internationaal van zich laat horen. Zo participeert DTe in het informeel overleg van de Council of European Energy Regulators. Ook neemt DTe actief deel aan de European Electricity Regulation Forum in Florence en aan de European Gas Regulation Forum in Madrid, waar vertegenwoordigers van regeringen, de Europese Commissie, toezichthouders, netbeheerders en marktpartijen bijeenkomen. Het doel van dit overleg is bestaande hindernissen voor marktwerking weg te nemen en te komen tot een goed werkende Europese elektriciteits- en gasmarkt. Ik ben van oordeel dat met het overleg in Florence en Madrid belangrijke stappen worden gezet naar de verdere ontwikkeling van de Europese energiemarkt. Daarom juich ik het toe dat DTe een actieve rol speelt bij het internationale proces om belemmeringen weg te nemen die een Europese energiemarkt in de weg staan.

3.4 Adviezen aan de Minister

In het kader van de uitvoering van de wettelijke taken heeft DTe een aantal adviezen aan mij uitgebracht. Deze adviezen hebben betrekking op de aanwijzing van netbeheerders, de leveringsvergunningen, tariefdragers, leveringstarieven en de terugleveringsvergoedingen.

Op advies van DTe heb ik besloten niet in te stemmen met de aanwijzing van de netbeheerders, aangezien de onvolkomenheden, die DTe in de aanwijzing van netbeheerders geconstateerd heeft, naar mijn mening niet door het stellen van voorschriften weggenomen konden worden. De onafhankelijkheid van het netbeheer is een conditio sine qua non voor het goed functioneren van de vrije elektriciteitsmarkt. Daarom is het van evident belang dat de onafhankelijkheid van het netbeheer in de splitsing van de distributiebedrijven gewaarborgd is. Zolang ik van mening ben dat de onafhankelijkheid van het netbeheer niet gewaarborgd is door de splitsing tussen het netbeheer en commerciële activiteiten van het moederbedrijf, kan ik niet instemmen met de aanwijzing van de netbeheerders. Overigens wil ik opmerken dat er geen sprake is van onwil bij de distributiebedrijven om het netbeheer geheel onafhankelijk te positioneren. Dit blijkt uit het groot aantal aanwijzingen waar ik begin 2000, na gesprekken met de eigenaren van de netten mee heb kunnen instemmen. Met drie aanwijzingen, waaronder de aanwijzing van landelijke netbeheerder TenneT, heb ik nog niet ingestemd. Op basis van de laatste informatie verwacht ik op korte termijn alsnog met de aanwijzingen van de twee regionale netbeheerders te kunnen instemmen. Mocht dit onverhoopt niet mogelijk zijn, dan zal ik maatregelen overwegen om de aanwijzingen alsnog in overeenstemming te brengen met de geldende regelgeving. Voor zover de aanwijzing van TenneT niet voldoet wordt hierover een regeling opgenomen in het wetsvoorstel voor de afwikkeling van niet marktconforme kosten.

Ten tweede heeft DTe mij geadviseerd over het verlenen van leveringsvergunningen voor het leveren van elektriciteit aan gebonden eindgebruikers. Op basis van dit advies heb ik alle leveringsvergunningen in 1999 verleend. Hiermee is invulling gegeven aan de eisen die de Elektriciteitswet stelt aan de levering van elektriciteit aan gebonden afnemers. De toetsing heeft uitgewezen dat de aanvragers van een leveringsvergunning in staat zijn om aan hun verplichting tot levering van elektriciteit aan gebonden afnemers te voldoen. Verder heeft de toetsing uitgewezen dat de aanvragers van de leveringsvergunning voldoen aan kwaliteitscriteria met betrekking tot hun dienstverlening. Dat betekent dat consumenten verzekerd zijn van een minimaal serviceniveau en dat zij ervan op aan kunnen dat storingen in de levering van elektriciteit adequaat verholpen zullen worden.

Ten derde heeft DTe mij geadviseerd over de vaststelling van de tariefdragers. Ik heb het advies van DTe opgevolgd en de tariefdragers zo vastgesteld, dat zij de ontwikkeling van marktwerking op de elektriciteitsmarkt ondersteunen en bevorderen. Globaal houdt het besluit in dat voor grootverbruikers een capaciteitsgebonden tariefdrager geldt en voor kleinverbruikers een verbruiksgebonden tarief. Met deze systematiek wordt recht gedaan aan het kostenveroorzakersbeginsel. Dat wil zeggen dat de kosten, die door het verbruik van elektriciteit veroorzaakt worden, door diegene betaald worden die de kosten veroorzaakt.

Ten vierde heeft DTe advies uitgebracht inzake de vaststelling van de leveringstarieven. Daarvoor is in korte tijd veel werk verzet. Dit advies heb ik van belang geacht, omdat ik door het advies van DTe de leveringstarieven voor het jaar 2000 twee procent lager heb kunnen vaststellen dan de tarieven van 1999. Dat betekent een verlaging van de elektriciteitstarieven voor het eerst sinds jaren. Hiermee worden de eerste positieve gevolgen van de Elektriciteitswet voor de consument zichtbaar. Ik ga ervan uit dat DTe de komende jaren de doelmatigheidskortingen zodanig vaststelt dat verdere voordelen van de liberalisering aan de consument worden doorgegeven.

Tenslotte heb ik de terugleveringsvergoeding op basis van het advies van DTe vastgesteld. Hierbij moet opgemerkt worden dat ik bij de vaststelling van deze vergoeding conform het advies van DTe afgeweken ben van de voorstellen die door de vergunninghouders ingediend zijn. Dit was nodig omdat de voorstellen niet aansloten bij de door de wetgever in de Elektriciteitswet gehanteerde systematiek.

Verder wil ik opmerken dat ik van mening ben dat een goede samenwerking tot stand is gekomen tussen de directeur van DTe en mijzelf. De samenwerkingsregeling die wij gesloten hebben zorgt voor duidelijkheid in onze relatie, doordat de verantwoordelijkheden helder gedefinieerd zijn. Daarnaast wordt voorzien in de informatie-uitwisseling tussen de directeur van DTe en mijzelf, waardoor de directeur op de hoogte blijft van de beleidsuitgangspunten en ik contact houd met de uitvoeringspraktijk. Deze samenwerking draagt in mijn ogen bij aan de kwaliteit van de adviezen die de directeur van de dienst aan mij uitbrengt.

3.5 Besluiten

Naast de adviezen die DTe heeft uitgebracht, heeft de dienst ook een aantal besluiten genomen in het kader van de uitvoering van de wettelijke taken. Het betreft besluiten over de tariefstructuren, de verdeling van de transportcapaciteit en de transporttarieven voor elektriciteit. Voor mij en voor de markt is het belangrijk dat met deze besluiten de transparantie in de elektriciteitsmarkt vergroot wordt. Dit draagt bij aan de ontwikkeling van het level playing field. Door het vaststellen van de tariefstructuren en de nettarieven krijgen vrije afnemers duidelijkheid welke tarieven zij voor het transport van elektriciteit betalen en welke kosten daaraan ten grondslag liggen. Naar aanleiding van de vaststelling van de tariefstructuren is een groot aantal bezwaren ingediend. Momenteel is DTe bezig om deze bezwaren in een bezwaarschriftenprocedure zorgvuldig te beoordelen. Ik ga ervan uit dat DTe de tariefstructuren aan zal passen wanneer blijkt dat de bezwaren gegrond zijn of wanneer de vastgestelde tariefstructuren een optimale werking van de elektriciteitsmarkt in de weg staan.

Daarnaast heeft DTe regels gesteld ten aanzien van de verdeling van de importcapaciteit.

TenneT heeft binnen deze regels de schaarse capaciteit pro rata over de marktpartijen verdeeld. Daarnaast is aan de NV Sep capaciteit beschikbaar gesteld ten behoeve van het nakomen van bestaande verplichtingen. Tenslotte kan de Amsterdam Power Exchange over een deel van de capaciteit beschikken. Toch heeft de wijze waarop de importcapaciteit verdeeld is niet voor een optimale situatie gezorgd. In dit verband constateert DTe dat de Protocolovereenkomst tussen de producenten en distributiebedrijven de marktwerking in het binnenland frustreert. Met de kennis van vandaag kan ik me de opmerking van DTe voorstellen, maar ik vind dat we nu niet achteruit moeten kijken, maar juist vooruit. Het Protocol loopt aan het eind van dit jaar af, zodat een situatie ontstaat waarin de elektriciteitsmarkt zich verder kan ontwikkelen.

Het is daarom voor mij en voor DTe van belang dat we ons al op die situatie richten. Gezien de problemen met de toewijzing van capaciteit voor het jaar 2000, wil TenneT volgend jaar overgaan op een veilingsysteem. Ik ben voorstander van deze open systematiek. Een veilingsysteem is transparanter en draagt bovendien bij aan de marktwerking in de elektriciteitssector.

DTe heeft in het jaarverslag aangegeven dat het in de toekomst nodig kan zijn de Europese en de nationale wettelijke regels aan te passen of te verduidelijken om te komen tot een goed werkende internationale elektriciteitsmarkt. Ik ben van mening dat de huidige regels van de Elektriciteitswet een goed kader bieden voor de liberalisering van de markt en de bescherming van de consument. Daarom zie ik nu geen reden om de regels aan te passen. Mocht het zo zijn dat er in de toekomst goede redenen zijn om toch de regels te veranderen, dan is het mogelijk dat de regels aangepast worden. Maar het uitgangspunt van de liberalisering van de elektriciteitsmarkt blijft voorlopig het kader dat de Elektriciteitswet schept.

Voorts stelt DTe in het jaarverslag niet de bevoegdheid te hebben de Elektriciteitswet te interpreteren. Een dergelijke bevoegdheid is met name van belang bij het beantwoorden van vragen van marktpartijen. Ik ben van mening dat de directeur van DTe de wet moet interpreteren, wanneer hij op grond van de Elektriciteitswet een eigenstandige bevoegdheid heeft. Overigens wijzigt de Gaswet de Elektriciteitswet door de directeur van DTe de bevoegdheid te geven bindende aanwijzingen te geven in verband met de naleving van de Elektriciteitswet. Eén en ander neemt niet weg dat het ten aanzien van een besluit inderdaad zo is dat de interpretatie van de wet uiteindelijk aan de rechter is, indien dat besluit wordt aangevochten. En wanneer de Elektriciteitswet op bepaalde punten onduidelijk is, waardoor het lastig is om ten behoeve van het beantwoorden van vragen de wet te interpreteren, wijs ik op de samenwerkingsregeling, op basis waarvan de directeur van DTe en ik overleg met elkaar kunnen voeren. Bovendien kan ik de directeur van DTe ook een aanwijzing geven over het interpreteren van de Elektriciteitswet. Hier heb ik in het verslagjaar overigens geen gebruik van gemaakt.

3.6 Communicatie

DTe heeft in 1999 verscheidene informatie- en consultatiedocumenten uitgebracht, zoals over de price cap regulering en over de verdeling van de importcapaciteit. Marktpartijen zijn hierdoor in de gelegenheid geweest te reageren op de wijze waarop DTe zijn taken wil uitoefenen. Bovendien hebben marktpartijen mee kunnen praten over de besluiten die genomen zijn. Ik ben een voorstander van deze open werkwijze. Door deze intensieve communicatie met de marktpartijen wordt de daadkracht van de toezichthouder niet alleen sterker, het zorgt er ook voor dat DTe draagvlak bij de marktpartijen creëert voor het toezichtbeleid. Dit draagt bij aan een effectief toezichtbeleid, hetgeen de liberalisering en de bescherming van de consument ten goede komt. Ook het testen van het benchmarken in het kader van competition engineering heeft hierop een gunstig effect.

DTe maakt, net als de NMa, optimaal gebruik van nieuwe media. Zo zijn de websites van NMa en DTe goed opgezet. De informatieverstrekking aan belanghebbenden via het internet, draagt in mijn ogen bij aan een goede en open communicatie van de toezichthouders.

4 Aandachtspunten ontwikkeling mededingingstoezicht

Met het oog op de toekomstige ontwikkeling van het mededingingstoezicht signaleer ik de volgende aandachtspunten.

4.1 Proactief handhavingsbeleid

De afgelopen twee jaar heeft de NMa haar handen vol gehad aan het wegwerken van de ontheffingsverzoeken die zijn ingediend onder de overgangsregeling. Daardoor bleef er relatief weinig tijd over voor het op eigen initiatief onderzoeken van concurrentiebeperkende afspraken of misbruik van economische machtsposities. Nu het aantal ontheffingsverzoeken in portefeuille afneemt, hecht ik eraan dat de NMa haar inzet op het gebied van handhaving van de Mededingingswet fors intensiveert en meer proactief te werk gaat. Dat vereist meer eigen initiatief en creativiteit van de toezichthouder. Een en ander betekent niet alleen dat de NMa naleving van door haar genomen besluiten zeker moet stellen, maar ook dat de toezichthouder zich toelegt op opsporing van overtredingen van de Mededingingswet en onderzoek initieert in sectoren waar sprake kan zijn van verboden kartels en misbruik van economische machtsposities. Dan komt de reikwijdte van de Mededingingswet vol in beeld en zullen consumenten en ondernemingen die gezond willen concurreren optimaal de vruchten kunnen plukken van het mededingingstoezicht. Voorts kan effectieve handhaving van de Mededingingswet erbij gebaat zijn dat andere manieren worden ontwikkeld om aan bewijsmateriaal te komen. Daarbij kan gedacht worden aan «leniency», dat wil zeggen sanctievermindering of zelfs kwijtschelding voor spijtoptanten (deelnemers aan een verboden kartel, die de autoriteiten informeren over dit kartel).

De d-g NMa heeft ook zelf aangegeven dat de toezichthouder in zijn handhavingsbeleid een verschuiving wil aanbrengen van een reactieve naar een proactieve benadering. Met het oog op de wenselijke intensivering van handhavingsactiviteiten, moet het laatste restant van de ontheffingsverzoeken die zijn ingediend onder de overgangsregeling uiterlijk medio 2001 zijn weggewerkt.

4.2 Positie van de consument

Ik ben van mening dat de consument in de toekomst, meer nog dan nu het geval is, een centrale plaats in het mededingingstoezicht behoort te krijgen. De d-g NMa geeft in zijn jaarverslag aan dat de positie van consumenten op de markt van grote waarde is voor de NMa als toezichthouder van de Mededingingswet. Aandacht voor de positie van de consument zie ik terug in besluiten van de NMa en in de prioriteitstelling bij het verrichten van onderzoek. Ik constateer dat de NMa bij de inzet van handhavingsinstrumenten het belang van de consument, bijvoorbeeld bij het ontmantelen van een kartel, expliciet meeweegt.

Met het oog op de gewenste intensivering van het handhavingsbeleid en proactieve benadering, wordt het in toenemende mate van belang dat de NMa de beschikking heeft over informatie betreffende gedragingen van marktpartijen die mogelijk in strijd zijn met de Mededingingswet. Ik vind dat consumenten en ondernemingen ook zelf alert moeten zijn op beperkingen van de concurrentie. Uiteraard moet de NMa daarbij zorgen voor heldere communicatie richting klagers en informanten over de mogelijke toepassing die aan aangeleverde informatie wordt verbonden.

4.3 Transparantie

Het is belangrijk dat de NMa zorgdraagt voor een transparante toepassing van de Mededingingswet. Ik constateer dat de NMa zich reeds in toenemende mate inspant om duidelijkheid te creëren voor ondernemingen en burgers over de wijze waarop de NMa uitvoering geeft aan de Mededingingswet en begrippen uit de Mededingingswet toepast. Mij staat voor ogen dat de d-g NMa in de toekomst vaker gebruik maakt van instrumenten die transparantie kunnen bevorderen, zoals richtsnoeren, consultatiedocumenten of beleidsregels.

Ten aanzien van specifieke thema's is extra aandacht voor adequate communicatie over toepassing van de Mededingingswet van belang. Zo zal de NMa duidelijkheid verschaffen aan het midden- en kleinbedrijf over wat op het gebied van samenwerking tussen ondernemingen in het MKB al dan niet is toegestaan onder de Mededingingswet. Ook zal de NMa het bedrijfsleven voorlichten over de consequenties van de nieuwe Europese groepsvrijstellingsverordening voor verticale mededingingsafspraken.

4.4 Omzetdrempels concentratiecontrole

Momenteel ga ik na of de omzetdrempels in het concentratietoezicht kunnen worden aangepast. In de huidige situatie wordt een groot aantal concentraties bij de NMa aangemeld, maar is slechts in een beperkt aantal gevallen een vergunning vereist. De NMa heeft gesignaleerd dat de effectiviteit van het concentratietoezicht bevorderd zou kunnen worden door de omzetdrempels op te trekken.

4.5 Bijzondere aandachtsgebieden mededingingstoezicht

Ontwikkelingen in de economie hebben uiteraard consequenties voor het werk van de NMa. Zo acht ik een actieve opstelling van de NMa ten aanzien van netwerksectoren wenselijk, met name daar waar processen van liberalisering en privatisering plaatsvinden. Toepassing van de Mededingingswet kan eraan bijdragen dat marktpartijen in deze sectoren zich ontwikkelen tot «volwassen concurrenten». Specifieke ontwikkelingen in sectoren als gas en kabel dwingen intensivering van het mededingingstoezicht door de NMa af. Ik juich toe dat de d-g NMa de ruimte die vrijkomt met de voortgaande afhandeling van ontheffingsverzoeken bij voorrang inzet voor onderzoek naar verborgen kartels en misbruik van economische machtsposities, in het bijzonder bij de toegang tot netwerken. In dat kader vind ik het wenselijk dat de NMa transparant maakt hoe zij de Mededingingswet, met name het verbod misbruik te maken van economische machtsposities (artikel 24 Mededingingswet), toepast in netwerksectoren.

Belangrijk is dat de synergie tussen de deskundigheid van DTe en de NMa in de komende jaren gebruikt en versterkt wordt bij het toezicht op de uitvoering van de Gaswet. Het toezicht op de naleving van de Gaswet wordt opgedragen aan de NMa, maar de d-g NMa kan werkzaamheden in het kader van het toezicht opdragen aan de directeur van DTe. Het gaat hier om de meer sectorspecifieke elementen van de toezichthoudende bevoegdheden, waarvoor DTe de deskundigheid in huis heeft. Daarnaast zal ook ik bij de uitvoering van de in de Gaswet aan mij opgedragen taken gebruik maken van de expertise van DTe.

Tenslotte gaat ook de «nieuwe economie» niet aan de NMa voorbij. Inzicht is nodig in de wijze waarop e-commerce en andere ICT-ontwikkelingen de mededinging kunnen beïnvloeden. Het is belangrijk dat de toezichthouder ook op dit terrein adequaat optreedt.

Ik reken erop dat de NMa de komende jaren haar centrale rol als toezichthouder op de mededinging, zowel in de «oude» als in de «nieuwe economie», verder versterkt. Ik heb daar het volste vertrouwen in.

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

XNoot
2

Kamerstukken II 1998/99, 26 200 XIII, nr. 52.

XNoot
1

Kamerstukken II 1999/2000, 26 965, nr. 1.

Naar boven