26 800 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2000

nr. 47
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 december 1999

Begin november heb ik u geïnformeerd (brief nummer 26 800 VI, nr. 40) over de vorm waarin de verantwoording van de intensiveringsgelden Jeugd en Geweld gestalte zal krijgen. Ter illustratie zond ik u één voorbeeld mee en ik zegde toe om u eind november op gelijke wijze te informeren over alle projecten en activiteiten die uit de bedoelde intensiveringsgelden worden gefinancierd. In de bijlage bij deze brief treft u deze informatie aan. In het voorjaar van 2000, bij de verantwoording over 1999, zal de informatie worden geactualiseerd en zullen realisatiecijfers worden toegevoegd.

Over de vorm en de inhoud van de beschrijvingen heb ik nog een drietal opmerkingen.

In de beschrijvingen wordt gesproken over een algemeen doel en een resultaat doel. Onder een algemeen doel wordt hier het uiteindelijke effect van de inspanningen verstaan: het beleidsdoel dat wordt nagestreefd. Onder het begrip resultaat doel wordt het tastbare, direct beschikbare resultaat van de inspanningen verstaan. Het verband tussen beide begrippen is dat het tastbare resultaat vaak pas op termijn bijdraagt aan het uiteindelijk beoogde algemeen doel. De mate waarin dit gebeurt kan vaak niet direct worden gemeten, maar wordt in de regel pas zichtbaar na evaluatieonderzoek. In veel projecten is een dergelijk evaluatieonderzoek reeds voorgenomen.

De meeste projecten hebben een «looptijd» van 4 jaar. Deze termijn hangt samen met de termijn waarop de intensiveringsgelden volledig beschikbaar komen en vervolgens structureel worden ingezet. In de praktijk kan het voorkomen dat het te voren benoemde effect al eerder, al dan niet door andere oorzaken, is bereikt. In die gevallen zullen nieuwe afwegingen worden gemaakt over de besteding van het betreffende deel van de intensiveringsgelden. In voorkomende gevallen zult u hierover worden geïnformeerd.

Over twee van de elf projecten treft u nog geen informatie aan. Het gaat daarbij om de projecten AMK en Wachtlijsten. In de brief van begin november heb ik u gemeld wat de stand van zaken rond deze projecten is. Samengevat is de situatie als volgt: het bleek niet mogelijk om de middelen in te zetten ten behoeve van de genoemde problematiek. In overleg met de staatssecretaris van VWS is besloten om de middelen voor het jaar 1999 te besteden aan de jeugdzorg in de provincie Flevoland. In de brief van begin november heb ik u geschetst welke activiteiten worden gefinancierd. In de meerjarenafspraken Jeugdzorg 2000 – 2002, die naar verwachting in december 1999 zullen worden vastgesteld, worden afspraken gemaakt over onder andere AMK's en de wachtijstproblematiek in de Jeugdzorg.

Overigens merk ik op dat bijgaande informatie nuttige en noodzakelijke inzichten oplevert. Tegelijkertijd besef ik dat in het kader van «Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording» niet deze gedetailleerdheid wordt nagestreefd.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Project Versnelling civiele zaken

Omschrijving

Er is in het regeerakkoord geld ter beschikking gesteld ten behoeve van de verkorting van de doorlooptijden en reductie van de wachtstapels van civiele zaken bij de Raad voor de Kinderbescherming. Dit houdt in dat extra capaciteit wordt ingezet.

Aanleiding

De Raad voor de Kinderbescherming was niet in staat om te voldoen aan de met het Ministerie afgesproken normen voor af te handelen zaken.

Algemeen doel

Het belangrijkste doel van het versnellen van de civiele zaken is dat getracht wordt om in het belang van het kind zo snel mogelijk tot een adequate reactie te komen op gesignaleerde problemen. Het neveneffect is dat met de versnelling van civiele zaken er tegelijkertijd een kwaliteitsverbetering wordt bereikt.

Resultaat doel

Het aannemen van extra Raadsmedewerkers om zo meer zaken te kunnen afhandelen. Dit moet leiden tot een verlaging van de doorlooptijden en een verkleining van de wachtstapels.

De Raad heeft zich in zijn jaarplan 1999 ten doel gesteld om per 31 december 1999 de wachtstapels ten opzichte van het niveau op 30 juni 1998 te halveren. De doelen zijn derhalve:

 30 juni 199831 december 1999
Wachtstapel Beschermingszaken763 zaken380 zaken
Wachtstapel Scheiding en Omgangszaken610 zaken310 zaken
Wachtstapel Overige civiele zaken474 zaken240 zaken

Om de kwaliteit te waarborgen werkt de Raad voor de Kinderbescherming op een multidisciplinaire wijze. Deze multidisciplinaire werkwijze houdt in dat de Raadsonderzoekers samen werken met Interne Gedragsdeskundigen, Unitmanagers en Praktijkleiders. Er zijn vanuit het Ministerie afspraken gemaakt met de Raad over de verhouding tussen Raadsonderzoekers en andere medewerkers om de kwaliteit te waarborgen. Dit heeft tot gevolg dat bij capaciteitsuitbreiding het niet alleen om Raadsonderzoekers gaat, maar ook om de Interne Gedragsdeskundigen, Unit-managers en Praktijkleiders. In tot nu toe gepubliceerde cijfers is ten onrechte uitgegaan van een capaciteitsuitbreiding met uitsluitend Raadsonderzoekers. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het aantal in te zetten fte's en de te bereiken resultaten. Om het Intensiveringsgeld duidelijk te kunnen koppelen aan te bereiken resultaten is besloten om in eerste instantie het Intensiveringsgeld in te zetten ten behoeve van de versnelling van Beschermingszaken.

Jaar:1999200020012002
Aantal fte's11233350
Extra Beschermingszaken:2204706601000

Verantwoordelijkheidsverdeling

De uitvoering van de civiele zaken en dus ook de versnelling daarvan is de verantwoordelijkheid van de Raad voor de Kinderbescherming. De sturing van de RvK gebeurt per 1 januari 2000 rechtstreeks door de Directeur-generaal Preventie Jeugd en Sancties. De Raad krijgt zelf de beschikking over het budget. Er zijn managementafspraken gemaakt met de Raad over het aantal zaken dat hij moet afhandelen voor een bepaald budget.

Start datum

De impuls voor meer fte's dateert van het begin van het Regeerakkoord. Het geld is per 1 januari 1999 vrijgekomen. Vanaf dat moment was het mogelijk om extra fte's aan te nemen.

Einddatum

December 2002.

Status

Per 31 augustus is er gerapporteerd over de doorlooptijden. Voor 1999 zijn er normen gesteld met betrekking tot maximale doorlooptijden. Voor de civiele zaken bleken de gemiddelde doorlooptijden onder de gestelde normen te liggen. Gekeken naar het totaal aantal zaken dat een langere doorlooptijd had dan de gestelde norm, blijkt dat meer dan 50% van de zaken een langere doorlooptijd heeft dan de gestelde norm.

In de loop van 1999 is gebleken dat de instroom van civiele zaken (en strafzaken) aan het dalen is. Dit wordt ook in het jaar 2000 verwacht. De Raad laat een onderzoek uitvoeren door een extern bureau naar de stagnatie en/of fluctuatie in de instroom van het aantal zaken bij negen vestigingen van de Raad. De Raad wil vooral weten of de afname van de instroom incidenteel of structureel is. De eindrapportage aan de Raad vindt uiterlijk 31 januari plaats. De volgende vragen moeten beantwoord worden:

– Wat zijn de oorzaken c.q. samenhangende factoren van de stagnatie en/of fluctuatie in de instroom?

– Zijn die oorzaken c.q. samenhangende factoren incidenteel of structureel?

– Welke acties of middelen kan de Raad aanwenden om invloed uit te oefenen op de instroom van zaken?

– Welk verwachtingspatroon hebben de partners in de Jeugdzorg- en Justitieketen ten aanzien van de Raad over de verwerking van het aantal zaken?

Afhankelijk van de bevindingen zullen zonodig de ramingen worden bijgesteld.

Budget (R.A.)

1999200020012002
1,1 mln. 2,3 mln. 3,3 mln. 5,0 mln.

Afspraken over besteding

Er zijn afspraken gemaakt tussen DPJS en de Raad om in eerste instantie het extra vrijgekomen geld te gebruiken voor de versnelling van de beschermingszaken. Voor 1999 wordt het extra geld gebruikt om aan de gestelde normen voor doorlooptijden te voldoen. Als dit gelukt is, zal in de volgende jaren het budget mede gebruikt worden voor kwaliteitverbeteringen en andere zaken.

Inzet extra personeel:

1999200020012002
11 fte's23 fte's33 fte's50 fte's

Project Forensische diagnostiek

Omschrijving

Forensische diagnostiek is het stellen van diagnoses aan de hand van specialistisch onderzoek, die gebruikt kunnen worden ten behoeve van voorlichting en advisering aan justitiële instanties. Momenteel worden de inhoudelijke, organisatorische, financiële en procedurele aspecten van de Forensische Diagnostiek onderzocht in relatie tot de functie diagnostiek in het Bureau Jeugdzorg.

Naast de noodzaak om in het primaire proces in het kader van justitiële beslissingen in civiele en strafzaken de diagnostiek en rapportage te verbeteren is er tevens de behoefte aan instrumentontwikkeling voor een systematische diagnostische screening van jeugdige delinquenten (screeningsinstrument).

Aanleiding

Zowel in civiele zaken als in strafzaken tegen jeugdigen is door de jeugdbeschermingsinstanties geconstateerd dat er in toenemende mate sprake is van jeugdigen met psychiatrische stoornissen. In samenspraak met VWS is besloten dat in samenwerking met de jeugdbeschermingsinstanties en de jeugd GGZ gekomen moest worden tot een systematische verbetering van de forensische diagnostiek en rapportage ten behoeve van justitiële beslissingen in civiele en strafzaken. Bij ontwikkeling van de diagnostiek functie binnen het Bureau Jeugdzorg doet zich de vraag voor op welke wijze de Forensische diagnostiek daarbij gegarandeerd wordt.

Uit wetenschappelijk onderzoek bleek dat het bestaande screeningsinstrument van de Raad onvoldoende was. Dit leidde tot de opdracht voor het ontwerpen van een beter instrument bestaande uit een gevalideerde en gestructureerde vragenlijst.

Algemeen doel

Het ontwikkelen van een hanteerbare afbakening tussen reguliere en forensische diagnostiek. Het effect dat men wil bereiken met het ontwikkelen en verbeteren van de forensische diagnostiek is dat er een verbeterde samenwerking ontstaat tussen de diverse partijen (de Raad, de RIAGG's, de gespecialiseerde bureaus en de Bureaus Jeugdzorg). Het voornemen bestaat om door middel van pilots te onderzoeken of, en zo ja, welk deel van de forensische diagnostiek kan worden geïntegreerd in de diagnosefunctie van de bureaus Jeugdzorg en welk deel eventueel boven-regionaal moet worden vorm gegeven.

Met de invoering van het Basis Raadsonderzoek (BARO) wordt beoogd om op een meer professioneel verantwoorde wijze een selectie te maken tussen jeugdigen bij wie het delictgedrag waarschijnlijk van voorbijgaande aard is en jeugdigen die een verhoogd risico lopen een criminele carrière te ontwikkelen. Ten aanzien van deze laatste categorie jeugdigen is het van cruciaal belang om tijdig door gerichte interventies (waaronder multidisciplinaire diagnostiek) een negatieve ontwikkeling te doorbreken. Tevens dient het instrument de voorlichting aan de justitiële autoriteiten te optimaliseren.

Resultaat doel

Een hanteerbare werkwijze met behulp van het ontwikkelen van protocollen over hoe omgegaan dient te worden met reguliere en forensische diagnostiek.

Er wordt een screeningsinstrument ontwikkeld (BARO) dat een tweeledig doel dient. Het eerste doel is om een selectie te maken tussen de jeugdigen bij wie het delictgedrag waarschijnlijk van voorbijgaande aard is en de jeugdigen die een verhoogd risico lopen een criminele carrière te ontwikkelen. Het tweede doel is om tevens informatie te leveren aan het OM en de Rechter Commissarissen, zodat zij in staat zijn een onderbouwde beslissing te kunnen nemen.

De resultaten die beoogd zijn voor 1999–2002 met betrekking tot het screeningsinstrument:

1999: ontwikkelen screeningsinstrument en ontwikkeling eisen forensische diagnostiek.

2000: implementatietraject van het screeningsinstrument, bestaande uit een omvangrijk omscholingsprogramma van de Raadsmedewerkers. Het landelijk implementatietraject moet per 31 december 2000 voltooid zijn.

Verantwoordelijkheidsverdeling

Het Ministerie van Justitie is verantwoordelijk voor een projectmatige ontwikkeling van de forensische diagnostiek. De Raad is budgethouder.

De Raad voor de Kinderbescherming is verantwoordelijk voor het ontwikkelen en implementeren van het BARO-instrument. De sturing van de Raad gebeurt (per 1 januari 2000) door de Directeur-generaal Preventie Jeugd en Sancties.

Start datum

De Raad beschikt per 1 januari 1999 over het budget en dit wordt derhalve als startdatum gezien.

Einddatum

December 2002.

Status

Er is een notitie in ontwikkeling waarin aangegeven wordt hoe de Raad tot een hanteerbare werkwijze voor forensische diagnostiek zal komen.

De definitieve versie van het screeningsinstrument BARO is inmiddels opgeleverd.

Budget (R.A.)

 1999200020012002
Forensische Diagnostiek50 000   
Screenings-instrument650 000    
Intensiveringsgeld0,7 mln. 1,4 mln. 2,0 mln. 3,0 mln.

Afspraken over besteding

Forensische Diagnostiek

1999: het intensiveringsgeld ingezet voor het opstellen van de notitie

2000–2002: het intensiveringsgeld in samenhang met reguliere middelen van de Raad en de GVI's gebruikt om tot een volwaardige voorziening voor de forensische diagnostiek te komen.

Screeningsinstrument

1999: het intensiveringsgeld primair ingezet voor ontwikkeling van het BARO en de ontwikkeling van eisen waaraan aanvullende forensische gegevens behoren te voldoen.

2000: implementatie van het BARO.

Project Werklastverlichting (allochtonen)

Omschrijving

Voor allochtone gezinnen wordt een specifieke benadering door de Raad voor de Kinderbescherming ontwikkeld die beter aansluit bij deze doelgroep. Het is gebleken dat de Raad bij zaken met allochtone gezinnen 30% meer tijd nodig heeft voor de afhandeling van deze zaken. Dit komt o.a. doordat er vaak een tolk nodig is, er culturele verschillen zijn in het nakomen van afspraken, er meer uitleg nodig is en doordat alles in een cultureel perspectief moet worden geplaatst. Er is behoefte aan een nieuwe methodiek voor het kwalitatief goed afhandelen van allochtone zaken door de raadsmedewerkers.

Aanleiding

De directe aanleiding voor dit project is het uitkomen van twee rapporten. In november 1997 verscheen het rapport «Criminaliteit in relatie tot de integratie van etnische minderheden» (het CRIEM-rapport) en in mei 1998 verscheen het rapport van de commissie Marokkaanse jeugd «Samen vol vertrouwen de toekomst tegemoet». Deze twee rapporten kwamen beide tot de conclusie dat de aanpak van zaken met betrekking tot allochtone gezinnen verbeterd moest worden.

Algemeen doel

Het beter afhandelen van zaken die betrekking hebben op allochtone gezinnen door de Raad voor de Kinderbescherming, door het ontwikkelen van een multiculturele organisatie en het houden van een geïntensiveerd cliëntencontact.

Resultaat doel

De middelen worden ingezet voor een geïntensiveerd cliëntencontact. Het effect zal niet tot uiting komen in een productietoename, maar moet worden gezien als een kwaliteitsimpuls.

De te bereiken resultaten voor 1999:

1. Het uitvoeren van het onderzoek «De Raad voor de Kinderbescherming in een multiculturele samenleving». Het rapport hierover zal bevatten:

a) Een beschrijving van praktische dilemma's ten aanzien van jongeren met een etnische herkomst waarmee raadsonderzoekers in strafzaken zich geconfronteerd zien. Er zal, zo mogelijk, een onderscheid gemaakt worden tussen de specifieke problemen die zich voordoen in de interactie met de verschillende etnische groeperingen.

b) Een beschrijving van de oplossingen die ten aanzien van deze dilemma's op de verschillende organisatieniveaus van de Raad zijn gevonden.

c) Een advies ten aanzien van mogelijk vervolgonderzoek.

2. Het werven en in dienst houden van allochtone medewerkers door extra campagnes en een gespecialiseerd wervingsbureau. Het geven van taaltrainingen aan nieuwe allochtone medewerkers en het toepassen van interculturalisatie trainingen op een aantal vestingen.

3. Het aantrekken van extra personeel en het bekostigen van het pilotproject «Methodiek werken met allochtone cliënten».

Verantwoordelijkheidsverdeling

De Raad voor de Kinderbescherming is verantwoordelijk voor het ontwikkelen van een benadering die beter aansluit bij allochtone gezinnen. De sturing van de RvK gebeurt per 1 januari 2000 rechtstreeks door de Directeur-generaal. De Raad krijgt zelf de beschikking over het budget. Met de Raad worden managementafspraken gemaakt over het aantal af te handelen zaken in relatie tot het beschikbaar gestelde budget.

Start datum

De Raad beschikt per 1 januari 1999 over de Intensiveringsgelden en dit wordt derhalve als startdatum gezien.

Einddatum

December 2002.

Status

In oktober 1999 is het pilotproject/onderzoek «Methodiek werken met allochtone cliënten» afgerond.

Budget (R.A.)

 1999200020012002
1. Uitvoeren onderzoek80 000    
2. Werven/in dienst houden allochtone medewerkers100 000   
3. Pilotproject920 000   
Intensiveringsgeld1 100 0002 300 0003 300 0005 000 000

Afspraken over besteding

Voor besteding van het Intensiveringsgeld is het volgende afgesproken:

– Uitvoeren van het onderzoek «De Raad voor de Kinderbescherming in een multiculturele samenleving»

– Het voeren van extra campagnes en het inhuren van een extern wervingsbureau

– Aannemen van 10 fte's en het uitvoeren van het pilotproject

Project Toename aantal strafzaken

Omschrijving

De Raad voor de Kinderbescherming geeft advies bij strafzaken:

– basisonderzoek

– vervolgonderzoek

en handelt taakstraffen af.

Er is in het regeerakkoord geld ter beschikking gesteld om extra personeel aan te nemen om de toename van het aantal strafzaken (uitgezonderd de inzet van personeel bij taakstraffen) op te vangen.

Aanleiding

De Raad krijgt geld op basis van prognoses van het aantal strafzaken. De prognose van het aantal strafzaken voor 1999 is naar boven bijgesteld. Dit betekent dat meer geld nodig is voor de afhandeling.

Algemeen doel

Het algemeen doel is dat de Raad wil bereiken dat hij in 100% van de gevallen een melding krijgt van politie als er een minderjarige betrokken is bij een strafzaak. De Raad heeft reeds veel tijd en middelen besteed om de politie bewust te maken van het feit dat zij altijd moeten melden als er een minderjarige betrokken is bij een strafzaak. Het resultaat hiervan is dat er nu steeds meer meldingen binnenkomen vanuit de politie. Het risico dat nu ontstaat is dat als de Raad deze meldingen niet snel genoeg kan afhandelen, de politie dan minder gemotiveerd is om een melding te maken.

Resultaat doel

Om de toename van het aantal strafzaken op te vangen wordt er extra personeel aangetrokken. Het aantal extra onderzoeken dat van 1999–2002 uitgevoerd zal worden:

Jaar1999200020012002
Aantal extra basisonderzoeken2140280044006500
Aantal extra vervolgonderzoeken75400550850

Verantwoordelijkheidsverdeling

De advisering in strafzaken en dus ook de versnelling daarvan is de verantwoordelijkheid van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad krijgt zelf de beschikking over het budget. Er zijn managementafspraken gemaakt met de Raad over het aantal zaken dat hij moet afhandelen voor een bepaald budget. Met de Raad is overeenstemming bereikt dat hij voor het extra geld meer en sneller strafzaken afhandelt.

Start datum

Het geld is per 1 januari 1999 vrijgekomen. Vanaf dat moment was het mogelijk om extra fte's aan te nemen.

Einddatum

31 december 2002.

Status

In de loop van 1999 is gebleken dat de instroom van strafzaken en (civiele zaken) aan het dalen is. Dit wordt ook in het jaar 2000 verwacht. De Raad laat een onderzoek uitvoeren door een extern bureau naar de stagnatie en/of fluctuatie in de instroom van het aantal zaken bij negen vestigingen van de Raad. De Raad wil vooral weten of de afname van de instroom incidenteel of structureel is. De eindrapportage aan de Raad vindt uiterlijk 31 januari plaats. De volgende vragen moeten beantwoord worden:

– Wat zijn de oorzaken c.q. samenhangende factoren van de stagnatie en/of fluctuatie in de instroom?

– Zijn die oorzaken c.q. samenhangende factoren van tijdelijke of blijvende aard?

– Welke acties of middelen kan de Raad aanwenden om invloed uit te oefenen op de instroom van zaken?

– Welk verwachtingspatroon hebben de partners in de Jeugdzorgen Justitieketen ten aanzien van de Raad over de verwerking van het aantal zaken?

Budget (R.A.)

1999200020012002
1,8 mln. 3,6 mln. 5,4 mln. 8 mln.

Afspraken over besteding

Het aantal extra fte's en aantal extra onderzoeken:

Jaar1999200020012002
Aantal extra fte's18365480
Aantal extra basisonderzoeken2140280044006500
Aantal extra vervolgonderzoeken75400550850

Project Toename aantal zaken Jeugdreclassering bij de Gezinsvoogdij Instellingen

Omschrijving

Jeugdreclassering omvat het geheel aan activiteiten dat start na melding van een minderjarige verdachte bij de Raad voor de Kinderbescherming.

Het gaat met betrekking tot de besteding van de intensiveringsgelden met name om de activiteiten bij de gezinsvoogdij-instellingen (GVI), die belast zijn met de uitvoering van de strafrechtelijke beslissing tot hulp en steun (inclusief de voorlichting daarover aan de justitiële autoriteiten).

Er is een circulaire op grond waarvan de Gezinsvoogdij-instellingen subsidie kunnen aanvragen voor de groei in het aantal zaken.

Aanleiding

Deze vorm van reclassering maakt een groei door (van 2072 zaken in 1995 naar 2680 zaken in 1997 tot 3316 zaken in 1998). Om de voortgezette groei in 1999 op te vangen zijn extra middelen beschikbaar gesteld.

Algemeen doel

De Gezinsvoogdij Instellingen vangen de toename in het aantal zaken Jeugdreclassering op om zo te voorkomen dat een minderjarige verdachte een criminele carrière start of om de criminele carrière van een minderjarige te beperken.

Resultaat doel

Het aantal extra zaken dat per jaar wordt gedaan is afhankelijk van het aanbod. Vanuit de Intensiveringsgelden kunnen in 1999 ca. 170 extra zaken worden gedaan, rekening houdend met een normbedrag van f 6573,– per zaak. Uitgaande van ditzelfde normbedrag zullen de voor het Intensiveringsgeld uit te voeren extra zaken zijn:

 1999200020012002
Aantal extra zaken170 zaken350 zaken500 zaken760 zaken

Verantwoordelijkheidsverdeling

Er is sprake van een relatie subsidiegever – subsidieontvanger. In de subsidievoorwaarden is vastgelegd waaraan de middelen besteed dienen te worden en hoe de terugmelding van de behaalde resultaten is geregeld.

Start datum

De extra middelen zijn beschikbaar met ingang van 1-1-1999.

Einddatum

December 2002.

Status

Nog onbekend.

Budget (R.A.)1999200020012002
 1,1 mln. 2,3 mln. 3,3 mln. 5,0 mln.

Afspraken over besteding

In de circulaire (1 842.74) is een achttal modaliteiten opgenomen die voor subsidie in aanmerking komen. In het kort gaat het om:

1. Het verzoek tot hulp en steun van de officier van justitie in het kader van een voorwaardelijk sepot of van voorwaarden bij een transactie voor de periode van de proeftijd.

2. De maatregel tot hulp en steun in het kader van een voorwaardelijke veroordeling voor de termijn van de voorwaarden.

3. Het verzoek tot toezicht en begeleiding in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de termijn van de voorwaarden.

4. Een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot begeleiding (in een vrijwillig kader) tijdens en na een taakstraf in verband met de noodzaak tot jeugdreclasseringsbegeleiding.

5. Een verzoek van de directeur van een inrichting voor justitiële kinderbescherming of de Raad voor de Kinderbescherming in verband met de noodzaak tot jeugdreclasseringsbegeleiding na detentie.

6. Het verzoek tot hulp en steun als voorwaarde in de beschikking «schorsing voorlopige hechtenis».

7. Een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming of de officier van justitie tot toezicht en begeleiding (in een vrijwillig kader) met verslaglegging over het verloop van het toezicht ten behoeve van de strafzitting.

8. Het verzoek tot hulp en steun met nader rapport in het kader van «aanhouding zitting».

Programma CRIEM (Criminaliteit in relatie tot de integratie van etnische minderheden)

Omschrijving

Jongeren uit etnische minderheden blijken relatief vaak bij criminaliteit betrokken te zijn. Een verklaring hiervoor kan gezocht worden in de slechte maatschappelijke positie die deze jongeren vaak hebben. De belangrijkste oorzaak blijkt te liggen in de onvolkomen integratie in de Nederlandse samenleving. Bij Justitie is een programma in het leven geroepen, waarbinnen projecten worden uitgevoerd.

Aanleiding

Uit de parlementaire enquêtecommissie «Inzake Opsporing» bleek dat bepaalde etnische groepen in zorgwekkende mate betrokken zijn bij vormen van georganiseerde (drug)criminaliteit. Vervolgens is onderzoek gedaan naar de aard, omvang, oorzaken en achtergronden van criminaliteit onder etnische minderheden. Met name de betrokkenheid bij criminaliteit van Marokkaanse en Antilliaanse jongeren bleek relatief groot.

Algemeen doel (Beoogd effect)

Voorkomen dat er generaties zullen volgen die in een vergelijkbare moeilijke positie verkeren en die hun situatie weer «overdragen» aan de volgende generatie.

Resultaatdoel

Binnen het programma zijn in 1999 de volgende projecten en activiteiten gestart (of is een bijdrage gegeven aan een reeds langer bestaand project), met bijbehorende resultaatdoelen:

– Marokkaanse jeugd: expertmeeting, als vervolg op de werkzaamheden van Cie. Marokkaanse Jeugd.

– Project GoGam (Goudse Gemeenschappelijke Aanpak Marokkaanse Jongeren. In dit project worden Marokkaanse gezinnen door een aantal instanties onder de hoede genomen. Het doel is het voorkomen van het afglijden van jongeren. GoGam neemt ten minste drie gezinnen, tien jongeren tussen 12 en 18 jaar en tien in de leeftijd van 18 tot 23 jaar onder haar hoede. Justitie levert een financiële bijdrage.

– Individuele Traject Begeleiding (ITB) van etnische jongeren, die voor lichte vergrijpen in aanraking zijn geweest met politie/justitie. In 1999 wordt met het veld (Raad voor de Kinderbescherming, Reclassering, Gezinsvoogdij, OM, ZM en Politie) overlegd. De resultaten van het overleg worden gebruikt om een plan van aanpak op te stellen dat in maart 2000 gereed zal zijn. In het Plan van Aanpak zullen toetsbare resultaatsdoelen staan.

– Voorbereiden van wetenschappelijk onderzoek naar een aantal onderwerpen op het terrein CRIEM. Beoogd wordt om in 2000 een aantal onderzoeken af te ronden.

– Een aantal projecten, in het kader van ITB, die worden uitgevoerd door de Gezinsvoogdij instellingen, die soms geheel en soms gedeeltelijk betrekking hebben op de «CRIEM-doelgroep».

Verantwoordelijkheidsverdeling

CRIEM is een interdepartementaal programma dat deel uitmaakt van het Grote Steden- en Integratiebeleid (GSI). De Minister voor GSI is coördinerend bewindspersoon. Het Ministerie van Justitie is de «leading partner» voor het onderdeel Individuele Traject Begeleiding.

Start datum

Maart 1999.

Einddatum

December 2002.

Status

Ontwikkelingsfase en overleg met het (Justitie)veld.

Budget (R.A.)

 1999200020012002
Programmaleiding en ondersteuning350 000350 000350 000350 000
Expertmeeting75 000    
Project GoGam75 000   
Wetenschappelijk onderzoek0    
ITB-projecten bij GVI's1 200 000    
Intensiveringsgelden3,5 mln. 7,1 mln.10,0 mln.15,0 mln.

Afspraken over besteding

Omdat er in 1999 geen substantiële uitgaven worden gedaan op het onderwerp Individuele Traject Begeleiding, is besloten om ITB-projecten bij de Gezinsvoogdij-instellingen te subsidiëren. In hoeverre deze projecten geheel of gedeeltelijk zullen drukken op het CRIEM-budget, wordt in een later stadium bepaald.

Project Wijkprogramma's O&O (Communities that care/Opvoedingsondersteuning en Ontwikkelingsstimulering)

Omschrijving

Het project Wijkprogramma's O&O is een preventieprogramma dat door middel van een integrale aanpak op wijk- en buurtniveau probleemgedrag en/of crimineel gedrag onder jongeren wil voorkomen. Het programma is gericht op ouders en kinderen uit risicogroepen en bestaat uit twee gescheiden trajecten:

– Ontwikkeling en proefimplementatie van O&O op wijkniveau (VWS-initiatief)

– Ontwikkeling en proefimplementatie van Communities that care (Justitie-initiatief)

De twee trajecten worden uitgevoerd door het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW).

Aanleiding

In de beleidsbrief «Naar een solide basis» van april 1998 van de Ministeries VWS, OCW en Justitie werd een systematische, wijkgerichte aanpak van opvoedingsproblematiek aangekondigd. Het ging hierbij om een Amerikaanse strategie «Communities that care» die door prof. J. Junger-Tas aan de bewindslieden van Justitie werd geadviseerd teneinde jeugdcriminaliteit te voorkomen. Daarnaast werd gekozen voor een Nederlandse benadering «Opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering op wijkniveau» die voortbouwde op enkele Nederlandse experimenten met opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering.

Algemeen doel

Doelstelling van het project Wijkgerichte programma's O&O (O&O op wijkniveau en CtC) is de ontwikkeling van een planmatige, wijkgerichte aanpak van maatschappelijke uitval, psychosociale problemen, onderwijsachterstanden en jeugdcriminaliteit.

Het doel van O&O op Wijkniveau is de ontwikkeling en toepassing van een effectief instrumentarium en aanbod om zo de kansen van jeugdigen te vergroten en uitval en achterstanden te voorkomen.

CtC omvat de (proef)implementatie van een in de VS ontwikkeld preventieprogramma. CtC heeft als doel het voorkomen van probleem- en/of crimineel gedrag onder jongeren.

Resultaat doel

O&O en CtC betreft een implementatie op experimentele basis met een looptijd van 4 jaar. In de periode 1999–2002 zullen in het kader van O&O en CtC enkele pilots opgestart en geëvalueerd worden. De intentie is om na evaluaties een start te maken met een bredere toepassing van O&O en CtC. De beslissing tot een bredere toepassing van O&O en CtC zal onder meer afhangen van de resultaten van de evaluatie.

De O&O «ster»pilotgemeenten zijn: Almelo, Groningen en Utrecht.

De te bereiken resultaten voor O&O:

1999–2000: ontwikkeling van instrumenten en werkwijzen in drie «ster»pilots

2000–2002: start (implementatie) van de drie pilotprojecten, met een tussen- en een eindevaluatie

De CtC gemeenten zijn: A'dam-Noord, Arnhem, Rotterdam en Zwolle.

De te bereiken resultaten voor CtC:

1999–2002: start van de vier pilotprojecten, gevolgd door een tussen- en een eindevaluatie

Na eindevaluatie in december 2002 moet het volgende bekend zijn: in hoeverre CtC aan de Nederlandse maatstaven voldoet, in hoeverre nadere bijstelling c.q. aanpassing van het model aan de Nederlandse situatie nodig is en wat de randvoorwaarden zijn om CtC in Nederland een succesvolle aanpak te laten zijn.

Verantwoordelijkheidsverdeling

Het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn is verantwoordelijk voor de uitvoering. Binnen NIZW zijn twee projectleiders aangesteld die ieder een van de trajecten te leiden. Justitie is (samen met VWS) opdrachtgever. Binnen Justitie en binnen VWS zijn tevens projectleiders aangesteld om vanuit Justitie en VWS oogpunt het project te kunnen beheersen.

Start datum

1 november 1998.

Einddatum

December 2002.

Status

Opstartfase; de officiële kick-off voor de pilot-gemeenten is 11 november 1999.

Budget (R.A.)

Van 1 november tot 31 december 1998 hebben er voorbereidende activiteiten plaatsgevonden. Deze zijn betaald door middel van een subsidie in de vorm van een beschikking. Het ministerie van VWS en Justitie zullen ieder de helft betalen van de totale kosten van CtC en O&O. In 1999 en 2000 is het beschikbare Regeerakkoord geld lager dan de begrote kosten van het Justitiedeel. Dit bedrag komt voor rekening van de programmagelden Criminaliteitspreventie. Voor CtC en O&O zijn de begrote kosten voor het Justitiedeel de volgende:

 1999200020012002
O&O 1e fase42 50042 500   
CtC/O&O 2efase75 50071 00063 00078 500
NIZW805 500760 500746 500715 000
Projectleiders gemeenten175 000350 000350 000350 000
Totale kosten1 098 5001 224 0001 159 5001 143 500
Intensiveringsgeld500 0001 000 0002 000 0003 000 000

Afspraken over besteding

Justitie heeft in een beschikking aangegeven op welke voorwaarde het NIZW geld ontvangt (door VWS is een gelijksoortige beschikking opgesteld). De methodiek van CtC inclusief producten is nauwkeurig beschreven. De methodiek wordt zo zuiver mogelijk uitgevoerd/aangepast aan de Nederlandse situatie. In het kader van het GSB is bepaald dat de gelden voor O&O en CtC in de grote steden (G-25) worden uitgezet. Verder is bepaald dat deze gelden niet rechtstreeks van Justitie naar de grote steden gaan, maar worden geleverd op basis van werkafspraken op lokaal en arrondissementsniveau tussen de steden en de uitvoeringsorganisaties van Justitie.

Projecten preventie en geweld (geweld op straat)

Omschrijving

In het kader van preventie en geweld worden projecten en initiatieven gestimuleerd door middel van éénmalige subsidiëring. De voorkeur gaat daarbij uit naar innovatieve projecten. De regeerakkoordgelden worden gebruikt voor initiatieven m.b.t. geweld op straat. Het betreft hier vijf projecten:

1. Project: Nee! Tegen Geweld Leeuwarden

De Gemeente Leeuwarden heeft een actieplan opgesteld om het geweld op straat tegen te gaan. In het plan is uitgegaan van een stappenplan gebaseerd op de veiligheidsketen. Het Ministerie van Justitie is (mede)financier van acht van de 43 maatregelen in het actieplan. Twee van deze acht maatregelen worden in 1999 ter hand genomen op basis van de Intensiveringsgelden. De plannen worden uitgevoerd door organisaties uit de veiligheidsketen.

2. Project: Themadagen geweld op straat

(Gedeeltelijke) subsidiëring van themadagen:

– Nee tegen geweld/jongeren (Youth against Crime III), georganiseerd door de stichting Class Youth Information.

– Dag tegen geweld, georganiseerd door de stichting Dag tegen Geweld.

3. Project: Sociaal preventieve supportersprojecten

Participeren in een evaluatie van verschillende uitgevoerde sociaal preventieve supportersprojecten.

4. Project: Landelijk platform tegen geweld op straat

In februari 1999 werd voor de duur van 3 jaar het Landelijk Platform tegen Geweld op Straat opgericht. De taken van het platform geweld op straat zijn:

– Het stimuleren van een mentaliteitsverandering.

– Het tot stand brengen en uitdragen van een anti-geweldscode.

– Het adviseren van het kabinet, ander overheden, maatschappelijke instellingen, bedrijfsleven en burgers.

– Het stimuleren van kennis- en ervaringsuitwisseling.

5. Project: Media en geweld

Er wordt een onafhankelijke, dienstverlenende organisatie opgericht die het gezamenlijk belang vertegenwoordigt dat de «klassieke» audiovisuele branches onderkennen in het zelf reguleren van hun aanbod aan de Nederlandse markt. De organisatie krijgt als naam Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM).

Aanleiding

Incidenten september en november 1997 (Meindert Tjoelker en Joes Kloppenburg). In februari 1998 presenteerde het kabinet de nota «Geweld op straat».

Algemeen doel

1. Het vergroten van de veiligheid op straat door middel van diverse activiteiten op lokaal niveau.

2. Het initiëren van maatregelen die bijdragen aan het bestrijden en voorkomenvan geweld op straat.

Resultaat doel

De te bereiken resultaten van de diverse projecten:

Project: Nee! Tegen geweld Leeuwarden

1. Ontwikkeling training tegen groepsdruk

Het ontwikkelen van schriftelijk en visueel materiaal om jongeren inzicht te geven in aspecten rondom groepsdruk bij het plegen van (gewelds)misdrijven. Dit zou de weerstand tegen groepsdruk moeten verhogen.

2. Ontwikkelen jeugdtheater m.b.t. geweld voor bovenbouw basisschool

Uitvoering van voorstellingen in de periode februari–mei 1999.

Project: Thema-dagen geweld op straat

1. Dag tegen geweld

Het organiseren van de «Dag tegen geweld» op 29 september 1999 in Leiden.

2. Nee tegen geweld/jongeren (Youth against Crime III)

Het organiseren van het festival «Youth against Crime III» op 7 augustus 1999 in Rotterdam.

Project: Sociaal preventieve supportersprojecten

1. Een evaluatie van verschillende uitgevoerde sociaal preventieve supportersprojecten.

Deze evaluatie moet de volgende elementen bevatten: een beschrijving van de verschillende projecten, het schetsen van de resultaten van de projecten en het weergeven van de belangrijkste leerervaringen die tijdens de projecten worden opgedaan. Het evaluatieonderzoek dient uiterlijk december 2001 afgerond te zijn.

Project: Landelijk platform tegen geweld op straat (looptijd: februari 1999–december 2001)

1. Anti-geweldscode/normen en waarden.

Een concreet instrument om normen en waarden in het publieke domein te beïnvloeden; te vergelijken met de eerder door het ministerie van BZK ontwikkelde anti-discriminatiecode. Belangrijk doel van dit instrument is het op gang brengen van een mentaliteitsverandering om de gesignaleerde cultuur van afzijdigheid te doorbreken. Bij de ontwikkeling van de code worden burgers, overheden, bedrijfsleven en relevante instellingen zo vroeg mogelijk betrokken om het draagvlak van de uiteindelijke uitvoering te vergroten.

2. Stimuleringsplannen.

Het ontwikkelen van stimuleringsplannen per beleidsthema op basis van de aanbevelingen uit het eindrapport van het Twaalf Stedendebat. Een aantal fundamentele thema's zijn: verschuiving van verantwoordelijkheden, samenwerking, structureel beleid, prestatiemaatschappij en praten met, in plaats van over, de jeugd. Deze thema's worden gekoppeld aan de volgende beleidsthema's: wapenbezit, toezicht, horeca/uitgaan, media, actoren, gezin en onderwijs.

3. Geïmplementeerde en geëvalueerde oplossingen informatieproblematiek.

Vaststellen hoe kennis over het bestrijden en voorkomen van geweld op straat bijeengebracht en eenvoudig toegankelijk gemaakt kan worden. Zodra de informatieknelpunten bekend zijn worden oplossingsrichtingen geformuleerd geïmplementeerd.

Project: Media en geweld

1. Oprichting van de stichting NICAM (Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media).

2. Het opzetten en realiseren van een geharmoniseerd classificatiesysteem.

3. Het operationaliseren van productinformatie per branche en zorgdragen voor de algemene voorlichting.

4. Het uitoefenen van toezicht op de werking en het resultaat van de zelfregulering per branche in samenwerking met de betrokken branche.

5. Het opzetten en het uitvoeren van een sanctiebeleid met betrekking tot de zelfregulering.

6. Het opzetten en uitvoeren van een klachtenregeling.

Verantwoordelijkheidsverdeling

Het initiatief voor preventieprojecten kan zowel bij Justitie liggen, als bij lokale organisaties. Justitie treedt op als (mede) financier en stelt in die hoedanigheid veelal eisen aan de resultaten. Uitvoering gebeurt door de lokale organisaties.

Start datum

Januari 1999.

Einddatum

December 2002.

Status

De verschillende projecten zijn qua uitvoering en fasering niet aan elkaar gerelateerd en bevinden zich in verschillende projectfasen.

Budget (R.A.)

 1999200020012002
Nee tegen geweld15 000
Themadagen geweld op straat10 000
Preventieve supportersprojecten28 72525 00025 000
Platform tegen geweld op straatMax. 507 000Max. 507 000nog onbekend
Media en geweld190 000430 000430 000240 000
Intensiveringsgelden0,9 mln. 1,8 mln. 2,6 mln. 4,0 mln.

Afspraken over besteding

Er zijn geen algemene afspraken; wel afspraken op individueel niveau.

Project Justitie in de buurt

Omschrijving

Justitie, en meer in het bijzonder het Openbaar Ministerie, heeft zich de afgelopen jaren sterk georiënteerd op de lokale veiligheidsproblematiek. Justitie in de buurt is een concept waarbij verschillende Justitie organisaties en niet-Justitie organisaties nauw samenwerken

Aanleiding

In 1996 verscheen de departementale notitie «Justitie in de buurt»; een startnotitie over een nieuwe justitiële functie. Hierin werd naar het voorbeeld van ervaringen in Frankrijk en de VS de wenselijkheid van een buurtgerichte Justitie in Nederland verkend.

Algemeen doel (beoogd effect)

De algemene doelstelling van Justitie in de buurt is: «het leveren van een effectieve bijdrage aan leefbaarheid en veiligheid(sgevoelens) in woonbuurten». Hiervan afgeleid zijn de volgende doelen:

1. Een grotere effectiviteit door kortere lijnen en een beter zicht op de problemen.

2. Een meer preventieve inzet van middelen onder andere door een probleemgerichte aanpak.

3. Een grotere mate van aanspreekbaarheid voor derden (burgers en partners).

Met de Jib-projecten beoogt Justitie vanuit haar specifieke rol en deskundigheid een bijdrage te leveren aan de objectieve en subjectieve veiligheid in de buurten. Daarenboven sluit Justitie met deze vorm aan bij de tendens tot integrale samenwerking op lokaal niveau.

Resultaatdoel

Het nagestreefde doel is de oprichting van 3 à 4 nieuwe Jib's per jaar. In de nota «Justitie op maat aanwezig» zijn naar aanleiding van de experimenten functie-eisen gesteld waaraan de Jib's moeten voldoen. Naast concrete doelstellingen op lokaal niveau worden de volgende specifieke doelstellingen opgelegd door DPJS:

– Bevordering snelheid justitiële interventies.

– Zichtbaarheid van justitiefuncties voor burgers en partners.

– Bevordering van samenwerking met en sturing van relevante partners.

In 1999 zal het Intensiveringsgeld in eerste instantie aangewend worden om twee nieuwe Jib's op te richten. Naast deze twee Jib's wordt met het Intensiveringsgeld in 1999 voorzien in de voortgezette financiering van twee Jib's die zijn gestart in 1998 en waarvoor in 1998 slechts incidentele financiële middelen aanwezig waren.

Verantwoordelijkheidsverdeling

In het kader van de regeerakkoord gelden: «Jeugd en geweld» is vanaf 2002 een structureel bedrag van 7 miljoen gulden bestemd voor Jib-vestigingen (oplopend vanaf 1,5 miljoen in 1999), naast bestaand Grotestedenbeleid budget van 2,3 miljoen gulden. Deze middelen worden besteed voor de voortzetting van de zes bestaande Jib's en de opening van nieuwe vestigingen. Hoewel de middelen structureel zijn worden de Jib-gelden op een variabele manier ter beschikking gesteld. Dit betekent dat de Jib-projecten voor een projectperiode van maximaal vier jaar worden gefinancierd, waarna deze projecten opnieuw worden beoordeeld. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inzet van de middelen berust bij de Minister van Justitie, die geadviseerd wordt door een projectgroep (bestaande uit een evenredige vertegenwoordiging van het departement en het openbaar ministerie, aangevuld met vertegenwoordigers van enkele relevante veldorganisaties). De Jib's opereren onder coördinatie van een Officier van Justitie. De overige Justitiediensten behouden hun eigen verantwoordelijkheid voor beleid en uitvoering, maar gaan daarbij nadrukkelijk in overleg met de officier of zijn vertegenwoordigers.

Start datum

In 1997 zijn de eerste experimenten opgestart. Vanaf mei 1999 is er begonnen met het opstarten van Jib's op basis van de Intensiveringsgelden.

Einddatum

31 december 2002. Hierna is het Intensiveringsgeld structureel beschikbaar voor de diverse Jib-projecten.

Status

Op 12 april 1999 is er een Jib gestart in de buurt Feijenoord/Charlois te Rotterdam. Op 5 juli 1999 is er een Jib gestart in de buurt Zuidoost te Amsterdam.

In het eerste kwartaal van 1999 is het WODC rapport «Justitie in de buurt; een evaluatie van vier experimenten» uitgekomen. Hierin zijn de vier Jib's die in 1997 zijn opgestart geëvalueerd op een aantal diverse punten en werden er enkele aanbevelingen gedaan.

Budget (R.A.)

 1999200020012002
Uitbreiding Jib's:     
Jib Rotterdam-Feijenoord302 084350 000350 000  
Jib Amsterdam Zuid-Oost310 592349 000349 000  
In 1998 opgestarte Jib's     
Jib Haarlem433 550450 000450 000 
Jib Groningen247 106210 000210 000 
Intensiveringsgelden1,5 mln. 3,1 mln. 4,8 mln. 7,0 mln.

Afspraken over besteding

In 1998 is er een model «Richtlijn OM-bezetting» ontwikkeld aan de hand van experimenten, waarin is begroot wat de totale personeelskosten en materiële kosten van een op te starten Jib mogen zijn. Met de op te richten bureaus worden op basis van dit model afspraken gemaakt. De regeerakkoordgelden zijn bedoeld voor een geleidelijke uitbouw van het aantal Jib-vestigingen (3 à 4 per jaar). Het geld wordt uitgezet in de steden. Dit gebeurt in overleg met de steden en het parket generaal.

In het jaar 2000 zal er een effectmeting met betrekking tot werking van de Jib's plaatsvinden. Ook het operationaliseren en het bereiken van de specifieke doelstellingen op lokaal niveau maakt deel uit van deze effectmeting.

Naar boven