26 800 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2000

nr. 46
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 november 1999

Op 1 september 1997 zijn de Wetten tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met medezeggenschap en klachtrecht in werking getreden. Met beide wetten wordt vorm gegeven aan de verantwoordelijkheid van de overheid te waarborgen dat in de jeugdhulpverlening en in de jeugdbescherming in voldoende mate rekening wordt gehouden met de wensen, behoeften en rechtspositie van de cliënt. Ingevolge de nieuwe medezeggenschapsregeling zijn uitvoerders van de jeugdhulpverlening en instellingen van voogdij- en gezinsvoogdij verplicht een cliëntenraad in te stellen, die de collectieve belangen van de cliënten behartigt. Bij deze regeling is nauw aansluiting gezocht bij de regeling van de zorgsector.

Ten tijde van de behandeling van bovenbedoeld wetsvoorstel omtrent de medezeggenschap heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie toegezegd te zullen bezien of en zo ja op welke wijze ook bij de Raad voor de Kinderbescherming vorm kan worden gegeven aan medezeggenschap.

In verband hiermee is besloten tot de instelling van een werkgroep cliëntenbeleid, die de opdracht kreeg te komen met voorstellen voor het nader vormgeven van een integraal cliëntenbeleid bij de Raad voor de Kinderbescherming. Als uitgangspunt gold: «Niet aan de orde is de vraag óf cliënten betrokken moeten worden, maar wanneer en op welke wijze.» De bovenbedoelde toezegging van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie maakte eveneens deel uit van de opdracht.

Na raadpleging van literatuur, van andere instanties met ervaring met het opzetten van cliëntenraden, het houden van een discussie-bijeenkomst met het management en beleidsmedewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming, waarbij ook vertegenwoordigers van het Platform van Samenwerkende Cliëntenorganisaties in Jeugdzorg en Familierecht waren uitgenodigd, een consultatie-ronde onder (uitvoerend) medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming teneinde draagvlak voor een te ontwikkelen samenhangend cliëntenbeleid in brede zin te bewerkstelligen, is een algemene visie op cliëntenbeleid bij de Raad voor de Kinderbescherming geformuleerd van waaruit cliëntenbeleid, als onderdeel van het kwaliteitsbeleid, nader zal worden vormgegeven, ter versterking van de (rechts)positie van cliënten.

Onder «cliënten» wordt in dit verband verstaan de minderjarige, ouder(s), degene, die anders dan als ouder samen met een ouder het gezag uitoefent, voogd, stiefouder, (aspirant) pleegouder, aspirant adoptiefouders.1

Naast datgene wat al is geregeld, zoals inzage en afgifte van de rapportage en de klachtregeling, is ten principale tot het volgende besloten.

1. In aanvulling op de in het besluit klachtbehandeling Raad voor de kinderbescherming neergelegde klachtregeling, zal gekomen worden tot een landelijke richtlijn voor klachtbehandeling(sbeleid), teneinde te realiseren dat op een eenduidige en uniforme wijze met zowel uitingen van ongenoegen van cliënten in algemene zin, als met klachten in formele zin wordt omgegaan. Kernbegrippen daarbij zijn dat de cliënt vanuit een open en professionele houding objectief, respectvol en oplossingsgericht wordt tegemoet getreden.

Voor de goede orde merk ik nog op dat de evaluatie van de klachtregeling, zoals vastgelegd in het Besluit klachtbehandeling raad voor de kinderbescherming, wordt meegenomen in de evaluatie van de klachtregeling van de Wet op de Jeugdhulpverlening teneinde te bezien of gekomen moet worden tot harmonisatie van regelingen. De resultaten hiervan worden eind 2000 verwacht.

2. Het – op termijn – invoeren van een formele regeling van medezeggenschap bij de Raad voor de Kinderbescherming in de vorm van een of meerdere cliëntenraden en/of cliëntenpanels. Op basis van ontwikkelde voorstellen van de werkgroep zullen voorbereidingen worden getroffen voor het starten van pilots.

Gelet op de veelal kortdurende cliëntcontacten vormt het vinden van cliënten die daaraan zouden willen deelnemen én representatief zijn voor de cliënten van de raad één van de probleempunten.

Met de pilots wordt beoogd zowel vragen van praktische als inhoudelijke aard te kunnen beantwoorden. Tevens zullen daarbij de wensen en behoeften van de cliënten in kaart worden gebracht.

Bij het opzetten van de pilots zal gebruik worden gemaakt van de ervaringen bij de (gezins)voogdij-instellingen. Mede op basis van de resultaten van de pilots zal een regeling inzake medezegenschap in de regelgeving worden neergelegd. Naast de voorgenomen vorming van een of meerdere cliëntenraden en/of het organiseren van cliëntenpanels, zal het reeds bestaande overleg tussen de algemeen directeur van de Raad voor de Kinderbescherming met het bestuur van het Platform van Samenwerkende Cliëntenorganisaties in Jeugdzorg en Familierecht worden gehandhaafd.

3. Er zullen nadere voorstellen volgen op het terrein van Cliënteninformatie, -communicatie en -feedback. Beoogd wordt dat zowel mondelinge als schriftelijke informatie tijdig en in begrijpelijke taal beschikbaar is of komt. Onderzocht wordt op welke wijze cliënten of vertegenwoordigers van cliënten bij de totstandkoming van informatiemateriaal (brochures e.d.) kunnen worden betrokken. Voorzover dat niet nu reeds bij de – professionele – raadsmedewerkers het geval is, zal bevorderd worden dat vanuit een open en klantgerichte attitude op een respectvolle en zorgvuldige wijze met cliënten(organisaties) wordt gecommuniceerd op alle niveaus binnen de Raad. Als uitgangspunt geldt dat de cliënt gesprekspartner is en in het onderzoeksproces dient te worden gezien als participant en niet louter als object van onderzoek. Ter voorkoming van misverstanden past hierbij wel de opmerking dat de publieke waarborgfunctie van de raad kan betekenen dat diep en veelal ongevraagd moet worden ingegrepen in de persoonlijke levenssfeer van cliënten. De conclusie en het advies in een raadsonderzoek is voorbehouden aan de raad en is derhalve niet altijd gebaseerd op een gelijkwaardige inbreng van cliënt en raadsonderzoeker.

Voorts zal nader worden uitgewerkt of door middel van exit-interviews of exit-enquetes in de casuïstiek feedback van cliënten kan worden verkregen. Ook is een klantenwaarderingsonderzoek voorzien door middel van een representatieve steekproef onder (ex-)cliënten. Binnenkort zullen de resultaten beschikbaar komen uit een onderzoek gericht op de ontwikkeling van een instrument om die klantwaardering te meten.

4. Jongerenparticipatie.

Zowel op individueel casus-niveau als op beleidsmatig niveau zal nader worden onderzocht op welke wijze aan de participatie van minderjarigen en/of door vertegenwoordigers namens (groepen) jongeren invulling kan worden gegeven. Daarbij wordt ondermeer gedacht aan methoden als gericht onderzoek onder jongeren door jongeren. Daarnaast zal in elk hierboven onder de punten 1 t/m 3 genoemd thema bij de nadere uitwerking expliciet en zonodig afzonderlijk aandacht worden besteed aan de minderjarige cliënt. Voor wat betreft de individuele casuïstiek is het van belang te onderkennen dat er methodische redenen kunnen zijn om een minderjarige, afhankelijk van zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, bij een bepaalde fase van het onderzoek juist niet te betrekken.

Met de nadere uitwerking van de genoemde onderwerpen, alsmede in vervolg daarop de implementatie ervan, zullen enige jaren gemoeid zijn.

Ten slotte bericht ik u dat de Raad voor de Kinderbescherming in Brabant samen met de gezinsvoogdij-instelling en een instelling voor jeugdzorg participeert in het experiment «cliëntvertrouwenspersoon» binnen de ambulante jeugdzorg. Dit experiment wordt gefinancierd door de provincie Noord-Brabant en mijn ministerie. De resultaten hiervan zullen in de loop van 2001 bekend worden. De Raad voor de Kinderbescherming beschouwt dit experiment als een pilot; bij positieve resultaten zullen ook elders bij de raad cliëntvertrouwenspersonen worden geïntroduceerd.

Ik ga ervan uit u met het bovenstaande voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

De groep van de klachtgerechtigenden ingevolge het Besluit klachtbehandeling raad voor de kinderbescherming van 24 juni 1996 (Stb.1996, 330) is breder.

Naar boven