26 800 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2000

nr. 83
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 augustus 2000

Bijgaand treft u, als toegezegd in het AO over verkeershandhaving d.d. 17 juni 1999 (24 112, nr. 20), de gevraagde informatie betreffende de mogelijkheden tot versnelde afdoening van strafzaken waarin het rijbewijs is ingevorderd.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Toezegging 1618

Ik heb tijdens het AO van 17 juni 1999 met de vaste commissie van Justitie van gedachte gewisseld over mijn brief van 25 maart 1999 inzake uitvoering van moties op het gebied van verkeershandhaving. Daarbij heb ik toegezegd de Kamer te zullen informeren over de mogelijkheid van versnelde afdoening van strafzaken waarin het rijbewijs is ingevorderd. Het College van Procureurs-Generaal berichtte mij over deze vraag als volgt.

In de Aanwijzing inzake de invordering van rijbewijzen, die op 1 november 1998 in werking is getreden, is bepaald dat de politie het rijbewijs van een verdachte mag invorderen bij alcoholmisdrijven, bij verkeersgevaarlijk gedrag en bij excessieve snelheidsovertredingen. Voor het ontvangen en registreren van een invorderings proces-verbaal is bepaald dat de officier van justitie binnen een termijn van 10 dagen zal beslissen of het rijbewijs wel of niet ingevorderd blijft. Indien het rijbewijs ingevorderd blijft, dient de zaak op zitting gebracht te worden. Wanneer tot teruggave van het rijbewijs wordt besloten, wordt het rijbewijs onverwijld teruggegeven aan de houder.

De werkzaamheden van politie en het OM, die nodig zijn om een zaak gereed te hebben om op zitting te brengen zijn binnen deze termijn van tien dagen afgerond. Hoe lang het daarna duurt voordat een zaak daadwerkelijk op zitting gebracht wordt, is afhankelijk van de zittingscapaciteit van de zittende magistratuur. Hierbij functioneert als veiligheidsklep, dat de termijn waarbinnen zaken op zittingmoeten staan, afhankelijk is van de lengte van de minimum ontzegging van de rijbevoegdheid die standaard voor een dergelijk delict staat: voor rijden onder invloed is dat 6 maanden, voor (snelheids)overtredingen 4 maanden. Daarbij is het van belang op te merken dat wanneer deze termijn wordt overschreden, het rijbewijs teruggegeven wordt aan de verdachte. Wanneer de rechter besluit tot ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen, wordt de periode waarin het rijbewijs reeds was ingevorderd afgetrokken van de totale duur van ontzegging die door de rechter is opgelegd.

Hiermee zijn de maximale termijnen gegeven die uit het oogpunt van rechtswaarborging gelden.

Het nog korter stellen van de termijn, waarbinnen politie en OM de werkzaamheden voor invorderingszaken van het rijbewijs dienen uit te voeren (10 dagen) zou betekenen, dat deze zaken met nog meer voorrang behandeld zouden moeten worden. Dat betekent onmiddellijk dat andere zaken langer zouden gaan duren. Gegeven de bestaande termijnen die al veel korter zijn dan de doorgaans aangetroffen afdoeningsduur, is er geen aanleiding om de termijnen in invorderingszaken van het rijbewijs nog verder te verkorten. Dat zou tot een te grote onevenwichtigheid leiden. Bovendien zou verkorting van deze termijn niet leiden tot een significante verkorting van de afdoening van zaken, nu deze termijn voor het overgrote deel wordt bepaald door de zittingscapaciteit van de zittende magistratuur. Overigens is bij Voorjaarsnota 2000 een bedrag van 5 miljoen vrijgemaakt voor de oplossing van een aantal knelpunten bij de zittende magistratuur.

Naar boven